Isaiah 1
1Het gezicht van Jesaja, den zoon van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, de koningen van Juda. ▼▼ Het Dat is, hetgeen dat God den profeet Jesaja door een gezicht heeft geopenbaard en bevolen het volk te verkondigen. Doch in dit boek wordt niet gesproken van een, maar van vele en verscheidene gezichten, die de profeet gezien heeft.
,
▼
,
▼▼ Amoz, Het wordt daarvoor gehouden, dat deze Amoz is geweest de broeder van Uzzia, den koning van Juda.
,
▼▼ Uzzia, Van deze vier koningen is te lezen in het tweede boek der Koningen van het 15e tot het 21e hoofdstuk.
2Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de Heere spreekt: Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden. ▼
,
▼▼ groot gemaakt Of, opgetogen.
,
▼ 3Een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet. ▼▼ Een os De zin is, hoewel een os en ezel van de domste dieren zijn, zo leren zij nochtans dien kennen, die zich dagelijks als voeder voorstelt, en zij betonen hem op hunne wijze enige vriendschap, wanneer hij tot hen in den stal komt, en zij voegen zich naar zijne hand.
,
▼▼ zijn bezitter, Dat is, dengene, wien hij toebehoort en die hem als zijn eigen bezit en opvoedt.
,
▼▼ een ezel De zin is, hoewel een os en ezel van de domste dieren zijn, zo leren zij nochtans dien kennen, die zich dagelijks als voeder voorstelt, en zij betonen hem op hunne wijze enige vriendschap, wanneer hij tot hen in den stal komt, en zij voegen zich naar zijne hand.
,
▼▼ Israël Of, Israël verstaat niet. Die zijnen God niet kent, wordt geacht niets te weten of te kennen. Anders: kent [mij] niet, te weten, zijnen bezitter, eigenaar, Heer, alsof Hij zeide: zij die daar roemen Gods volk te zijn, zijn onvernuftiger en onverstandiger dan het vee.
4Wee het zondige volk, het volk van zware ongerechtigheid, het zaad der boosdoeners, de verdervende kinderen! Zij hebben den Heere verlaten, zij hebben den Heilige Israëls gelasterd, zij hebben zich vervreemd, wijkende achterwaarts. ▼▼ het zondige Dat is, het volk, dat zich geheellijk tot zondigen heeft overgegeven.
,
▼▼ van zware Hebreeuws, dat zwaar is van ongerechtigheid; dat is, hetwelk zwaarlijk met vele zonden beladen is.
,
▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ gelasterd, Anders: getergd, veracht.
,
▼ 5Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart is mat. ▼▼ Waartoe Alsof God zeide: Het is toch tevergeefs, dat men u veel slaat. Anders: waarop; dat is, op welk deel van het lichaam zal men u meer slaan?
,
▼▼ hoofd Hebreeuws, het ganse hoofd is in krankheid; dat is, zowel het geestelijke als het wereldlijke bestuur is in een ellendigen en bedroefden staat, en daar is hulp noch raad tot beterschap te vinden.
6Van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan hetzelve; maar wonden, en striemen, en etterbuilen, die niet uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen derzelve is met olie verzacht. ▼
,
▼▼ aan hetzelve; Te weten lichaam, of volk.
,
▼▼ striemen, Het Hebreeuwse woord betekent zulk een teken, of striem, of lijkstee, als zich het bloed ergens verheft of vertoont vanwege een slag of stoot.
,
▼▼ etterbuilen, Of vochtige plaag, kwetsuur; dat is, verrotte kwetsuren, of zweren die vervuilen, of verzweren, of kwetsuren vol etter.
,
▼▼ uitgedrukt Te weten, alzo, dat er het etter en vuil bloed uitgedrukt en de wonde gezuiverd is.
7Uw aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand; uw land verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als een omkering door de vreemden. ▼▼ Uw aardrijk De zin is: Het is geen bouwland gelijkende, maar veel meer een wilde ongebouwde woestijn.
,
▼
,
▼ 8En de dochter van Sion is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad. ▼
,
▼▼ is overgebleven Te weten nadat de andere steden door het ganse land verwoest zijn.
,
▼
,
▼▼ belegerde stad Of, verwoeste, of besloten stad.
9Zo niet de Heere der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel had gelaten, als Sodom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra gelijk zijn geworden. ▼▼ een weinig rom. 9:29 staat, een weinig zaads, dit komt daarbij toe, dat in de Griekse overzetting van het Oude Testament [welke de apostelen hier gevolgd hebben] het woord zaad gelezen wordt. De zin komt met het Hebreeuwse wel overeen.
,
▼▼ als Sodom Dat is, wij zouden gans uitgeroeid en tot in den grond toe vernield zijn.
10Hoort des Heeren woord, gij oversten van Sodom! neemt ter ore de wet onzes Gods, gij volk van Gomorra! ▼▼ gij oversten Dat is, gij vorsten van Jerzulem, die waarlijk niet beter zijt dan de vorsten, regenten, of leidslieden te Sodom eertijds geweest zijn. Die zijn zonder genade uitgeroeid, maar ulieden geschiedt nog deze genade, dat gij des Heeren woord moogt horen; eilieve, neemt toch deze genade waar. Vergelijk met deze plaats Deu 32:32 ; Eze 16:46 .
,
▼
,
▼▼ gij volk van Gomórra Dat is, gij volk van Juda, die in boosheid den Gomorieten zijt gelijk geworden.
11Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de Heere; Ik ben zat van de brandoffers der rammen, en het smeer der vette beesten, en heb geen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. ▼▼ Waartoe Daar staat 1Sa 15:22 ; Gehoorzamen is beter dan slachtoffers, opmerken dan het vette der rammen. De Heere had wel de offeranden ingesteld en bevolen te doen, maar als hulpmiddelen om hen in boetvaardigheid en geloof wel te doen voortgaan; hetwelk, terwijl zij nalieten, zo waren hunne offeranden den Heere een gruwel, onaangezien Hij die had ingesteld.
,
▼▼ der rammen, Te weten der rammen, die geslacht worden ter offerande.
12Wanneer gijlieden voor Mijn aangezicht komt te verschijnen, wie heeft zulks van uw hand geëist, dat gij Mijn voorhoven betreden zoudt? ▼▼ voor Mijn aangezicht Dat is, in den tempel, waar Ik mijne tegenwoordigheid bijzonderlijk openbaar.
,
▼▼ wie heeft zulks Alsof God zeide: Ik heb daar geen behagen aan, dat gijlieden met uwe offeranden in den tempel verschijnt. Namelijk huichelender wijze, zonder geloof, zonder boete of aandacht gelijk gijlieden doet.
,
▼ 13Brengt niet meer vergeefs offer, het reukwerk is Mij een gruwel; de nieuwe maanden, en sabbatten, en het bijeenroepen der vergaderingen vermag Ik niet, het is ongerechtigheid, zelfs de verbodsdagen. ▼▼ Brengt niet Hebreeuws, vaart niet voort te brengen. Anders: brengt voortaan niet meer spijsoffers der leugens, of der ijdelheid; te weten met welke gij mij niet kunt verzoenen.
,
▼
,
▼
,
▼
,
▼ 14Uw nieuwe maanden en uw gezette hoogtijden haat Mijn ziel, zij zijn Mij tot een last; Ik ben moede geworden, die te dragen. ▼▼ Uw nieuwe Dat is, uwe offeranden, die gij ten tijde der nieuwe maanden pleegt te doen.
,
▼▼ haat Mijn ziel, Dat is, [gelijk wij spreken] Ik haat hen van ganser hart en van ganser ziel.
,
▼▼ last; Of, vermoeidheid.
,
▼▼ Ik ben moede Ik kan hen niet lijden, noch verdragen; menselijkerwijze van God gesproken.
15En als gijlieden uw handen uitbreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; want uw handen zijn vol bloed. ▼
,
▼
,
▼ 16Wast u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor Mijn ogen weg, laat af van kwaad te doen. ▼▼ Wast u, Hij ziet op de ceremoniën der wassingen en reinigingen, die in de wet bevolen waren, daaronder mede verstaande de geestelijke wassingen en zuiveringen des harten.
17Leert goed te doen, zoekt het recht, helpt den verdrukte, doet den wees recht, handelt de twistzaak der weduwe. ▼▼ zoekt Dat is, benaarstig u om te weten wat recht en wel gedaan is en doet dat.
,
▼▼ handelt Dat is, verdedigt de zaak der weduwen voor het gericht.
18Komt dan, en laat ons samen rechten, zegt de Heere; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol. ▼▼ tezamen Dat is, met redenen elkander bewijzen, wie recht of onrecht heeft, en volgens dien wie de oorzaak is van uwe ellende, Ik of uwe zonden?
,
▼
,
▼▼ zij zullen wit Dat is, zij zullen u uit genade, om des Messias' wil, volkomenlijk vergeven worden.
,
▼
,
▼▼ karmozijn, Of, purper, of vermiljioen; zulk een kleur als de cochenille geeft.
19Indiën gijlieden willig zijt en hoort, zo zult gij het goede dezes lands eten; ▼▼ hoort, Dat is, gehoorzaamt; te weten mijne geboden.
,
▼ 20Maar indien gij weigert, en wederspannig zijt, zo zult gij van het zwaard gegeten worden; want de mond des Heeren heeft het gesproken. ▼▼ weigert, Te weten mij te horen en gehoorzamen.
,
▼▼ het zwaard Te weten uwer vijanden.
,
▼▼ want de mond Derhalve zal het zekerlijk geschieden.
21Hoe is de getrouwe stad tot een hoer geworden! Zij was vol recht, gerechtigheid herbergde daarin, maar nu doodslagers. ▼▼ Hoe is Dit is ene vraag met verwondering.
,
▼▼ de getrouwe Versta Jeruzalem, die eertijds den Heere zo getrouwelijk aangehangen en gediend heeft, te weten ten tijde van David, Salomo, Josafat en andere godzalige koningen.
,
▼
,
▼▼ herbergde Of, vernachtte.
,
▼▼ nu Te weten, wonen daarin.
,
▼▼ doodslagers Of, moordenaars; dat is, ongerechtige woekeraars, gewelddoeners, onderdrukkers der armen en dergelijken.
22Uw zilver is geworden tot schuim; uw wijn is vermengd met water. ▼▼ Uw zilver De zin is: De eerlijksten en voortreffelijksten onder ulieden zijn veranderd en verbasterd. Of, al wat tevoren rein en klaar was onder ulieden is nu verdorven en verkeerd.
23Uw vorsten zijn afvalligen, en metgezellen der dieven, een ieder van hen heeft geschenken lief, en zij jagen de vergeldingen na; den wezen doen zij geen recht, en de twistzaak der weduwen komt voor hen niet. ▼
,
▼▼ een ieder Dat is, zij laten zich met geschenken omkopen om het recht te verdraaien.
,
▼▼ komt voor hen Of, al komt zij voor hunne vierschaar, zij willen haar niet horen, of ze nemen het niet ter harte, zij helpen haar niet tot haar recht; maar veel meer helpen zij haar onderdrukken.
24Daarom spreekt de Heere, Heere der heirscharen, de Machtige Israëls: O wee! Ik zal Mij troosten van Mijn wederpartijders. Ik zal Mij wreken van Mijn vijanden. ▼▼ Ik zal Mij Dat is, Ik zal wraak nemen van de Israëlieten, mijne tegenpartijders en vijanden. Anders: Ik zal mij troosten door mijne vijanden. De zin is: Mijne vijanden, de Chaldeën en andere koningen der heidenen, zullen wraak doen en straffen mijn volk Israël, hetwelk dus vijandiglijk tegen mij rebelleert. Zodat troosten hier zoveel zou beduiden als door wraak zich geruststellen. Het is een menselijke wijze van spreken. Zie Deu 28:63 , wat de Heere daar zegt.
,
▼▼ van Mijn vijanden Te weten, de boze Joden, die God daarom zijne vijanden noemt, omdat zij van Hem afgeweken en wederspannig tegen Hem geworden waren. Anders: door mijne vijanden; te weten de Chaldeën, gelijk straks tevoren.
25En Ik zal Mijn hand tegen u keren, en Ik zal uw schuim op het allerreinste afzuiveren, en Ik zal al uw tin wegnemen. ▼▼ tegen u Te weten om u te tuchtigen, o Jeruzalem. Anders: Ik zal mijne hand tot u wenden om u te zuiveren, enz.
,
▼
,
▼▼ tin Tin betekent huichelarij, want gelijk tin het zilver zeer gelijk is, alzo schijnt de huichelarij godzaligheid te zijn.
26En Ik zal u uw rechters wedergeven, als in het eerste, en uw raadslieden als in den beginne; daarna zult gij een stad der gerechtigheid, een getrouwe stad, genoemd worden. ▼▼ wedergeven, Te weten, nadat Ik u zal getuchtigd en gezuiverd hebben, en versta dat hier gesproken wordt van zodanige rechters of regeerders als Mozes, Jozua, Sameul, David en dergelijke geweest zijn, doch dit is voornamelijk ten tijde van den Messias geschied.
,
▼▼ in het eerste, Of, in den beginne; te weten in het begin uwer republiek, of van dit koninkrijk.
,
▼▼ getrouwe Te weten, uwen God.
27Sion zal door recht verlost worden, en haar wederkerenden door gerechtigheid. ▼▼ Sion Dat is, de Joden, of de stam van Juda, en bij name die van Jeruzalem, wonende op en omtrent den berg Zion.
,
▼
,
▼▼ verlost Te weten uit de Babylonische gevangenschap, of van de bovenverhaalde straffen; versta dit wijders van de geestelijke verlossing door Christus, die ook door Gods gerechtigheid geschied is.
,
▼▼ wederkerenden Of, bekeerde; te weten tot God, of wederkerende; te weten uit de Babylonische gevangenschap.
,
▼▼ gerechtigheid Versta hier de gerechtigheid Gods, dat is, zijne waarheid en trouw, dewijl Hij zulks om Christus' wil beloofd heeft, en derhalve billijk is dat Hij het doe.
28Maar er zal verbreking zijn der overtreders, en der zondaars te zamen; en die den Heere verlaten, zullen omkomen. ▼
,
▼▼ te zamen; Dat is, den een als den ander.
,
▼ 29Want zij zullen beschaamd worden om der eiken wil, die gijlieden begeerd hebt, en gij zult schaamrood worden, om der hoven wil, die gij verkoren hebt. ▼
,
▼▼ gijlieden Dit is een verandering van persoon, die men in de scholen noemt Enallage, voor, die zij begeerd hebben.
,
▼▼ begeerd Of, gewenst hebt; te weten om afgoderij onder dezelve te bedrijven.
,
▼▼ hoven wil, Dat is, hagen en bossen, waar zij afgoderij bedreven, zich niet latende vergenoegen met die plaatsen, die de Heere tot zijn godsdienst had verkoren en geordineerd.
30Want gij zult zijn als een eik, welks bladeren afvallen, en als een hof, die geen water heeft. ▼▼ Want Of, wanneer gij zult zijn als een eik.
,
▼▼ als een eik, De zin is: Gij hebt onder de eiken afgoderij bedreven, daarom zal het u ook gaan als de eiken, die verwelken.
31En de sterke zal wezen tot grof vlas, en zijn werkmeester tot een vonk, en zij zullen beiden te zamen branden, en er zal geen uitblusser wezen. ▼
,
▼▼ grof vlas, Of, hiede, werk, spijt, snuit; dit is hetgeen uit het vlas gehekeld wordt, hetwelk zeer snellijk van het vuur verteerd wordt.
,
▼▼ werkmeester Dat is, die het beeld gemaakt heeft of, die het heeft laten maken, om het te eren.
Copyright information for
DutSVVA