Jeremiah 18
1Het woord, dat tot Jeremia geschied is van den Heere, zeggende: 2Maak u op, en ga af in het huis des pottenbakkers, en aldaar zal Ik u Mijn woorden doen horen. ▼▼ pottenbakkers, Hebreeuws, des formeerders.
3Zo ging ik af in het huis des pottenbakkers; en ziet, hij maakte een werk op de schijven. ▼▼ maakte een werk Of, hij deed [zijn] werk, hij arbeidde.
,
▼▼ schijven Het Hebreeuwse woord staat in het getal van meervoud, omdat er twee raderen of schijven zijn, die de pottenbakkers in hun arbeid gebruiken, het onderste, dat groter is, en het bovenste, dat kleiner is, gelijk sommigen betuigen dat alsnog in de oosterse landen ook gebruikelijk is. Anders: stoelen, vormen.
4En het vat, dat hij maakte, werd verdorven, als leem, in de hand des pottenbakkers; toen maakte hij daarvan weder een ander vat, gelijk als het recht was in de ogen des pottenbakkers te maken. ▼▼ maakte, Anders: dat hij van leem maakte, met zijne handen.
,
▼▼ als leem, Dat is, gelijk leem in de hand van een pottenbakker somtijds wel pleegt te misvallen.
,
▼▼ weder een ander vat, Hebreeuws, hij keerde weder en maakte dat een ander vat.
,
▼▼ recht was Dat is, alzo het hem goeddocht of behaagde.
5Toen geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 6Zal Ik ulieden niet kunnen doen, gelijk deze pottenbakker, o huis Israëls? spreekt de Heere; ziet, gelijk leem in de hand des pottenbakkers, alzo zijt gijlieden in Mijn hand, o huis Israëls! 7In een ogenblik zal Ik spreken over een volk en over een koninkrijk, dat Ik het zal uitrukken, en afbreken, en verdoen; ▼ 8Maar indien datzelve volk, over hetwelk Ik zulks gesproken heb, zich van zijn boosheid bekeert, zo zal Ik berouw hebben over het kwaad, dat Ik hetzelve gedacht te doen. ▼
,
▼▼ kwaad, Dit is, ongeluk, ellende, plagen, alzo vs.11.
,
▼▼ hetzelve Dat volk en koninkrijk.
9Ook zal Ik in een ogenblik spreken over een volk en over een koninkrijk, dat Ik het zal bouwen en planten; 10Maar indien het doet, dat kwaad is in Mijn ogen, dat het naar Mijn stem niet hoort, zo zal Ik berouw hebben over het goede, met hetwelk Ik gezegd had hetzelve te zullen weldoen. ▼▼ goede, Dat is, geluk, voorspoed, zegen.
,
▼▼ hetzelve Dat volk en koninkrijk.
11Nu dan, spreek nu tot de mannen van Juda en tot de inwoners van Jeruzalem, zeggende: Zo zegt de Heere: Ziet, Ik formeer een kwaad tegen ulieden, en denk tegen ulieden een gedachte; zo bekeert u nu, een iegelijk van zijn bozen weg, en maakt uw wegen en uw handelingen goed. ▼
,
▼▼ formeer Het Hebreeuwse woord is hetzelfde, dat boven een pottenbakker betekende. Alsof de Heere zeide: Ik zal een kwaad tegen u bereiden en bakken, enz.
,
▼▼ kwaad Gelijk vs.8.
,
▼
,
▼ 12Doch zij zeggen: Het is buiten hoop; maar wij zullen naar onze gedachten wandelen, en wij zullen doen, een iegelijk het goeddunken van zijn boos hart. ▼
,
▼ 13Daarom, zo zegt de Heere: Vraagt nu onder de heidenen; wie heeft alzulks gehoord? De jonkvrouw Israëls doet een zeer afschuwelijke zaak. ▼
,
▼ 14Zal men ook om een rotssteen des velds verlaten de sneeuw van Libanon? Zullen ook de vreemde, koude, vlietende wateren verlaten worden? ▼▼ om een rotssteen Dat is, zal men de lieflijke verkoelende sneeuw van den berg Libanon [waarbij zich God vergelijkt] verlaten om een dorren drogen rotssteen des velds; waarbij de afgoden en de afgoderij vergeleken worden?
,
▼▼ vreemde, Die uit andere afgelegen bergachtige plaatsen door verholen gangen afvlieten en met kanalen afgeleid worden, en ten laatste in of nabij ene stad, een frisse, koele en zeer aangename fontein maken of uitgeven, zodat het zotheid zou zijn die te verlaten en elders ander water te zoeken. Anders: zullen ook de stromen [te weten die bij de hand of nabij zijn] verlaten worden [om] vreemde, of uitlandse, of schrikkelijk [gelijk het woord vreemd ook genomen wordt Isa 28:21 ] koude wateren, die onbekend, ongezond en zeer schadelijk mochten zijn? De mening van dit vs. [dat verscheidenlijk wordt overgezet] is, dat Gods volk zeer dwaas handelde, verlatende den waren God en godsdienst waarin hun heil bestond, en lopende tot de heidense afgoden om hulp, tot hun eigen verderf.
15Nochtans heeft Mijn volk Mij vergeten, zij roken der ijdelheid; want zij hebben hen doen aanstoten op hun wegen, op de oude paden, opdat zij mochten wandelen in stegen van een weg, die niet opgehoogd is; ▼
,
▼
,
▼▼ hun wegen, Die hun van God waren voorgeschreven.
,
▼
,
▼▼ weg, die Of, ongebaanden weg, als daar zijn rotsstenen en sneeuwachtige bergen, waarvan in vs.14.
,
▼▼ opgehoogd is; Dat is, niet gebaand, waarop het onbekwaam en gevaarlijk is te wandelen.
16Om hun land te stellen tot een ontzetting, tot eeuwige aanfluitingen; al wie daar voorbijgaat, zal zich ontzetten, en met zijn hoofd schudden. ▼
,
▼
,
▼
,
▼ 17Als een oostenwind zal Ik hen verstrooien voor het aangezicht des vijands; Ik zal hun den nek en niet het aangezicht laten zien, ten dage huns verderfs. ▼
,
▼
,
▼▼ verderfs Of, dodelijk ongeval.
18Toen zeiden zij: Komt aan, laat ons gedachten tegen Jeremia denken; want de wet zal niet vergaan van den priester, noch de raad van den wijze, noch het woord van den profeet; komt aan, en laat ons hem slaan met de tong, en laat ons niet luisteren naar enige zijner woorden! ▼▼ zij Tot wie Jeremia dit alles door Gods bevel gesproken had; zie boven vs.11, of, zij hebben gezegd, of zeggen.
,
▼▼ gedachten Dat is, aanslagen tegen hem maken, praktijken beramen om hem van kant te helpen. Vergelijk de manier van spreken met vs.11.
,
▼▼ wet Of, leer; zie Psa 1:2 . Zij willen zeggen dat Jeremia een vals profeet is, omdat vast allen, die onder Gods volk in aanzien zijn, als priester, oudsten en andere profeten, hem tegenspreken, van wie zij nochtans geloven dat Gods Geest hen moet gehoorzamen; zie Deu 17:9-10 ; Mal 2:7-8 ; Joh 7:48-49 .
,
▼▼ de tong, Hem met valse getuigenissen overvallen en als een valsen profeet ter dood helpen. Anders: om der tongen wil; dat is, om zijn verdrietelijke en onverdragelijke profetieën.
19Heere! luister naar mij, en hoor naar de stem mijner twisters. ▼ 20Zal dan kwaad voor goed vergolden worden? want zij hebben mijn ziel een kuil gegraven; gedenk, dat ik voor Uw aangezicht gestaan heb, om goed voor hen te spreken, om Uw grimmigheid van hen af te wenden. ▼▼ Zal dan kwaad Is dat betamelijk? Heb ik dat met mijne getrouwheid aan hen verdiend? wil de profeet zeggen.
,
▼▼ mijn ziel Dat is, een aanslag gemaakt om mij het leven te benemen.
,
▼ 21Daarom, geef hun zonen den honger over, en doe ze wegvloeien door het geweld des zwaards, en laat hun vrouwen van kinderen beroofd en weduwen worden, en laat hun mannen door den dood omgebracht, en hun jongelingen met het zwaard geslagen worden in den strijd. ▼
,
▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ door den dood Hebreeuws, gedoden des doods zijn.
,
▼▼ met het zwaard Hebreeuws, geslagenen des zwaards.
22Laat er een geschrei uit hun huizen gehoord worden, wanneer Gij haastelijk een bende over hen zult brengen; dewijl zij een kuil gegraven hebben om mij te vangen, en strikken verborgen voor mijn voeten. ▼▼ bende Een hoop van rovende en verdervende krijgslieden, te weten de Babyloniërs.
,
▼▼ brengen; Of, gebracht hebben.
,
▼
,
▼▼ verborgen Dat is, in het verborgen gelegd om mij te doen vallen.
23Doch Gij, Heere! weet al hun raad tegen mij ten dode; maak geen verzoening over hun ongerechtigheid, en delg hun zonde niet uit van voor Uw aangezicht; maar laat hen nedergeveld worden voor Uw aangezicht; handel alzo met hen, ten tijde Uws toorns. ▼▼ ten dode; Strekkende om mij te doden.
,
▼
,
▼▼ van voor Uw aangezicht; Dat zij niet zou voor U blijven in gedachte en rekening, om gestraft te worden.
,
▼▼ laat hen nedergeveld Hebreeuws, laat hen nedergevelden, nedergestorten, of nedergestoten; alzo dat zij tot aanstoten en struikelen gebracht zijnde, voorts nedergestort worden.
,
▼▼ met hen, Of, tegen hen.
Copyright information for
DutSVVA