Isaiah 45
1Alzo zegt de Heere tot Zijn gezalfde, tot Cores, wiens rechterhand Ik vat, om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen; en Ik zal de lendenen der koningen ontbinden, om voor zijn aangezicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden: ▼▼ tot Of, van.
,
▼▼ Zijn gezalfde, Dat is, tot, of van dien koning, dien God heeft verkoren, gezalfd en verheven tot koning in Perzië en ook in Babylonië, opdat hij de Joden uit de Babylonische gevangenschap verlossen zou.
,
▼▼ om de volken De Chaldeën en andere volken.
,
▼▼ de lendenen Dat is, den gordel, waarmede hunne lenden omgord zijn.
,
▼▼ der koningen Van den koning van Babylonië, mitsgaders andere koningen en vorsten, die hem toegedaan zijn.
,
▼
,
▼▼ voor zijn aangezicht Dat is, alle steden en vastigheden, inzonderheid de stad Babel, zal hij innemen; zij zullen hem zulks niet kunnen verhinderen.
2Ik zal voor uw aangezicht gaan, en Ik zal de kromme wegen recht maken ; de koperen deuren zal Ik verbreken, en de ijzeren grendelen zal Ik in stukken slaan. ▼▼ Ik zal voor uw aangezicht Een aanspraak van God aan Cores.
,
▼▼ de kromme wegen Hebreeuws, het hoekige, of de krommigheden; dat is, Ik zal door mijne kracht wegnemen alles wat u enigszins in den weg zou mogen liggen of hinderlijk zijn.
,
▼▼ in stukken slaan Of, afsnijden, afhouwen.
3En Ik zal u geven de schatten, die in de duisternissen zijn, en de verborgene rijkdommen; opdat gij moogt weten, dat Ik de Heere ben, Die u bij uw naam roept, de God van Israël; ▼▼ de schatten, Hebreeuws, de schatten der duisternissen; dat is, die in het duistere verborgen liggen.
,
▼▼ en de verborgene Hebreeuws, de schatten der schuilplaatsen; dat is, die in hoeken en gaten verstopt zijn en verborgen liggen.
,
▼▼ Die u Dat is, die u tot dit werk geroepen en verordineerd heb.
4Om Jakobs, Mijns knechts wil, en Israëls, Mijns uitverkorenen; ja, Ik riep u bij uw naam, Ik noemde u toe, hoewel gij Mij niet kendet. ▼▼ Om Jakobs, Dat is, opdat gij de nakomelingen van Jakob uit de gevangenschap verlost, of verlaat, dat zij weder naar hun vaderland keren.
,
▼▼ Ik noemde u toe, Dat is, Ik heb u volkomen gekend, gelijk wij in onze taal zeggen, bij naam en toenaam.
,
▼▼ hoewel gij Mij O, toen gij mij niet kendet. Alzo ook vs.5.
5Ik ben de Heere, en niemand meer, buiten Mij is er geen God; Ik zal u gorden, hoewel gij Mij niet kent. ▼ 6Opdat men wete, van den opgang der zon en van den ondergang, dat er buiten Mij niets is, Ik ben de Heere, en niemand meer. ▼▼ dat er buiten Mij Dat is, dat er behalve mij geen God is, noch iets anders buiten mij is of bestaan kan. Want in God zijn wij, wij leven en zweven in Hem. Anders: dat er niemand is, buiten, of behalve mij.
7Ik formeer het licht, en schep de duisternis; Ik maak den vrede en schep het kwaad, Ik, de Heere, doe al deze dingen. ▼
,
▼
,
▼
,
▼ 8Drupt, gij hemelen! van boven af, en dat de wolken vloeien van gerechtigheid; en de aarde opene zich, en dat allerlei heil uitwasse, en gerechtigheid te zamen uitspruiten; Ik, de Heere, heb ze geschapen. ▼▼ gij hemelen Wat God hier den hemel en de aarde beveelt, dat belooft Hij tegelijk zijn volk te geven [eigenlijk te spreken, verstaan de aarde en hemel niet wat God hun beveelt]. God belooft zijn volk dat Hij hen met de vreugde der verlossing uit Babylonië overvloediglijk zegenen en verzadigen zou.
,
▼▼ van gerechtigheid; De verlossing uit de Babylonische gevangenschap is een werk der gerechtigheid Gods, zo ten aanzien zijner beloften als ten aanzien dat het billijk is, dat het volk Gods verkwikking, de Babyloniërs straf ontvangen; en versta hierbij, de geestelijke verlossing door Christus. En alzo meermalen in het volgende.
,
▼▼ heil uitwasse, Dat is, verlossing van mijn volk.
,
▼▼ te zamen Anders: en dat zij, te weten de wolken, heil voortbrengen en zij haar, te weten de aarde, doe uitspruiten met elkander.
,
▼▼ heb ze geschapen Of, heb hem, te weten Cores, geschapen; dat is, daartoe geordineerd, te weten om mijn volk uit de gevangenschap te verlossen; of heb het geschapen.
9Wee dien, die met zijn Formeerder twist, gelijk een potscherf met aarden potscherven! Zal ook het leem tot zijn formeerder zeggen: Wat maakt gij? of zal uw werk zeggen: Hij heeft geen handen? ▼▼ Wee dien, Hier scheldt en bestraft de Heere degenen, die daar murmureerden, omdat Hij hen zolang in de Babylonische gevangenschap liet blijven, en integendeel hunne vijanden lustig en vrolijk liet zijn. Hij stelt hun voor ogen zijne macht en hoogste vrijheid, die Hij over zijne creaturen heeft. Hij zegt dat zulk hun murmureren is even alsof een potscherf met den pottenbakker wilde twisten, hetwelk niet betaamt; de ene potscherf moge met de andere twisten als met haar gelijke, maar dat een mens, die maar een potscherf is, met God zou twisten, dat betaamt gans niet. De volgende woorden worden aldus overgezet: dat een potscherf met aarde potscherven [twist]; of als [of] een potscherf met aarden potten [twistte].
,
▼▼ Formeerder God heeft in den beginne Adam, en ons in hem, altemaal uit de aarde geschapen.
,
▼▼ Hij heeft geen handen? Te weten om iets wel te maken.
10Wee dien, die tot den vader zegt: Wat genereert gij? en tot de vrouw: Wat baart gij? ▼▼ tot de vrouw Te weten tot zijns vaders vrouw, dat is, tot zijne moeder.
11Alzo zegt de Heere, de Heilige Israëls, en deszelfs Formeerder: Zij hebben Mij van toekomende dingen gevraagd; van Mijn kinderen, zoudt gij Mij van het werk Mijner handen bevel geven? ▼▼ Zij Te weten de goddelozen onder het volk en in het algemeen alle ongelovigen. Het zijnde woorden des Heeren.
,
▼▼ hebben Mij Dit hebben zij gedaan met een onheilige stoutheid en onbeschaamdheid, als willende een proeve hebben van mijn goddelijke wetenschap.
,
▼▼ van Mijn kinderen, Anders aldus: vraagt gij mij van toekomende dingen, van mijne kinderen?
12Ik heb de aarde gemaakt, en Ik heb den mens daarop geschapen; Ik ben het! Mijn handen hebben de hemelen uitgebreid, en Ik heb al hun heir bevel gegeven. ▼▼ Ik heb de aarde gemaakt, Alsof God zeide: Het zal mij aan de macht niet ontbreken ulieden uit Babel te verlossen, dewijl Ik die almachtige God ben, die den hemel en de aarde uit niet geschapen heeft.
,
▼ 13Ik heb hem verwekt in gerechtigheid, en al zijn wegen zal Ik recht maken; hij zal Mijn stad bouwen, en hij zal Mijn gevangenen loslaten, niet voor prijs, noch voor geschenk, zegt de Heere der heirscharen. ▼▼ hem Te weten Cores mijnen gezalfde, vs.1.
,
▼▼ verwekt Te weten om mijn volk uit Babel te verlossen.
,
▼▼ al zijn wegen Te weten die Hij tegen de Babyloniërs trekken zal. De zin is: Ik zal hem in zijne aanslagen geluk en goeden voorspoed geven.
,
▼
,
▼
,
▼▼ Mijn gevangenen De Joden, die mijn volk zijn, onaangezien zij in Babylonië gevangen zijn. Hebreeuws, mijne gevangenis.
,
▼▼ loslaten, Te weten om naar Judea, hun vaderland, te trekken.
,
▼ 14Alzo zegt de Heere: De arbeid der Egyptenaren en de koophandel der Moren en der Sabeërs, der mannen van grote lengte, zullen tot u overkomen, en zij zullen de uwe zijn, zij zullen u navolgen, in boeien zullen zij overkomen; en zij zullen zich voor u buigen, zij zullen u smeken, zeggende: Gewisselijk, God is in u, en er is anders geen God meer. ▼▼ De arbeid Dat is, de rijkdom, dien de Egyptenaars met hun arbeid gewonnen en vergaderd hebben.
,
▼▼ de koophandel Dat is, het geld dat zij met koophandel gewonnen hebben.
,
▼
,
▼▼ tot u overkomen, O Jeruzalem, dat is, tot u, mijn volk, te weten nadat zij de Christelijke religie zullen hebben aangenomen.
,
▼▼ zij zullen de uwe zijn, Te weten die volken.
,
▼▼ in boeien Overwonnenn zijnde niet met zwaard of spies, of met uiterlijk geweld, maar door de kracht der hemelse waarheid, en van den Heiligen Geest in hunne conscientiën overtuigd zijnde.
,
▼▼ Gewisselijk, Anders: God is alleen bij u, of in u, o gij stad Gods. Versta hier, vooreerst Jeruzalem, daarna de Christelijke kerk.
15Voorwaar, Gij zijt een God, Die Zich verborgen houdt, de God Israëls, de Heiland. ▼▼ Voorwaar, Dit zijn de woorden van den profeet.
,
▼▼ Die Zich verborgen Dat is, die onzichtbaar en onbegrijpelijk zijt, en tot welken men niet komen kan, als wonende in een onaankomelijk licht; en die voor de heidenen verborgen hebt gehouden het geheim der verlossing, hetwelk de Messias den Joden en heidenen zou aanbrengen, en voorts die U als verborgen houdt, dewijl Gij uwe kerk laat aanvechten, niet opstaande noch U vertonende tot verlossing derzelve vóór den bestemden tijd.
16Zij zullen beschaamd en ook tot schande worden, zij allen; te zamen zullen zij met schande heengaan, die de afgoden maken. ▼▼ Zij zullen beschaamd Te weten al de beeldenmakers en de afgodendienaars.
,
▼ 17Maar Israël wordt verlost door den Heere, met een eeuwige verlossing; gijlieden zult niet beschaamd noch tot schande worden, tot in alle eeuwigheden. ▼▼ Israël Dat is, de ware kerk Gods.
,
▼▼ wordt verlost Of, is behouden; dat is, zal behouden worden.
,
▼▼ met Hebreeuws, met ene verlossing of behouding der eeuwigheden.
,
▼▼ gijlieden Te weten gij Israëlieten, mijn volk, alle gelovigen, zij zijn Joden of heidenen.
,
▼▼ tot in alle eeuwigheden Hebreeuws, tot in eeuwigheden der eeuwigheid.
18Want alzo zegt de Heere, Die de hemelen geschapen heeft, Die God, Die de aarde geformeerd, en Die ze gemaakt heeft; Hij heeft ze bevestigd, Hij heeft ze niet geschapen, dat zij ledig zijn zou, maar heeft ze geformeerd, opdat men daarin wonen zou: Ik ben de Heere, en niemand meer. ▼▼ dat zij ledig Hebreeuws, ledigheid, of ijdelheid.
,
▼▼ opdat men En inzonderheid mede tot dien einde, opdat Hij zich uit de mensen op aarde ene kerk verzamele, in welke Hij bekend en beleden worde.
19Ik heb niet in het verborgene gesproken, in een donkere plaats der aarde; Ik heb tot het zaad van Jakob niet gezegd: Zoekt Mij te vergeefs; Ik ben de Heere, Die gerechtigheid spreekt, Die rechtmatige dingen verkondigt. ▼
,
▼▼ Zoekt Mij te vergeefs; Anders: zoekt mij alsof Ik een nietig ding ware. Hebreeuws, [met] ledigheid, of ijdelheid.
,
▼▼ Die gerechtigheid Gods Woord is een regel van alle gerechtigheid, en al wat Hij zijn volk belooft, gaat zeker en vast.
20Verzamelt u, en komt, treedt hier toe samen, gijlieden, die van de heidenen ontkomen zijt! Zij weten niets, die hun houten gesneden beelden dragen, en een god aanbidden, die niet verlossen kan. ▼▼ hier toe samen, Te weten tot de gemeente Gods.
,
▼▼ gijlieden, Hebreeuws, gij ontkomenen der heidenen.
,
▼▼ hun houten Gelijk in de optochten geschiedt. Hebreeuws, het hout van het gesneden beeld.
21Verkondigt en treedt hier toe, ja, beraadslaagt samen: wie heeft dat laten horen van ouds her? Wie heeft dat van toen af verkondigd? Ben Ik het niet, de Heere? en er is geen God meer behalve Mij, een rechtvaardig God, en een Heiland, niemand is er dan Ik. ▼▼ Verkondigt Zegt het elkander aan wat gij van de grote daden des Heeren en van zijne waarheid in zijne beloften bevonden hebt.
,
▼▼ treedt Te weten tot de gemeente Gods.
,
▼▼ beraadslaagt Te weten hoe gijlieden elkander tot de gemeente Gods zult brengen.
,
▼▼ van ouds her? Te weten van dien tijd af, toen zich de Heere zijner kerk heeft geopenbaard; hetzij dat wij dit nemen van de verkondiging der wet, hetzij dat God met Abraham heeft opgericht, of met onzer aller vader Adam in het paradijs.
,
▼▼ dat van toen af Te weten hetgeen in de voorgaande aantekening is vermeld, en voorts dat Christus den gelovigen de zaligheid zou toebrengen, welke door de verlossing uit de Babylonische gevangenschap is voorgebeeld geweest.
22Wendt U naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! want Ik ben God, en niemand meer. ▼▼ Wendt U Of, ziet mij aan.
,
▼▼ alle gij einden Dat is, gijlieden allen, die aan de einden der aarde woont.
23Ik heb gezworen bij Mijzelven, er is een woord der gerechtigheid uit Mijn mond gegaan, en het zal niet wederkeren: dat Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong Mij zal zweren. ▼▼ der gerechtigheid Of, [in] gerechtigheid; dat is in trouw en geloof; dat is, een woord, dat zeker, vast en onfeilbaar is.
,
▼▼ het zal niet wederkeren Dat is, het zal niet wederroepen worden.
,
▼
,
▼▼ alle knie De zin is: Alle volken en natiën zullen door den Messias tot de ware kennis Gods beroepen en velen daartoe gebracht worden.
,
▼▼ alle tong Dat is, alle natiën zullen mij kennen en belijden, dat is, God eren en belijden, als men in het gericht oprecht bij zijnen naam zweert.
24Men zal van Mij zeggen: Gewisselijk, in den Heere zijn gerechtigheden en sterkte; tot Hem zal men komen; maar zij zullen beschaamd worden allen, die tegen Hem ontstoken zijn. ▼▼ Men zal Te weten een iegelijk der gelovigen; of aldus: Gewisselijk, in den Heere [zal men zeggen], heb ik gerechtigheid en sterkte.
,
▼▼ in den HEERE Dat is, de Heere heeft deze goederen in zichzelven, en Hij geeft ze zijnen uitverkorenen.
,
▼▼ gerechtigheden Of, alle, of volkomen gerechtigheid.
,
▼▼ sterkte; Te weten om zijne kerk te bewaren en in de gerechtigheid te behouden.
,
▼▼ tot Hem zal men komen; Of voor Hem; te weten voor zijnen rechterstoel, om te ontvangen loon naar werken; Rom 14:10-12 .
,
▼▼ zij zullen beschaamd worden Te weten alle goddelozen, die tegen Hem murmureren en met toorn ontstoken zijn, of ontstoken worden, of die tegen Hem opstaan.
25Maar in den Heere zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen, het ganse zaad van Israël. ▼▼ in den HEERE Te weten door den Heere Christus, die onze gerechtigheid is voor God.
,
▼
Copyright information for
DutSVVA