Isaiah 6:1-5
1In het jaar, toen de koning Uzzia stierf, zo zag ik den Heere, zittende op een hogen en verheven troon, en Zijn zomen vervullende den tempel. ▼▼ Uzzia Hebreeuws, Uzziahu.
,
▼
,
▼▼ den HEERE, Versta, den Vader, Zoon en Heiligen Geest. Vergelijk vs.3, 8; daarom wordt dit gezicht op den Heere Christus geduid; Joh 12:40-41 , en op den Heiligen Geest; Act 28:25-27 .
,
▼▼ Zijn zomen Dat is, de zomen zijner klederen, te weten der koninklijke klederen, met welke de Heere bekleed was.
2De serafs stonden boven Hem; een iegelijk had zes vleugelen; met twee bedekte ieder zijn aangezicht, en met twee bedekte hij zijn voeten, en met twee vloog hij. ▼▼ De serafs Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk brandende; aldus worden de engelen des Heeren genoemd, omdat zij ijverig zijn, ja in ijver brandende, om het bevel des Heeren uit te richten. Of, omdat zij de goddelozen branden en verteren gelijk een vuur. Of, omdat zij in vurige kleur verschijnen, te weten rood gelijk vuur.
,
▼
,
▼
,
▼▼ bedekte ieder Tot een teken van eerbiedigheid, die zij God den Heere toedroegen; of omdat zij den glans der heerlijkheid Gods niet kunnen verdragen.
,
▼ 3En de een riep tot den ander, en zeide: Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen! De ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol! ▼▼ de een riep Hebreeuws, deze riep tot dezen.
,
▼ 4Zodat de posten der dorpels zich bewogen van de stem des roependen; en het huis werd vervuld met rook. ▼
,
▼▼ des roependen; Dat is, van een ieder der serafim, gelijk vs.3.
,
▼▼ het huis Te weten het huis Gods, dat is de tempel.
,
▼▼ werd vervuld Dit was ook een teken of bewijs van den toorn Gods, rook en damp uitblazende uit zijnen neus.
5Toen zeide ik: Wee mij, want ik verga! dewijl ik een man van onreine lippen ben, en ik woon in het midden eens volks, dat onrein van lippen is; want mijn ogen hebben den Koning, den Heere der heirscharen gezien. ▼▼ Toen zeide ik Of, daarom; te weten omdat ik die tekenen van den toorn Gods zag, die vaardig was om zijne oordelen te oefenen.
,
▼▼ ik verga Of, het is met mij gedaan. Anders: ik ben verstomd, of ik ben dood; dat is, ik moet straks sterven, te weten omdat ik, die onrein van lippen ben, den Heere gezien heb. Zie de aantekening Gen 16:13 ; Exo 24:11 , en Deu 5:25-26 ; Jdg 13:22 .
,
▼
,
▼▼ dat onrein Dat is, een volk, dat de afgoden aanbidt, tot leugen genegen is en traag om den waren God te aanbidden, te eren en te danken en hunnen naaste te stichten.
Copyright information for
DutSVVA