Isaiah 63
1Wie is Deze, Die van Edom komt met besprenkelde klederen, van Bozra? Deze, Die versierd is in Zijn gewaad? Die voorttrekt in Zijn grote kracht? Ik ben het, Die in gerechtigheid spreek, Die machtig ben te verlossen. ▼▼ is Deze, Dit nemen enigen voor de woorden van Jesaja, die in een visioen, ziende de rechtvaardige straf van God over zijne vijanden, zeer verwonderd en als verbaasd staat; doch anderen menen dat de kerk hier spreekt, zich verwonderende over het groot geweld van Christus tegen zijne vijanden in zijn dood en opstanding uit de doden.
,
▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ versierd is Versta hier door het sieraad de heiligheid van Christus en zijn koninklijke heerlijkheid in zijn triomf over de vijanden.
,
▼
,
▼▼ in Zijn grote kracht? Te weten in de kracht zijner godheid.
,
▼
,
▼▼ Die in gerechtigheid spreek, Of, die met, of van gerechtigheid spreek; dat is, die de vijanden van het volk Gods, met de rechtvaardige straffen dreig.
,
▼▼ Die machtig ben Of, die genoegzaam ben om te verlossen. Want Hem is gegeven alle macht in den hemel en op de aarde, Hij is een almachtig God met den Vader en den Heiligen Geest.
2Waarom zijt Gij rood aan Uw gewaad, en Uw klederen als van een, die in de wijnpers treedt? ▼
,
▼▼ die in de wijnpers Versta hierbij: en wiens klederen met roden wijn besprenkeld zijn. Deze gelijkenis wordt elders meer gebruikt, betekenende wraak; Lam 1:15 ; Rev 14:19-20 .
3Ik heb de pers alleen getreden, en er was niemand van de volken met Mij; en Ik heb hen getreden in Mijn toorn, en heb hen vertrapt in Mijn grimmigheid; en hun kracht is gesprengd op Mijn klederen, en al Mijn gewaad heb Ik bezoedeld. ▼▼ Ik heb Hier spreekt Christus wederom, beantwoordende de vorige vraag aangaande zijne macht in het onderdrukken zijner vijanden en het verlossen zijner uitverkorenen.
,
▼
,
▼▼ er was niemand Of, daar is niemand van de volken bij mij geweest, om mij te helpen de vijanden te bestrijden en te overwinnen. Versta hier zo de geestelijke als de lichamelijke vijanden.
,
▼▼ hun kracht Dat is hun bloed, waarin de sterkte van den mens bestaat. Of, hun bloed, dat is het bloed hunner sterke helden. Anders: en hunne victorie is op mijne klederen besprenkeld; dat is hun bloed, een teken mijner victorie over hen.
4Want de dag der wraak was in Mijn hart, en het jaar Mijner verlosten was gekomen. ▼
,
▼▼ het jaar Dat is, het jaar of de tijd dergenen, die van mij zouden vrijgekocht of verlost worden. Het schijnt dat de profeet ziet op het geestelijke jubeljaar.
5En Ik zag toe, en er was niemand die hielp; en Ik ontzette Mij, en er was niemand, die ondersteunde; daarom heeft Mijn arm Mij heil beschikt, en Mijn grimmigheid heeft Mij ondersteund, ▼
,
▼
,
▼▼ daarom heeft Dat is, mijn goddelijke kracht heeft mij onderstut in mijn zwaar lijden, dat Ik onder den zwaren last van den toorn Gods niet ben bezweken, maar dien gedragen, en mijn volk daarvan verlost en al hunne vijanden overwonnen heb.
,
▼▼ Mijn grimmigheid Te weten de grimmigheid, waarmede Ik onstoken ben tegen de vijanden mijner kerk.
6En Ik heb de volken vertreden in Mijn toorn, en Ik heb hen dronken gemaakt in Mijn grimmigheid; en Ik heb hun kracht ter aarde doen nederdalen. ▼▼ Ik heb de volken Dat is, Ik heb de geestelijke vijanden overwonnen, daartoe bewogen zijnde door mijnen ijver tot de ere Gods en het heil zijner uitverkorenen.
,
▼
,
▼▼ hun kracht Zie boven vs.3.
7Ik zal de goedertierenheden des Heeren vermelden, den veelvoudigen lof des Heeren, naar alles, wat de Heere ons heeft bewezen, en de grote goedigheid aan het huis van Israël, die Hij hun bewezen heeft, naar Zijn barmhartigheden, en naar de veelheid Zijner goedertierenheden. ▼▼ Ik zal Dit spreekt het volk Gods, zijnde nu onderwezen van Christus en zijn grote daden, Hem tegelijk dankende voor de weldaden, die zij van Hem ontvangen hadden, wensende en biddende om den voortgang derzelve.
,
▼▼ den veelvoudigen lof Of, menigvuldigen, of menigerlei lof, te weten den lof vanwege het goede, hetwelk mij de Heere gedaan heeft.
,
▼ 8Want Hij zeide: Zij zijn immers Mijn volk, kinderen, die niet liegen zullen? Alzo is Hij hun geworden tot een Heiland. ▼▼ Hij zeide Te weten toen Hij met onze voorouders een verbond maakte.
,
▼▼ die Of, die niet vals zijn zullen. God spreekt hier naar de wijze der mensen, die het beste van hunne kinderen hopen; en versta hierbij: maar zij zullen mij oprechtelijk dienen, als oprechte Israëlieten, in wie geen bedrog is. Anders: zij zullen niet ontaarden, of, verbasteren; te weten, nadat Ik hen zal herboren hebben door mijnen Heiligen Geest.
,
▼▼ is Hij hun Dat is, Hij heeft hen van hunne vijanden verlost.
9In al hun benauwdheid was Hij benauwd, en de Engel Zijns aangezichts heeft hen behouden; door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Hij hen verlost; en Hij nam hen op, en Hij droeg hen al de dagen van ouds. ▼▼ In al hun Dat is, Hij was benauwd of bedroefd vanwege hunne ellenden, die zij in Egypte leden. Alzo wordt Christus vervolgd in zijn heilige ledematen; Act 9:4 . Zie ook Zec 2:8 ; Mat 25:45 . Anders: in al hunne benauwdheid was gene benauwdheid; versta hierbij: maar een goedertierene vaderlijke kastijding. Of aldus: in al hunne benauwdheid is hij geen vijand of tegenpartijder geweest; maar de engel zijns aangezichts heeft hen behouden. De zin is: Hij heeft hen wel benauwd, maar niet als hun vijand zijnde.
,
▼
,
▼
,
▼
,
▼ 10Maar zij zijn wederspannig geworden, en zij hebben Zijn Heiligen Geest smarten aangedaan; daarom is Hij hun in een vijand verkeerd, Hij Zelf heeft tegen hen gestreden. ▼
,
▼
,
▼
,
▼ 11Nochtans dacht Hij aan de dagen van ouds, aan Mozes en Zijn volk; maar nu, waar is Hij, Die hen uit de zee opgebracht heeft, met de herders Zijner kudde? Waar is Hij, Die Zijn Heiligen Geest in het midden van hen stelde? ▼▼ aan de dagen In welke Hij hen wel om hunner zonden wil geslagen, maar zich nochtans wederom over hen ontfermd heeft, zonder dat Hij hen geheel heeft verdelgd.
,
▼▼ waar is Hij, Deze en de volgende woorden schijnt de kerk Gods tot God te spreken klagenderwijze. Anderen nemen het als woorden van God; alsof God zeide: Waaraan zou de heerlijkheid des Heeren blijken? te weten, indien Ik alzo wil voortvaren mijn volk naar hunne verdiensten te straffen. Aldus zou de profeet hier God den Heere invoeren, als met zichzelven twistende over zijne eer; vergelijk Exo 32:11-12 .
,
▼
,
▼▼ met de herders Aldus noemt Hij Mozes en Aäron, die het volk van Israël door de woestijn gevoerd hebben, gelijk de herders hunne schapen doen. Zie Psa 77:21 .
,
▼▼ Zijner kudde? Dat is, van de kinderen Israëls.
,
▼▼ hen stelde? Te weten van het volk, gelijk vs.14.
12Die den arm Zijner heerlijkheid heeft doen gaan aan de rechterhand van Mozes; Die de wateren voor hunlieder aangezichten kliefde opdat Hij Zich een eeuwigen Naam maakte? ▼▼ Die den arm Of, die hen leidde aan de rechterhand van Mozes [met] zijn heerlijken arm; dat is, die Mozes in zijn zwaren dienst met zijn heerlijke macht en goddelijke hulp bijstond.
,
▼ 13Die hen leidde door de afgronden; als een paard in de woestijn, struikelden zij niet. ▼▼ leidde Te weten zachtjes en zoetjes, gelijk men een paard leidt bij den toom.
,
▼
,
▼▼ struikelden Anders: dat zij niet zouden struikelen.
14Gelijk een beest, dat afgaat in de valleien, heeft hun de Geest des Heeren rust gegeven. Alzo hebt Gij Uw volk geleid, opdat Gij U een heerlijken Naam zoudt maken. ▼▼ Gelijk Hier spreekt wederom het volk Gods.
,
▼▼ een beest, Hetzij paard of koe.
,
▼▼ heeft hun de Geest Te weten het volk.
,
▼▼ rust gegeven Of, zacht geleid.
,
▼▼ Gij Uw volk O Heere. De gemeente wendt nu hare aanspraak tot God, en zij bidden Hem dat Hij met zijn gewone goedheid wil voortvaren.
15Zie van den hemel af, en aanschouw van Uw heilige en Uw heerlijke woning; waar zijn Uw ijver en Uw mogendheden, het gerommel Uws ingewands en Uwer barmhartigheden? Zij houden zich tegen mij in. ▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ het gerommel Of, het gewoel, het geluid. Anders: de veelheid.
,
▼▼ Uws ingewands Dat is, van uw hart.
,
▼▼ Zij houden zich Of, zij houden zich tegen mij gesloten; dat is, zij laten zich tegen mij niet blijken, gelijk in voortijden. Anders: houden zij zich tegen mij gesloten?
16Gij zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons niet, en Israël kent ons niet; Gij, o Heere! zijt onze Vader, onze Verlosser van ouds af is Uw Naam. ▼▼ Gij zijt toch Of, Voorwaar, Gij zijt onze Vader.
,
▼▼ onze Verlosser Dat is, Gij zijt vanouds, of van eeuwigheid af onze Verlosser geweest.
17Heere! waarom doet Gij ons van Uw wegen dwalen, waarom verstokt Gij ons hart, dat wij U niet vrezen? Keer weder om Uwer knechten wil, de stammen Uws erfdeels. ▼▼ doet Gij De gelovigen spreken hier van de meeste menigte van het volk. Van God wordt gezegd dat Hij de mensen doet dwalen en dat Hij hunne harten verhardt, niet dat Hij enige dwaling instort, maar de mensen rechtvaardiglijk in hun verkeerden zin en aan den dwaalgeest overgeeft, die hun hart vet en hard maakt; Joh 12:39-40 ; Rom 11:8 ; 2Th 2:11 ; maar de mensen verharden hunne harten en dwalen af door de zonde te begaan; Psa 95:8 , Psa 95:10 .
,
▼
,
▼▼ dat wij Hebreeuws, van uwe vrees.
,
▼▼ Keer weder Dat is, doe ons wederom goed.
,
▼▼ om Uwer knechten wil, Dat is, onzenthalve, die Gij tot uwe knechten hebt verkoren. Of, die uwe knechten zijn, ten aanzien van het verbond, dat Gij met Abraham, Izak en Jakob gemaakt hebt, hun belovende dat Gij de God huns zaad zoudt wezen.
,
▼▼ de stammen Te weten de twaalf stammen, in welken het volk Gods afgedeeld was.
,
▼ 18Uw heilig volk heeft het maar een weinig tijds bezeten; onze wederpartijders hebben Uw heiligdom vertreden. ▼▼ het Te weten uw land, het land Kanaän, hetwelk Gij hun gegeven hadt. Of, uw heiligdom, gelijk hier straks volgt: zijnde zo het een als het ander tekenen van Gods gunst.
,
▼▼ maar een weinig tijds Versta dit aldus, dat zij het maar een korten tijd in rust en in vrede bezeten hebben. Hiervan waren hunne zonden de oorzaak, gelijk te zien is Deu 11:8-9 , Deu 11:17 .
,
▼▼ onze wederpartijders Te weten de Babyloniërs.
,
▼▼ Uw heiligdom Dat is, uw heiligen tempel, bestaande nevens de voorhoven, uit het heilige en het heilige der heiligen.
19Wij zijn geworden als die, over welke Gij van ouds niet hebt geheerst, en die naar Uw Naam niet zijn genoemd. ▼▼ Wij zijn Te weten Uw volk, of die, over welken Gij heerst.
,
▼▼ geworden Te weten vanwege onze zonden en overtredingen.
,
▼
Copyright information for
DutSVVA