Isaiah 56
1Alzo zegt de Heere: Bewaart het recht, en doet gerechtigheid; want Mijn heil is nabij om te komen, en Mijn gerechtigheid om geopenbaard te worden. ▼▼ het recht . . . gerechtigheid Onder den naam van recht en gerechtigheid vervat Hij alles, wat wij God en onzen naaste schuldig zijn.
,
▼
,
▼▼ Mijn heil Te weten dat heil, hetwelk Christus, de Heiland der wereld, mij brengen zal. Of, indien dit de woorden van Christus zijn, zo is dit de zin: Mijn heil, waardoor Ik mijne uitverkorenen zal behouden of zalig maken.
,
▼ 2Welgelukzalig is de mens, die zulks doet, en des mensen kind, dat daaraan vasthoudt; die den sabbat houdt, zodat gij dien niet ontheiligt, en die zijn hand bewaart van enig kwaad te doen. ▼▼ die zulks doet, Die het recht en de gerechtigheid bewaart, vs.1.
,
▼▼ den sabbat houdt, Onder het woord sabbat moet men den gansen godsdienst verstaan, die inzonderheid op den sabbat moet geoefend worden, nemende een deel voor het geheel. Zie vs.7.
3En de vreemde, die zich tot den Heere gevoegd heeft, spreke niet, zeggende: De Heere heeft mij gans en al van Zijn volk gescheiden; en de gesnedene zegge niet: Ziet, ik ben een dorre boom. ▼
,
▼
,
▼▼ ik ben een dorre boom Dat is, ik ben een dorren boom gelijk; want gelijk die geen vruchten heeft, alzo heb ik gene kinderen.
4Want alzo zegt de Heere van de gesnedenen, die Mijn sabbatten houden, en verkiezen hetgeen, waartoe Ik lust heb, en vasthouden aan Mijn verbond; ▼▼ van de gesnedenen, Of, tot de gesnedenen.
5Ik zal hen ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan der zonen en dan der dochteren; een eeuwigen naam zal Ik een ieder van hen geven, die niet uitgeroeid zal worden. ▼▼ hun ook Te weten die vreemden en gesnedenen van wie vs.3,4 gesproken is.
,
▼▼ in Mijn huis Dat is, in de Christelijke gemeente.
,
▼▼ binnen Mijn muren Te weten binnen de geestelijke stad Jeruzalem, dat is, in mijne kerk.
,
▼
,
▼
,
▼▼ een ieder van hen geven, Hebreeuws, hem.
6En de vreemden, die zich tot den Heere voegen, om Hem te dienen, en om den Naam des Heeren lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn; al wie den sabbat houdt, dat hij dien niet ontheilige, en die aan Mijn verbond vasthouden; ▼▼ de vreemden, Zie boven vs.3.
,
▼▼ al wie den sabbat houdt, Zie vs.2.
7Die zal Ik ook brengen tot Mijn heiligen berg, en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen op Mijn altaar; want Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken. ▼
,
▼▼ in Mijn bedehuis; Hebreeuws, in het huis mijns gebeds; dat is, in den tempel, die geordineerd is tot een huis, waarin men mij aanbidt, en voorts de kerk van God in het algemeen.
,
▼▼ brandoffers Versta hier, voornamelijk, [naar de manier van spreken van het Oude Testament] door de brandoffers en slachtoffers, de dankzeggingen en den redelijken godsdienst, en de vrijwillige overgevingen om God te gehoorzamen en te dienen. Die zijn de geestelijke offeranden der gelovigen in het Nieuwe Testament, waarvan het gebed het voornaamste is. Vergelijk hiermede Mal 1:11 ; Rom 12:1 ; Heb 13:15 .
,
▼
,
▼▼ genoemd worden En het behoorde ook zodanig inderdaad te zijn.
,
▼▼ voor alle volken Niet voor de Joden alleen, gelijk in het Oude Testament; maar de gelovige heidenen zullen, zowel als de gelovige Joden, God aanroepen in geest en waarheid, in de Christelijke gemeente, die door den tempel is afgebeeld geworden.
8De Heere Heere, Die de verdrevenen van Israël vergadert, spreekt: Ik zal tot hem nog meer vergaderen, nevens hen, die tot hem vergaderd zijn. ▼▼ Israël Dat is, van het volk Israël.
,
▼▼ tot Hem Te weten tot Christus. Anders: tot hetzelve, te weten volk van Israël, of bedehuis, in mijne gemeente, en alzo in het einde van vs.8.
,
▼▼ nevens diegenen, Of tot die, of behalve die
9Al gij gedierten des velds, komt om te eten, ja, al gij gedierten in het woud! ▼
,
▼▼ gij gedierten Door het gedierte van het veld moet men hier verstaan al de wrede tirannen en vervolgers van het Joodse volk. Dezen roept God hier tezamen tegen hetzelve, opdat de bozen en de huichelaars door hen zouden uitgeroeid worden.
10Hun wachters zijn allen blind, zij weten niet; zij allen zijn stomme honden, zij kunnen niet bassen; zij zijn slaperig, zij liggen neder, zij hebben het sluimeren lief. ▼▼ Hun Hebreeuws, zijne; te weten van het volk.
,
▼
,
▼▼ blind, Dat is, onwetend, onervaren in mijne wetten.
,
▼▼ stomme honden, Dat is, zij zijn den stommen honden gelijk. Zij straffen de zonden van het volk niet en zij waarschuwen het niet voor den toorn Gods, vrezende ongunst bij hetzelve te behalen.
11En deze honden zijn sterk van begeerte, zij kunnen niet verzadigd worden, ja, het zijn herders, die niet verstaan kunnen; zij allen keren zich naar hun weg, elkeen naar zijn gewin, elk uit zijn einde. ▼
,
▼▼ zij kunnen Of, zij weten niet zat te worden, of zij weten niet van verzadigd te worden.
,
▼▼ naar zijn gewin, Of naar zijne gierigheid.
,
▼▼ elk Dat is, van het ene einde tot het andere. Anders: [elk] in zijn kwartier. Anders: uit de voornaamste derzelve; alsof hij zeide: Niet alleen de geringsten onder de priesters, maar ook de hoogsten en voornaamsten. Anders: uit zijne [te weten van het volk] voornaamsten; dan zou dit de mening zijn: niet uit de armen, maar uit de voornaamste, rijkste en vermogendste personen, die de voortreffelijkste offeranden en giften konden brengen, zoeken zij hun vuil gewin. Zie de aantekening Gen 19:4 , en Gen 47:2 ; Jdg 18:2 .
12Komt herwaarts, zeggen zij: ik zal wijn halen, en wij zullen sterken drank zuipen; en de dag van morgen zal zijn als deze, ja, groter, veel treffelijker. ▼
,
▼▼ en Alsof zij zeiden: Wij willen morgen lustig zijn gelijk wij heden geweest zijn, ja wij willen nog vrolijker en lustiger zijn.
,
▼▼ de dag van morgen Deze woorden kunnen ook in dezen zin genomen worden, alsof zij zeiden: Of wij ons dol en vol zuipen, zo zal derhalve geen zwaarder straf op ons komen, het zal derhalve morgen met ons gaan gelijk het heden doet, God acht op deze dingen niet.
,
▼▼ ja , groter, Hebreeuws, groot, overvloedig zeer.
Copyright information for
DutSVVA