Isaiah 48
1Hoort dit, gij huis van Jakob, die genoemd wordt met den naam van Israël, en uit de wateren van Juda voortgekomen zijt! die daar zweert bij den Naam des Heeren, en vermeldt den God Israëls, maar niet in waarheid, noch in gerechtigheid. ▼ , ▼▼ zweert Daarmede betuigende dat zij den Heere voor den waren God kennen. Want een rechtmatige eed is God tot getuige aanroepen.
,
▼
,
▼ 2Ja, van de heilige stad worden zij genoemd, en zij steunen op den God Israëls; Heere der heirscharen is Zijn Naam. ▼▼ Ja, Of, hoewel.
,
▼▼ de heilige stad Te weten Jeruzalem. Hebreeuws, de stad der heiligheid; dat is, zij roemen zich dat zij burgers en inwoners van de heilige stad Jeruzalem zijn.
,
▼▼ steunen Te weten zoveel den uiterlijken schijn belangt. Maar ofschoon zij met woorden hiervan roemen, zo zijn zij het inderdaad niet, maar hun hart is verre van Hem.
3De vorige dingen heb Ik verkondigd van toen af, en uit Mijn mond zijn zij voortgekomen, en Ik heb ze doen horen; Ik heb ze snellijk gedaan, en zij zijn gekomen; ▼▼ De vorige dingen Te weten zo zegeningen als straffen.
,
▼▼ van toen af, Te weten van dien tijd af, toen Ik ulieden tot mijn volk heb aangenomen, of van die tijd af, toen Ik u uitgeleid heb uit Egypte en Ik u mijne wet gegeven heb; alzo ook vs.5.
4Omdat Ik wist, dat gij hard zijt, en uw nek een ijzeren zenuw is, en uw voorhoofd koper; ▼
,
▼▼ een ijzeren Dat is, zo hard als een ijzeren zenuw.
,
▼▼ koper Dat is, hard en onbeschaamd.
5Daarom heb Ik het u van toen af verkondigd, eer dat het kwam, heb Ik het u doen horen; opdat gij niet misschien zoudt zeggen: Mijn afgod heeft die dingen gedaan, of mijn gesneden beeld, of mijn gegoten beeld heeft ze bevolen. ▼▼ Mijn afgod Hebreeuws, mijn smart.
,
▼▼ mijn gegoten beeld Hebreeuws, mijne gieting.
6Gij hebt het gehoord, aanmerkt dat alles; zult gijlieden het ook niet verkondigen? Van nu af doe Ik u nieuwe dingen horen, en verborgen dingen, en die gij niet geweten hebt. ▼▼ hebt het gehoord, Te weten hetgeen dat Ik tevoren verkondigd heb, en ook wat daarna geschied is.
,
▼▼ aanmerkt Hebreeuws, aanschouwt, of ziet, dat is neemt ter harte, betracht wel.
,
▼▼ gijlieden Die u beroemt mijn volk te zijn, dat Ik verkoren heb, opdat gij als profeten deze dingen mij ter ere zoudt verkondigen, te weten dat Ik zo vaderlijk en zo vriendelijk met u heb omgegaan.
,
▼▼ verkondigen? Dat is, roemen en prijzen.
,
▼▼ nieuwe dingen Te weten den ondergang der Babyloniërs en uwe verlossing uit de Babylonische gevangenschap door Cores.
,
▼▼ verborgen dingen, Hebreeuws, verwaarde, bewaarde.
7Nu zijn zij geschapen, en niet van toen af, en voor dezen dag hebt gij ze ook niet gehoord; opdat gij niet misschien zeggen zoudt: Ziet, ik heb ze geweten. ▼▼ Nu zijn zij Dat is, het is nu eerst door de profeten geopenbaard en aan den dag gegeven, hetgeen tevoren als verborgen was in mijn heimelijken raad.
8Ook hebt gij ze niet gehoord, ook hebt gij ze niet geweten, ook van toen af is uw oor niet geopend geweest; want Ik heb geweten, dat gij gans trouwelooslijk handelen zoudt, en dat gij van den buik af een overtreder genaamd zijt. ▼▼ niet gehoord, Te weten van uwe sterrenkijkers en waarzeggers.
,
▼▼ dat gij gans Hebreeuws, dat gij trouwelooslijk handelende trouwelooslijk handelen zoudt, te weten aan mij.
,
▼▼ van den buik Dat is, van dien tijd af dat gij ontvangen en geboren zijt, en verder ook van den tijd af, dat Ik u geroepen en tot mijn volk aangenomen heb.
,
▼▼ genaamd zijt Versta hierbij, en gij zijt het ook inderdaad geweest; of gij hebt u alzo gehouden en gedragen, dat men u wel met recht alzo mag noemen.
9Om Mijns Naams wil zal Ik Mijn toorn langer uitstellen, en om Mijns roems wil zal Ik, u ten goede, Mij bedwingen, opdat Ik u niet afhouwe. ▼▼ langer Of verlengen, of vertrekken.
,
▼▼ u ten goede, Of, uwenthalve. Anders: tegen u.
,
▼▼ bedwingen, Anders: verzegelen; dat is, inhouden, tomen, terughouden.
,
▼▼ afhouwe Gelijk men een boom afhouwt, dien men uitroeien wil.
10Ziet, Ik heb u gelouterd, doch niet als zilver, Ik heb u gekeurd in den smeltkroes der ellende. ▼▼ gelouterd, Te weten door kruis, ellende en tegenspoed.
,
▼▼ niet als zilver, Te weten niet zo dikwijls noch zo nauw als men zilver loutert, opdat gij niet geheel vergaat; of, niet met het zilver; dat is, Ik zal u in den smeltkroes met het zilver niet tegelijk beproeven, gelijk men het valse zilver door het goede in een en denzelfden smeltkroes tegelijk beproeft. De zin is: Ik zal u wel met kruis bezoeken, maar Ik zal het matigen. Zie 1Pe 1:7 .
,
▼▼ gekeurd Te weten als gereinigd, gelouterd en uitgelezen goud of zilver, dat in den smeltoven gelouterd is. Zie Pro 17:3 , en Pro 27:21 . De zin is: Als Ik u door mijne genade zolang in het kruis zal hebben laten steken, totdat gij u met ware hartgrondige boete tot mij bekeert, zal Ik u weder weldadigheid bewijzen.
11Om Mijnentwil, om Mijnentwil zal Ik het doen, want hoe zou Hij ontheiligd worden? en Ik zal Mijn eer aan geen ander geven. ▼▼ Hij ontheiligd worden Te weten mijn naam, vs.9, ontheiligd worden; dat is, bespot en gesmaad worden, alsof Ik niet getrouwelijk met mijn volk gehandeld had, maar dat Ik het geheel verlaten had, daar Ik het toch anders beloofd had.
12Hoor naar Mij, o Jakob! en gij Israël, Mijn geroepene! Ik ben Dezelfde; Ik ben de Eerste, ook ben Ik de Laatste. ▼▼ o Jakob . . . Israël Dat is, gij nakomelingen van Jakob, die Ik tot mijn volk uitverkoren en geroepen heb.
13Ook heeft Mijn hand de aarde gegrond, en Mijn rechterhand heeft de hemelen met de palm afgemeten; wanneer Ik ze roep, staan zij daar te zamen. ▼
,
▼
,
▼ 14Vergadert u, gij allen, en hoort; wie onder hen heeft deze dingen verkondigd? De Heere heeft hem lief, Hij zal Zijn welbehagen tegen Babel doen, en Zijn arm zal tegen de Chaldeen zijn. ▼▼ onder hen Te weten de afgoden der heidenen, van welke melding gemaakt is boven vs.5.
,
▼▼ hem Te weten Cores.
,
▼
,
▼▼ Hij zal Te weten Cores.
,
▼▼ Zijn welbehagen Te weten des Heeren welbehagen. De zin is: Cores zal, naar des Heeren welbehagen, Babel verstoren en de Joden uit de Babylonische gevangenschap verlossen.
,
▼▼ Zijn arm Te weten Gods arm, dat is macht, of zijn, te weten Cores' arm. Anders: hoewel de Chaldeën zijn arm geweest zijn. De zin is: Ofschoon God de Heere de Chaldeën gebruikt heeft om zijn volk te kastijden en om zijne macht te doen blijken; zo zal Hij hen evenwel, als een roede of slaanden staf verbreken en door Cores onderdrukken.
15Ik, Ik heb het gesproken, ook heb Ik hem geroepen; Ik zal hem doen komen, en hij zal voorspoedig zijn op zijn weg. ▼
,
▼ 16Nadert gijlieden tot Mij, hoort dit: Ik heb van den beginne niet in het verborgene gesproken, maar van dien tijd af, dat het geschied is, ben Ik daar; en nu, de Heere Heere, en Zijn Geest heeft Mij gezonden. ▼▼ Nadert gijlieden Dit spreekt de profeet tot de Joden, hen tot zich roepende om hen meer en meer te versterken en te bevestigen in hetgeen hij hun tevoren verkondigd heeft.
,
▼▼ Ik heb Alsof de profeet zeide: Ik heb ulieden niet verzwegen van zulks als mij de Heere bevolen heeft u te verkondigen; maar ik heb het u al tezamen klaarlijk en duidelijk te kennen gegeven.
,
▼▼ van den beginne Hebreeuws, van het hoofd.
,
▼
,
▼▼ heeft Mij gezonden Dewijl ik een afgezant ben van onzen groten God, zo behoorde men mij te horen en geloof te geven.
17Alzo zegt de Heere, uw Verlosser, de Heilige Israëls: Ik ben de Heere, uw God, Die u leert, wat nut is, Die u leidt op den weg, dien gij gaan moet. 18Och, dat gij naar Mijn geboden geluisterd hadt! zo zou uw vrede geweest zijn als een rivier, en uw gerechtigheid als de golven der zee. ▼
,
▼▼ als een rivier, Dat is, overvloedig en altijddurende, gelijk en rivier altijd vliet.
,
▼
,
▼▼ als de golven Dat is, overvloediglijk, bovenmate veel.
19Ook zou uw zaad geweest zijn als het zand, en die uit uw ingewanden voortkomen als deszelfs steentjes; wiens naam niet zou worden afgehouwen, noch verdelgd van voor Mijn aangezicht. ▼▼ uw zaad Dat is, uwe kinderen.
,
▼▼ als het zand, Te weten in menigte.
,
▼
,
▼▼ uw ingewanden Dat is, uw lichaam.
,
▼▼ deszelfs Te weten van het zand.
,
▼▼ steentjes; Anders, grof zand, of kiezelstenen.
,
▼▼ afgehouwen, Zie vs.9.
20Gaat uit van Babel, vliedt van de Chaldeen, verkondigt met de stemme des gejuichs, doet zulks horen, brengt het uit tot aan het einde der aarde, zegt: De Heere heeft Zijn knecht Jakob verlost! ▼
,
▼▼ verlost Te weten uit de Babylonische gevangenschap en uit andere ellende meer.
21En: Zij hadden geen dorst, toen Hij hen leidde door de woeste plaatsen; Hij deed hun water uit den rotssteen vlieten; als Hij den rotssteen kliefde, zo vloeiden de wateren daarhenen. ▼▼ En Te weten zegt ook.
,
▼▼ Zij hadden Te weten de Joden, die uit Babel naar Judea door de woestijn trekken zouden.
,
▼▼ geen dorst, De Heere heeft eertijds zijn volk met allerlei nooddruft verzorgd, toen Hij hen door de woestijn naar het land Kanaän voerde. Alzo belooft hier de Heere dat Hij zijn volk ook verzorgen zou, als Hij het uit Babel naar het Joodse land wederom brengen zou en voorts zijne kerk geestelijk verlossen en zaligmaken; zie boven Isa 43:19-20 .
,
▼▼ Hij hen leidde Te weten de Heere.
,
▼ 22Maar de goddelozen hebben geen vrede, zegt de Heere. ▼▼ de goddelozen Dat is, de ongelovigen, de afgodendienaars, zij zijn dan Babyloniërs of Joden.
,
▼
Copyright information for
DutSVVA