‏ James 1

1Jakobus, een dienstknecht van God en van den Heere Jezus Christus; aan de twaalf stammen, die in de verstrooiing zijn: zaligheid.
 Jakobus Zie de aantekeningen op den titel.
,
 een dienstknecht van God Namelijk in den dienst van het apostelschap; zie Rom 1:1; Phi 1:1; 2Pe 1:1; Jud 1:1; Rev 1:1.
,
 aan de twaalf stammen, Namelijk der Israëlieten of Joden, die in twaalf stammen of geslachten waren verdeeld; namelijk die onder hen het Evangelie hadden aangenomen. Zie Gen 49:28; Exo 24:4; Jos 3:12; Act 26:7.
,
 de verstrooiing zijn De Israëlieten of Joden, zijn dikwijls buiten hun vaderland in andere landen verstrooid, de tien stammen door de Assyriërs en de twee door de Babyloniërs, die daarna wel wedergebracht zijn, doch enigen zijn in de verstrooiing gebleven; waarvan zie nader Act 2:5, en eindelijk zijn ze geheel verstrooid door den oorlog der Romeinen onder Vespasianus en Titus; in welke verstrooiing zij gebleven zijn tot dezen tijd toe. Deze laatste verstrooiing schijnt nog niet geschied te zijn, toen deze brief geschreven is; zodat hier verstaan worden degenen, die door de eerste verstrooiing zijn gebleven in de landen van Pontus, Galatië, Cappadocië, Azië en Bithynië, enz., gelijk deze worden genoemd 1Pe 1:1, en ook blijkt, dat in die en andere verre landen de Joden verstrooid waren, en enigen tot den christelijken godsdienst bekeerd; Act 2:9-11, Act 2:41.
,
 zaligheid Grieks chairein; dat is, blijde zijn; welke was een wijze van groeten bij de Grieken gebruikelijk; zie Mat 26:49, en Mat 27:29; Joh 19:3; Act 15:23.
2Acht het voor grote vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt;
 grote vreugde, mijn Grieks alle; dat is, enkel vreugde, anders niet dan vreugde. Deze vreugde ontstaat niet uit het gevoel van de verdrukkingen, maar uit het gevoel van Gods genade in het midden van de verdrukkingen, en uit het aanmerken van de nuttigheden en vruchten daarvan, die in de volgende verzen worden uitgedrukt.
,
 verzoekingen Dat is, verdrukkingen, die zo worden genoemd, omdat God daarmede onze standvastigheid in het geloof beproeft en bekend maakt, gelijk in vs.3 verklaard wordt. Zo wordt ook gezegd, dat God Abraham verzocht, Gen 22:1; dat is, zijn geloof beproefde. Zie ook 2Pe 2:9; Rev 3:10.
,
 valt; Het Griekse woord betekent midden daarin vallen, als van alle zijden om en om daarmede bevangen zijnde.
3Wetende, dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt.
 Wetende, dat Dat is, dewijl gij weet, namelijk waartoe u God deze verdrukkingen laat overkomen, en welke nuttigheden deze den gelovige toebrengen. Deze wetenschap dan is de oorzaak van de vreugde waartoe hij vermaant.
,
 de beproeving uws geloofs Dat is, de verdrukkingen, waardoor uw geloof, gelijk het goud door het vuur, beproefd wordt; 1Pe 1:7.
,
 lijdzaamheid werkt Namelijk niet uit zichzelf, daar zij in de ongelovigen voortbrengt ongeduldigheid en murmureren tegen God; maar omdat God door Zijn Geest het verstand der gelovigen zo verlicht, dat zij verstaan, dat hij door deze hun geloof wil beproeven en bekend maken, en hun daardoor tot de eeuwige vreugde bereiden. En dit strijdt niet tegen hetgeen Paulus zegt Rom 5:4. De lijdzaamheid werkt beproeving, want door het woord beproeving verstaat Paulus niet de verdrukkingen, waardoor het geloof beproefd wordt, gelijk hier Jakobus, maar bevinding en ervaring; namelijk van Gods hulp, bijstand, troost en getrouwheid in Zijn beloften.
4Doch de lijdzaamheid hebbe een volmaakt werk, opdat gij moogt volmaakt zijn en geheel oprecht, in geen ding gebrekkelijk.
 een volmaakt werk, Dat is, een oprecht, ongeveinsd en tot het einde toe durend werk; Mat 10:22.
,
 volmaakt zijn en Gelijk tevoren. Want dat de apostel dit niet verstaat van een gans volkomen volmaaktheid naar den eis der wet, blijkt hierna Jam 3:2.
,
 geheel oprecht, Dat is, dat gij niet alleen lijdt om een goede zaak, 1Pe 4:15-16; maar ook in uw ganse leven alle oprechtheid betoont, opdat een iegelijk daaruit mag zien dat gij ten onrechte lijdt.
,
 in geen ding Namelijk wat de christelijke roeping van ons eist. Of, in gene verzoeking; namelijk, hoe zwaar dezelve ook zou zijn.
,
 gebrekkelijk Dat is, nalatende wat gij schuldig zijt en behoort te doen, als goede christenen.
5En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden.
 indien iemand van Namelijk gelijk zij ons allen van nature ontbreekt.
,
 wijsheid ontbreekt, Dit kan wel verstaan worden van alle wijsheid, doch de apostel verstaat hier vooral de wijsheid van geestelijke en hemelse zaken, welker begin de vreze Gods is, en bijzonder die wijsheid die gebruikt moet worden in de verdrukkingen, om te verstaan de rechte oorzaken daarvan en de wijze hoe men zich in deze moet gedragen en troosten; waarin grote wijsheid gelegen is.
,
 een iegelijk Namelijk die om deze wijsheid hem recht bidt.
,
 mildelijk geeft, Grieks eenvoudig; dat is, zonder zwarigheid of karigheid.
,
 niet verwijt; Namelijk dat Hij ons zo dikwijls en zo veel gegeven heeft; gelijk de mensen gewoonlijk doen, die niet gaarne geven.
,
 zij zal hem gegeven worden Namelijk de wijsheid; welke belofte ook kan uitgestrekt worden tot andere dingen ons ter zaligheid nodig. Zie Mat 7:7, enz.; Luk 11:9; Joh 16:23.
6Maar dat hij ze begere in geloof, niet twijfelende; want die twijfelt, is een baar der zee gelijk, die van den wind gedreven en op geworpen en nedergeworpen wordt.
 in geloof, Dat is, met een vast vertrouwen van verhoord te zullen worden; Mar 11:22-24.
,
 niet twijfelende; Namelijk of hij zal verhoord worden of niet. Of, of God in Zijn beloften getrouw is, of niet. Van dit woord, zie Act 10:20, en Act 11:12; Rom 4:20.
7Want die mens mene niet, dat hij iets ontvangen zal van den Heere.
 die mens mene niet, Namelijk die zo bidt, zonder vertrouwen, en twijfelende.
8Een dubbelhartig man is ongestadig in al zijn wegen.
 Een dubbelhartig man Grieks een tweezielig man; dat is, die zijn ziel of hart gelijk als in tweeën gedeeld heeft tussen God en Zijn begeerlijkheden, en zo beide wil dienen, gelijk de Israëlieten hun hart gedeeld hadden tussen de Heere en Baäl; 1Ki 18:21; Hos 10:2.
,
 is Dit woordje is staat niet in den Grieksen tekst; waarom sommigen deze woorden hechten aan de voorgaande woorden van het zevende vers, vs.7, aldus: Als zijnde een dubbelhartig man, enz.
,
 ongestadig Dat is, niet alleen veranderlijk van zinnen, maar ook onrustig in zijn gemoed.
,
 in al zijn wegen Dat is, in al zijn gedachten, raadslagen en handelen.
9Maar de broeder, die nederig is, roeme in zijn hoogheid.
 die nederig is, Dat is, die door kruis, armoede en verdrukkingen in een nederigen en ellendigen staat is. Want zo wordt vernedering voor verdrukking dikwijls gebruikt. Zie Psa 116:6, en Psa 119:71.
,
 roeme in zijn Dat is, verheuge zich, gelijk vs.2 en 1Pe 1:6.
,
 hoogheid Dat is, in dien heerlijken staat, waartoe hem God geroepen heeft, dat hij door het geloof een kind en een erfgenaam van God is geworden; Joh 1:12; Rom 8:17.
10En de rijke in zijn vernedering; want hij zal als een bloem van het gras voorbijgaan.
 de rijke Namelijk die zodanige verdrukkingen niet is onderworpen, maar rijkdom, eer en alle andere gemakken dezes levens overvloedig heeft.
,
 in zijn vernedering; Namelijk roem; dat is, hoewel hij in geen nederigen, maar in een verheven staat is naar de wereld, dat hij hierin zozeer niet roeme, maar daarin vooral, dat hij een nederig hart heeft, dat zich daarom boven anderen niet verheft, maar gedachtig zijnde der veranderlijkheid der zaken van deze wereld, zich in nederigheid gedraagt voor God en de mensen.
,
 hij zal als een bloem Namelijk zodanige rijke, gelijk in vs.11 uitgedrukt wordt.
11Want de zon is opgegaan met de hitte, en heeft het gras dor gemaakt, en zijn bloem is afgevallen, en de schone gedaante haars aanschijns is vergaan; alzo zal ook de rijke in zijn wegen verwelken.
 de zon is opgegaan Dat is, gelijk als de zon, enz.
,
 de rijke Dat is wel waar van alle mensen, maar wordt van de rijken vooral gezegd, omdat deze zeer kwalijk van het vertrouwen op hunne rijkdommen kunnen afgetrokken worden. Zie 1Ti 6:17.
,
 in zijn wegen Zie de aantekeningen op vs.8. Grieks poreiais; dat is, wandelingen.
,
 verwelken Dat is, zijn hoogheid en zijn heerlijkheid verliezen, gelijk een bloem die verwelkt.
12Zalig is de man, die verzoeking verdraagt; want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft dengenen, die Hem liefhebben.
 verzoeking Dat is, verdrukking. Zie vs.2.
,
 verdraagt; want als Namelijk lijdzaam en standvastig.
,
 beproefd zal geweest Namelijk door de verdrukkingen, en bevonden dat hij evenwel standvastig blijft in het geloof.
,
 de kroon des levens Dat is, het eeuwige leven, waarmede hij na strijd en overwinning, als met een kroon zal verheerlijkt worden.
,
 ontvangen, welke Dat is, verkrijgen, niet als een verdiend loon; want het lijden van den tegenwoordigen tijd is niet te wegen met de toekomende heerlijkheid, Rom 8:18; maar als een genadig geschenk, Rom 6:23.
,
 die Hem liefhebben Dat is, die in Christus geloven, Joh 3:36, en Joh 5:24, en hun geloof betonen met een standvastige liefde Gods en tot hun naasten. Zie 2Ti 4:8.
13Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: Ik word van God verzocht; want God kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij Zelf verzoekt niemand.
 als hij verzocht wordt, Hier wordt het woord verzoeken in een andere betekenis gebruikt dan in het voorgaande, namelijk voor aanlokken of verwekken tot kwaad of zonde. Hetwelk de satan altijd doet; daarom ook genoemd wordt de verzoeker; Mat 4:3; 1Th 3:5.
,
 zegge Ik word van Namelijk gelijk schijnt dat sommigen deden, omdat de verdrukkingen [waardoor men tot afval en andere zonden aangelokt of verwekt wordt om die te ontvlieden], door de voorzienigheid van God ons toegezonden worden, Gen 45:7; 2Sa 16:10, daaruit besloten, dat dan God ook een auteur moest zijn van de verwekking tot kwaad, die door de verdrukkingen geschiedt; hetwelk de apostel hier krachtig wederlegt.
,
 kan niet verzocht worden Grieks is onverzoenlijk der kwaden; dat is, kan vanwege zijn volmaakte goedheid, noch zelf tot kwaad verwekt worden, noch iemand ook daartoe verwekken, dewijl hij niet doen kan hetgeen tegen zijn natuur strijdt, en waarvan zijn natuur een afkeer heeft.
,
 verzoekt niemand Dat is, verwekt niemand tot kwaad.
14Maar een iegelijk wordt verzocht, als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt.
 wordt verzocht, Dat is, tot het kwaad aangelokt; gelijk voren.
,
 als hij van zijn eigen Dat is, van de kwade lusten zijns vleesches, die alle mensen van nature hebben, en hun na den val der eerste ouders, aangeboren zijn. Want, hoewel de Satan en de wereld ons ook tot kwaad aanlokken, zo zouden zij nochtans niets uitrichten, indien deze kwade lusten, als inwendige en voornaamste oorzaken daar niet bij kwamen.
,
 afgetrokken en Namelijk van het goed.
,
 verlokt wordt Namelijk tot het kwaad, door de zoetigheid daarvan, als door een aas daartoe aangelokt zijnde. Dit is de eerste kwade beweging in het hart van den mens, als hij tot het kwaad verzocht of verwekt wordt; welke beweging ook zonde is, daar zij afwijkt van die oprechtheid, die de wet eist, 1Jo 3:4, en de apostel Paulus die dikwijls zonde noemt, Rom 7:8-9, Rom 7:11, enz., en zij tegen het tiende gebod strijdt: Gij zult niet begeren.
15Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde baart den dood.
 ontvangen hebbende Hij verklaart dit nader met een gelijkenis van een vrouw, die hare vrucht eerst ontvangt en daarna baart. Door het ontvangen der begeerlijkheid wordt verstaan een tweede beweging in het hart, waardoor nu ook de wil zulks toestemt, gelijk als David door het aanschouwen van de vrouw van Uria eerst verlokt werd om die te begeren, en daarna besloot in zijn hart dat hij haar wilde gebruiken. Waarmede de zonde nu als ontvangen was; 2Sa 11:2, enz.
,
 baart zonde; Dat is, brengt voort, en volbrengt metterdaad de uiterlijke zonde, die daarom gewoonlijk dadelijke zonden genoemd wordt, en hier voleindigde zonde. Waaruit dan niet besloten kan worden, dat de begeerlijkheid geen zonde zou zijn; maar wel het tegendeel, omdat zij zulke kwade vruchten voortbrengt, dat zij een kwade boom moet zijn; Mat 7:17-18.
,
 voleindigd zijnde Dat is, uiterlijk begaan zijnde. Dit is een beschrijving van de dadelijke zonde.
,
 baart De apostel gebruikt hier een Grieks woord, hetwelk eigenlijk gezegd wordt van een vrouw, die van hare vrucht scheidt, en deze uit haar lichaam voortbrengt, om te blijven bij de vorige gelijkenis.
,
 den dood Namelijk de tijdelijke en eeuwige. Zie Deu 27:26; Eze 18:4; Rom 1:32, en Rom 6:23; waaruit niet kan besloten worden, dat alleen de dadelijke zonden den dood verdienen, en niet de inwendige kwade begeerlijkheden. Want dat deze ook den dood verdienen, getuigen uitdrukkelijk Mozes, Deu 27:26; Christus, Mat 5:22, Mat 5:28; Paulus, Rom 5:14, en Rom 7:7; 1Jo 3:15; maar de apostel leert alleen hoe de zonde ons allengskens meer en meer tot den dood brengt.
16Dwaalt niet, mijn geliefde broeders!
 Dwaalt niet, Namelijk in dit stuk vooral, dat gij God zoudt houden voor een bewerker van de verzoekingen of aanlokkingen tot het kwaad. Want dat is godslasterlijk.
17Alle goede gave, en alle volmaakte gifte is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij Welken geen verandering is, of schaduw van omkering.
 volmaakte gifte Dat is, die nodig en dienstig is om den mens meer en meer te volmaken en tot zaligheid te brengen.
,
 van boven, Dat is, van God, die daar boven in den hemel zijn troon heeft, en van daar zijn gaven tot ons afzendt; zie Joh 3:31.
,
 Vader der lichten Dat is, die niet alleen het licht zelf is, 1Jo 1:5, 1Jo 1:7, en een ontoegankelijk licht bewoont, 1Ti 6:16; maar ook verlicht een iegelijk mens die in de wereld komt; Joh 1:9.
,
 geen verandering is, Grieks gene verandering in is; namelijk in zijn wezen, natuur en eigenschappen.
,
 schaduw Grieks afschaduwing; een gelijkenis, genomen van de zon, wier schijnsel dikwijls door enige wolken als schaduwen verduisterd wordt.
,
 omkering Namelijk zijns willens, van goed tot kwaad.
18Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid, opdat wij zouden zijn als eerstelingen Zijner schepselen.
 Naar Zijn wil Grieks willende, of gewild hebbende; dat is, naar zijn welbehagen, hetwelk de oorsprong is van onze wedergeboorte en zaligheid; Phi 2:13.
,
 gebaard Het Griekse woord betekent eigenlijk gelijk als een moeder haar kind ter wereld brengt; gelijk vs.15.
,
 door het Woord Dat is, door de prediking van het Evangelie, als het uiterlijk middel daartoe nodig is. Zie Rom 10:14, Rom 10:17; 1Pe 1:23.
,
 eerstelingen Grieks een zeker eersteling; dat is, gelijk de eerstelingen der vruchten Gode eerst geheiligd waren, dat zo ook de gelovige Joden Gode geheiligd waren voor andere volken.
,
 Zijner schepselen Dat is, der andere mensen, zo heidenen als Joden, die in Christus nog zouden geloven.
19Zo dan, mijn geliefde broeders, een iegelijk mens zij ras om te horen, traag om te spreken, traag tot toorn;
 om te horen, Namelijk het woord der waarheid om het te leren. Of ook in het algemeen om wat goeds te leren.
,
 te spreken, Dat is, uit te spreken uw oordeel over enige zaken of personen.
20Want de toorn des mans werkt Gods gerechtigheid niet.
 werkt Gods Dat is, als zij te heftig is, verwekt den mens niet om te doen wat recht is voor God, maar tot wraak, schelden, slaan en dergelijke boze werken. Zie Psa 4:5; Mat 5:22.
21Daarom, afgelegd hebbende alle vuiligheid en overvloed van boosheid, ontvangt met zachtmoedigheid het Woord, dat in u geplant wordt, hetwelk uw zielen kan zaligmaken.
 afgelegd hebbende Dit is het eerste deel der ware bekering, het kwaad te laten; Psa 34:15; Isa 1:16.
,
 vuiligheid en Dat is, zonde die vuil en stinkend voor God is, en vooral die vuile en lelijke zonden, die vermeld worden door den apostel Petrus, 1Pe 4:3.
,
 overvloed van boosheid, Dat is, alle overvloeiende en uitstekende boosheid. De christenen moeten alle boosheid, hoedanig die zij, afleggen, 1Co 5:7; 1Pe 2:1, maar inzonderheid, die uitsteekt en overvloeit.
,
 ontvangt met zachtmoedigheid Namelijk door geloof en gehoorzaamheid.
,
 het Woord, Dat is, de leer van het Evangelie.
,
 dat in u geplant wordt, Grieks ingeplant; namelijk door den dienst der leraren, die planten en nat maken, 1Co 3:6, en het woord, als een onvergankelijk zaad in de harten der mensen zaaien, waardoor zij wedergeboren worden en opwassen. Zie Luk 8:11; 1Pe 1:23, en 1Pe 2:2.
,
 kan zaligmaken Namelijk vergezeld zijnde met de kracht en werking van de Heiligen Geest, en door het geloof aangenomen; Joh 3:5.
22En zijt daders des Woords, en niet alleen hoorders, uzelven met valse overlegging bedriegende.
 daders des Woords, Of doeners; waardoor de apostel niet verstaat degenen, waarvan Paulus spreekt, Rom 2:13, die door het doen van de wet willen gerechtvaardigd worden, maar degenen, die met de harten gelovende ter rechtvaardigheid, hun leven naar de leer van Christus schikken, en hun geloof met de vruchten der bekering tonen.
,
 met valse overlegging Grieks paralogizomenoi; dat is, valse besluit-redenen makende, waarmede zij zichzelf bedriegen, besluitende dat zij zalig zullen zijn, omdat zij hoorders zijn van het Woord. Want Christus zegt Luk 11:28, dat zij zalig zijn die Gods Woord niet alleen horen, maar ook bewaren.
23Want zo iemand een hoorder is des Woords, en niet een dader, die is een man gelijk, welke zijn aangeboren aangezicht bemerkt in een spiegel;
 zijn aangeboren aangezicht Grieks aangezicht zijner geboorte.
,
 een spiegel; Want Gods Woord is gelijk als een spiegel; de wet, om daarin te zien onze smetten en zonden; en het Evangelie, om daarin te aanschouwen de genade Gods in Christus. Die nu de wet alleen aanziet, en zijn zonden, daarin aangewezen, niet betert en nalaat, en die de genade, in het Evangelie voorgesteld, met waar geloof niet aanneemt, die is zulk een man gelijk, en zulk aanschouwen zal hem niet nuttig zijn, als het andere niet volgt.
24Want hij heeft zichzelven bemerkt, en is weggegaan, en heeft terstond vergeten, hoedanig hij was. 25Maar die inziet in de volmaakte wet, die der vrijheid is, en daarbij blijft, deze, geen vergetelijk hoorder geworden zijnde, maar een dader des werks, deze, zeg ik, zal gelukzalig zijn in dit zijn doen.
 die inziet Grieks die nederbukt; dat is, die nederbukkende ziet, gelijk men pleegt te doen als men iets naarstig wil inzien. Zie Luk 24:12; Joh 20:5; 1Pe 1:12.
,
 in de volmaakte wet, Dat is, het ingeplante woord, namelijk van het Evangelie, gelijk vs.21 gezegd wordt. Want het woord wet wordt hier genomen in het algemeen voor een leer, gelijk Paulus ook de leer van het Evangelie noemt de wet des geloofs; Rom 3:27.
,
 die der vrijheid Dat is, die ons leert, dat wij door den Zoon waarlijk van de zonde zijn vrij gemaakt, en waardoor wij den Geest der vrijheid, en niet der dienstbaarheid ontvangen. Zie Joh 8:36; Rom 8:2, Rom 8:15.
,
 daarbij blijft, Dat is, in die wet of leer.
,
 in dit zijn doen Dat is, wanneer hij bij deze leer blijft, en die in het werk stelt. Hetwelk welk niet een verdiende oorzaak is der gelukzaligheid, die door het geloof alleen verkregen wordt, Hab 2:4; Rom 3:22, enz.; Gal 2:16, en Gal 3:8, enz.; maar een weg is om tot deze te komen; Psa 1:1-2; Eph 2:10.
26Indiën iemand onder u dunkt, dat hij godsdienstig is, en hij zijn tong niet in toom houdt, maar zijn hart verleidt, dezes godsdienst is ijdel.
 dunkt, dat hij godsdienstig Dat is, zichzelf inbeeldt, zich laat voorstaan.
,
 zijn tong niet in toom houdt, Namelijk van lasteren, liegen, vuil spreken, enz.; want uit overvloed des harten spreekt de mond, Mat 12:34. Eéne soort van zonde wordt genoemd, waaronder alle andere dergelijke ook verstaan worden.
,
 zijn hart verleidt, Namelijk door deze ijdele inbeelding.
,
 godsdienst is ijdel Namelijk die hij uiterlijk betoont, en waarin hij roemt.
27De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader is deze: wezen en weduwen bezoeken in hun verdrukking, en zichzelven onbesmet bewaren van de wereld.
 voor God en den Dat is, die God de Vader van ons eist en Hem aangenaam is.
,
 wezen en weduwen Onder deze ééne soort van liefde jegens den naaste worden verstaan alle andere, waardoor het geloof moet werkzaam wezen; Gal 5:6.
,
 bezoeken in hun verdrukking, Of opzicht hebben over wezen en weduwen.
,
 onbesmet bewaren Namelijk van de vuiligheden, waarvan hij gesproken heeft vs.21. Zie ook 2Ti 2:21.
,
 van de wereld Dat is, van de goddelozen mensen, waarvan de wereld vol is, 1Jo 5:19, en van de wereldse begeerlijkheden, die in de wereldse mensen heersen. Zie 1Jo 2:15-16.
Copyright information for DutSVVA