Jeremiah 31
1Ter zelfder tijd, spreekt de Heere, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God zijn; en zij zullen Mij tot een volk zijn. ▼ 2Zo zegt de Heere: Het volk der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in de woestijn, namelijk Israël, als Ik henenging om hem tot rust te brengen. ▼▼ der overgeblevenen Dat is, dat niet mede omgebracht was, zo van andere vijandelijke volken, als inzonderheid toen de Levieten door Gods last een grote menigte hunner broeders om de afgoderij, die zij met het gouden kalf hadden bedreven, met het zwaard doden. Zie Exo 32:27-28 .
,
▼▼ genade gevonden Om Mozes' voorbede, Exo 32:30-31 , enz.; alzo [wil God zeggen] zullen nu ook de overgeblevenen van het zwaard der Babyloniërs genade vinden door den Messias, waarvan in het volgende.
,
▼▼ hem tot rust te brengen Om Israël in het land Kanaän te geleiden.
3De Heere is mij verschenen van verre tijden! Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid. ▼▼ De HEERE is mij verschenen Woorden der zwakgeloviven, die aldus tegenwerpen: Wel is waar dat God mij in voortijden zeer vriendelijk en weldadig geweest is, maar nu [willen zij zeggen] schijnt de liefde verkoud, of verminderd, veranderd te zijn. Hierop antwoordt God met de volgende woorden: Ja Ik heb, enz.
,
▼▼ verre tijden Dat is, vanouds, in langverleden tijden. Sommigen nemen dit voor woorden der kerk, sprekende van God, en vullen den zin aan met het woord zeggende, aldus: De Heere is mij verschenen van verre tijden, [zeggende], enz.
,
▼▼ u liefgehad Te weten mijne kerk, Zion. Het woord staat in het vrouwelijk geslacht.
,
▼
,
▼ 4Ik zal u weder bouwen, en gij zult gebouwd worden, o jonkvrouw Israëls! gij zult weder versierd zijn met uw trommelen, en uitgaan met den rei der spelenden. ▼
,
▼ 5Gij zult weder wijngaarden planten op de bergen van Samaria; de planters zullen planten, en de vrucht genieten. ▼ 6Want er zal een dag zijn, waarin de hoeders op Efraïms gebergte zullen roepen: Maakt ulieden op, en laat ons opgaan naar Sion, tot den Heere, onzen God! ▼▼ dag zijn, Dat is, een tijd der genade en vreugde.
,
▼
,
▼▼ roepen Hebreeuws, hebben geroepen, of roepen; dat is, alsdan zullen roepen.
,
▼ 7Want zo zegt de Heere: Roept luide over Jakob met vreugde, en juicht vanwege het hoofd der heidenen; doet het horen, lofzingt, en zegt: O Heere! behoud Uw volk, het overblijfsel van Israël. ▼▼ Roept luide over Jakob Of, zingt triomf, juicht.
,
▼
,
▼▼ vanwege het hoofd der heidenen; Omdat de Joden onder het hoofd der heidenen, dat is de Babyloniërs, gevangen zijnde, evenwel zekerlijk zouden verlost en van het hoofd der heidenen niet ondergehouden kunnen worden. Anders: onder het hoofd, of onder de voornaamste heidenen, te weten in Babel en overal, waar de Joden onder den koning van Babel [die het hoofd der heidenen was] gevangen waren, gelijk wij allen geestelijk onder den satan, den prins der wereld en vorst der duisternis. Anders: in het voorste, vooraan; [dat is, op de kruiswegen, de ingangen en uitgangen der wegen, of straten, gelijk Pro 1:20-21 ] , onder de heidenen; dat is, openlijk, in het openbaar, voor degenen, wien het heil des Heeren zal worden geopenbaard.
,
▼▼ behoud Uw volk, Of, verlost, maakt zalig.
,
▼ 8Ziet, Ik zal ze aanbrengen uit het land van het noorden, en zal hen vergaderen van de zijden der aarde; onder hen zullen zijn blinden en lammen, zwangeren en barenden te zamen; met een grote gemeente zullen zij herwaarts wederkomen. ▼
,
▼▼ zijden der aarde; Dat is, de andere landen, waar de tien stammen gevangen waren, als Assyrië, Medië, enz.
,
▼
,
▼ 9Zij zullen komen met geween, en met smekingen zal Ik hen voeren; Ik zal hen leiden aan de waterbeken, in een rechte weg, waarin zij zich niet zullen stoten; want Ik ben Israël tot een Vader, en Efraïm is Mijn eerstgeborene. ▼
,
▼▼ smekingen Of, biddingen om genade; te weten tot mij, om vergeving.
,
▼
,
▼▼ rechten weg, De zaligmakende leer van het Evangelie.
,
▼
,
▼ 10Hoort des Heeren woord, gij heidenen! en verkondigt in de eilanden, die verre zijn, en zegt: Hij, Die Israël verstrooid heeft, zal hem weder vergaderen, en hem bewaren als een herder zijn kudde. ▼
,
▼▼ hem weder vergaderen, Israël.
,
▼ 11Want de Heere heeft Jakob vrijgekocht, en Hij heeft hem verlost uit de hand desgenen, die sterker was dan hij. ▼▼ heeft Jakob Dat is, Christus zal zijn volk zo zekerlijk verlossen alsof het alreeds geschied ware.
,
▼▼ vrijgekocht, Of, gerantsoeneerd.
,
▼▼ verlost Of, gelost, gered.
,
▼ 12Dies zullen zij komen, en op de hoogte van Sion juichen, en toevloeien tot des Heeren goed, tot het koren, en tot den most, en tot de olie, en tot de jonge schapen en runderen; en hun ziel zal zijn als een gewaterde hof, en zij zullen voortaan niet meer treurig zijn. ▼▼ hoogte van Sion juichen, Te weten in den tempel; dat is, in de Christelijke kerk.
,
▼
,
▼▼ goed, Of, goedheid, alzo onder vs.14; dat is, de weldaden en gaven van den Heere Christus, die hier [gelijk elders dikwijls] door lichamelijke goederen en gaven worden afgebeeld.
,
▼▼ jonge schapen en runderen; Hebreeuws, kinderen der schapen, of geiten, of van klein vee.
,
▼▼ gewaterde hof, Vervuld met geestelijke gaven en vertroostingen van den Heiligen Geest.
,
▼▼ voortaan niet meer treurig zijn Hebreeuws, zullen niet toedoen, of voortvaren meer, of voortgaan treurig te zijn; te weten uit mistroostigheid over hunne zonden.
13Dan zal zich de jonkvrouw verblijden in den rei, daartoe de jongelingen en ouden te zamen; want Ik zal hunlieder rouw in vrolijkheid veranderen, en zal hen troosten, en zal hen verblijden naar hun droefenis. ▼▼ jonkvrouw Dat is, jonkvrouwen zullen, enz.
,
▼▼ den rei, Zie boven vs.4.
14En Ik zal de ziel der priesteren met vettigheid dronken maken; en Mijn volk zal met Mijn goed verzadigd worden, spreekt de Heere. ▼
,
▼
,
▼▼ zal met Mijn Hebreeuws, zullen, enz.
,
▼▼ goed verzadigd worden, Gelijk boven vs.12.
15Zo zegt de Heere: Er is een stem gehoord in Rama, een klage, een zeer bitter geween; Rachel weent over haar kinderen; zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat zij niet zijn. ▼▼ Daar is een stem gehoord Zie de voornaamste vervulling dezer profetie Mat 2:16-18 . God wil zeggen dat de grote geestelijke vreugde over den Messias niet wezen zal zonder kruis, maar dat Hij zulks in vreugde weder zal veranderen, gelijk volgt.
,
▼
,
▼▼ zeer bitter geween; Hebreeuws, geween der bitterheden.
,
▼▼ Rachel weent Die overlang dood en begraven was, wordt hier figuurlijk ingevoerd als wenende, dat zij gedaan zou hebben indien zij ten tijde van de Babylonische verwoesting en van Herodes' kindermoord geleefd had. Sommigen verstaan door Rachel de moeders daaromtrent wonende, afkomstig van Rachel. Men kan ook wijders Rachel nemen als afbeeldende de kerk.
,
▼▼ haar kinderen; De kinderen van Jozef en Benjamin [hare zonen] en nakomelingen, eerst vermoord, of weggevoerd naar Babel, daarna ten tijde der geboorte van Christus van Herodes tirannelijk omgebracht te Bethlehem en in de omliggende streken.
,
▼▼ zijn Hebreeuws, omdat hij niet [is], dat is, geen van hen behouden is.
16Zo zegt de Heere: Bedwing uw stem van geween, en uw ogen van tranen; want er is loon voor uw arbeid, spreekt de Heere; want zij zullen uit des vijands land wederkomen. ▼▼ arbeid, Uw lijden en bekommernis om kinderen.
,
▼▼ vijands land wederkomen Gij zult kinderen genoeg weder bekomen, die lichamelijk uit Babel en geestelijk uit het rijk der duisternis zullen geroepen en u toegebracht worden.
17En er is verwachting voor uw nakomelingen, spreekt de Heere; want uw kinderen zullen wederkomen tot hun landpale. ▼▼ voor uw nakomelingen, Of, in uw einde; dat is, gij hebt nog ten laatste veel goeds te verwachten. Hebreeuws, achterste, laatste, uiterste; zie Psa 37:37 , en Psa 109:13 , en boven Jer 29:11 ; Amo 4:2 .
,
▼
,
▼▼ landpale Kanaän en de Christelijke kerk.
18Ik heb wel gehoord, dat zich Efraïm beklaagt, zeggende: Gij hebt mij getuchtigd, en ik ben getuchtigd geworden als een ongewend kalf. Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de Heere, mijn God! ▼▼ wel gehoord, Hebreeuws, horende gehoord.
,
▼▼ beklaagt, Anders, troost.
,
▼▼ getuchtigd geworden Dat is, onderwezen, of geleerd van mijn schuldigen plicht.
,
▼ 19Zekerlijk, nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelven ben bekend gemaakt, heb ik op de heup geklopt, ik ben beschaamd, ja, ook schaamrood geworden, omdat ik de smaadheid mijner jeugd gedragen heb. ▼▼ bekend gemaakt, Verlicht zijnde door den Heiligen Geest, tot kennis van mijzelven en Gods genade.
,
▼
,
▼▼ schaamrood geworden, Of, te schande geworden.
,
▼ 20Is niet Efraïm Mij een dierbare zoon, is hij Mij niet een troetelkind? Want sinds Ik tegen hem gesproken heb, denk Ik nog ernstelijk aan hem; daarom rommelt Mijn ingewand over hem; Ik zal Mij zijner zekerlijk ontfermen, spreekt de Heere. ▼▼ Is niet Efraïm Mij een dierbare zoon, Hij is het zekerlijk, wil God zegge; hoewel Ik hem kastijd, want enz.
,
▼
,
▼▼ tegen hem gesproken heb, Anders: van hem.
,
▼▼ ernstelijk aan hem; Hebreeuws, gedenkende zal Ik zijner gedenken.
,
▼
,
▼▼ zekerlijk ontfermen, Hebreeuws, ontfermende ontfermen.
21Richt u merktekenen op, stel u spitse pilaren, zet uw hart op de baan, op den weg, dien gij gewandeld hebt; keer weder, o jonkvrouw Israëls, keer weder tot deze uw steden! ▼▼ spitse pilaren, Het Hebreeuwse woord Tamrurim, dat boven [van een anderen oorsprong genomen] vs.15, bitterheden betekende, schijnt hier genomen te zijn van Thamar, dat is een palmboom, [waarbij de afgodische beelden vergeleken worden Jer 10:5 ] , die zijn spits in de hoogte opsteekt, en alzo wijders te betekenen spits, omhoog opgerichte pilaren, pyramiden, hoge steenhopen [gelijk sommigen] of palmtekenen, om de wegen te kennen. God wil zeggen dat zij den weg wel zullen onthouden, dien zij gegaan zijn naar Babel, omdat zij vandaar zekerlijk zullen wederkeren tot hun land.
,
▼▼ baan, Of, opgehoogden, gebaanden weg, of straat.
,
▼
,
▼▼ deze uw steden Uit welke gij gevankelijk zijt weggevoerd.
22Hoe lang zult gij u onttrekken, gij afkerige dochter? Want de Heere heeft wat nieuws op de aarde geschapen: de vrouw zal den man omvangen. ▼
,
▼▼ Want de HEERE Of, dewijl, idem, zekerlijk.
,
▼
,
▼▼ de vrouw Of, ene vrouw zal een man, enz.
,
▼▼ omvangen Of, omsingelen, omringen; dat is, [gelijk sommigen verstaan] de kerk Gods, die als een zwak vrouwspersoon is, zal hare vijanden, vergeleken bij een sterken man [waarop het Hebreeuwse woord ziet] door de kracht van haren Heere Jezus Christus en het geloof overwinnen; Joh 16:33 ; 1Jo 5:4 . Doch de oude leraars verstaan dit van de moeder des Heeren, Maria [die ook ene vrouw genoemd wordt, Gal 4:4 ] ; die den rechten sterken held en leeuw uit Juda, den Messias, door de verborgen werking van den Heiligen Geest, zonder mans toedoen, in haar lichaam heeft ontvangen, omvangen, of omgeven, en gedragen, dat wel met recht ene schepping van een nieuw groot wonder mag genoemd worden, en op het voorgaande en volgende mede niet kwalijk past. Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen vijandelijk omsingelen en belegeren, maar ook anderszins omvangen, omringen, omgeven; zie 1Ki 7:15 , 1Ki 7:24 ; Psa 7:8 , en Psa 32:10 , enz. Men kan het ook verstaan van de kerk, uit Joden en heidenen bekeerd zijnde, dat zij haren bruidegom Christus met grote liefde zal omhelzen.
23Zo zegt de Heere der heirscharen, de God Israëls: Dit woord zullen zij nog zeggen in het land van Juda, en in zijn steden, als Ik hun gevangenis wenden zal: De Heere zegene u, gij woning der gerechtigheid, gij berg der heiligheid! ▼ 24En Juda, mitsgaders al zijn steden, zullen te zamen daarin wonen; de akkerlieden, en die met de kudde reizen. ▼▼ steden, Dat is, allen, die tot de steden van Juda behoren, zullen in hare steden weder wonen.
,
▼▼ kudde reizen Hetwelk een teken is van rust en vrede in het land.
25Want Ik heb de vermoeide ziel dronken gemaakt, en Ik heb alle treurige ziel vervuld. ▼▼ heb de Dat is, Ik zal het doen, gelijk boven vs.22.
,
▼▼ vermoeide ziel Dat is, dorstige [gelijk de dorst door arbeid en vermoeidheid veroorzaakt wordt. Zie Psa 63:2 ] , te weten naar genade, vergeving van zonden en gerechtigheid. Vergelijk Mat 5:6 en Mat 11:28-29 .
,
▼▼ dronken gemaakt, Met geestelijke vertroosting en vreugde; vergelijk boven vs.14.
,
▼▼ vervuld Met geestelijke spijs en drank verzadigd.
26(Hierop ontwaakte ik, en zag toe, en mijn slaap was mij zoet.) ▼▼ (Hierop ontwaakte ik, Of, hierom. Dit zijn woorden van Jeremia, die hij hier invoegt om zijn geestelijke vreugde te betuigen over deze heerlijke profetie van den Messias, die God hem in den slaap openbaarde.
,
▼▼ was mij zoet Of, werd.
27Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda bezaaien zal met zaad van mensen en zaad van beesten. ▼▼ bezaaien zal Wel enigszins na de gevangenschap van Babel, lichamelijk, maar inzonderheid mijne kerk met Joden, die bij mensen, en heidenen, die bij beesten schijnen verstaan te worden; gelijk Mat 15:25 , Mat 15:27 , allen wedergeboren door het onvergankelijk zaad van het Evangelie, 1Pe 1:23 . Vergelijk Eze 36:9-10 , Eze 36:37-38 ; Hos 2:22 , met de aantekening.
,
▼▼ mensen Hebreeuws, mens en beest.
28En het zal geschieden, gelijk als Ik over hen gewaakt heb, om uit te rukken, en af te breken, en te verstoren, en te verderven, en kwaad aan te doen; alzo zal Ik over hen waken, om te bouwen en te planten, spreekt de Heere. ▼▼ gelijk als Ik Gelijk Ik waarlijk mijne dreigementen door straffen heb volvoerd, alzo zal Ik ook daarentegen doen in het volbrengen mijner genadebeloften.
,
▼
,
▼ 29In die dagen zullen zij niet meer zeggen: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en der kinderen tanden zijn stomp geworden. ▼▼ De vaders hebben Dat is, onze voorouders hebben in de woestijn en daarna gezondigd, en wij moeten daarom lijden. Dit was het spreekwoord der spottende huichelaars en onboetvaardige murmurerende Joden, die God van onrecht beschuldigden in zijne dreigementen en straffen en zichzelven rechtvaardigden. Zie Eze 18:2-3 , enz. met de aantekening.
,
▼▼ druiven gegeten En dienvolgens zure, anders genoemd wrange.
,
▼▼ zijn stomp geworden Of, worden stomp, eggig. Hebreeuws eigenlijk, zullen, of zouden stomp worden.
30Maar een iegelijk zal om zijn ongerechtigheid sterven; een ieder mens, die de onrijpe druiven eet, zijn tanden zullen stomp worden. 31Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken; ▼
,
▼ 32Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de Heere; ▼▼ Niet naar het verbond, Sommigen verstaan dit van het verbond der wet of der werken, geschreven in stenen tafelen, overmits de volgende tegenstelling, en uit vergelijking met 2Co 3:3 , 2Co 3:6-7 , enz. Anderen verstaan het oude verbond der genade, zoals dat in het Oude Testament vóór de komst van Christus in het vlees is bediend geweest, onder verscheidene schaduwen, met veel mindere klaarheid en sobere gaven van den Heiligen Geest, enz.
,
▼▼ hand aangreep, Om hen door mijne kracht, en zeer vriendelijk, als hand aan hand samengaande, te geleiden.
,
▼▼ welk Mijn verbond Of, omdat zij mijn verbond vernietigd, of gebroken hebben.
,
▼
,
▼▼ getrouwd had, Of, hunlieder man, of Heere over hen was, mij als hun man, of Heere, gedragen had, hebbende over hen het mannelijk recht, en hen weldoende als een man zijne vrouw. Vergelijk boven Jer 3:14 , en Hos 2:6-7 . Anders: zou Ik hun man, of Heere gebleven zijn? alsof de Heere zeide: Geenszins, maar Ik heb hen veracht, gelijk sommigen verstaan dat de apostel dit verklaard heeft; Heb 8:9 .
33Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de Heere: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. ▼▼ zal Mijn wet Hebreeuws, Ik heb gegeven; dat is, Ik zal het zekerlijk doen; gelijk het volgende verklaart.
,
▼
,
▼
,
▼▼ God zijn, Gelijk boven vs.1.
34En zij zullen niet meer, een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, leren, zeggende: Kent den Heere! want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de Heere; want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven, en hunner zonden niet meer gedenken. ▼▼ niet meer, Hiermede wil God den heiligen kerkedienst en schuldigen plicht van onderling onderwijs en vermaning geenszins uit het Nieuwe Testament wegnemen, waarvan Hij zelf de oorsprong en insteller is, maar te kennen geven dat de klaarheid van het heilige Evangelie en de werking van den Heiligen Geest zodanig zal zijn, dat er geen grote moeite of dwang zal van node zijn om de gelovigen tot hun plicht aan te drijven, dewijl zij van den Heiligen Geest geleerd, daartoe gedreven en vuriglijk genegen zullen zijn. Vergelijk deze manier van spreken met Joh 16:26-27 , en 1Jo 2:27 , en zie Isa 11:9 ; Joh 6:45 ; 1Co 1:5 , 1Co 1:7 , en 1Co 2:10 , enz.; 1Jo 2:20 .
,
▼ 35Zo zegt de Heere, Die de zon ten lichte geeft des daags, de ordeningen der maan en der sterren ten lichte des nachts, Die de zee klieft, dat haar golven bruisen, Heere der heirscharen is Zijn Naam: ▼▼ ordeningen der maan en der sterren Of, gezette perken; dat is, haar verordineerden loop.
,
▼ 36Indiën deze ordeningen van voor Mijn aangezicht zullen wijken, spreekt de Heere, zo zal ook het zaad Israëls ophouden, dat het geen volk zij voor Mijn aangezicht, al de dagen. ▼▼ ordeningen In vs.35 vermeld.
,
▼▼ wijken, Dat is, ophouden van hare richting, voor mij.
,
▼▼ zaad Israëls ophouden, Dat is, de kerk.
,
▼▼ geen volk zij Dat is, gelijk de voorschreven zaken zullen blijven en bestaan, alzo zal er altijd op aarde ene kerk zijn, die mijn volk is. Vergelijk Psa 72:5 , Psa 72:17 , en Psa 89:37-38 , en Psa 102:29 .
,
▼ 37Zo zegt de Heere: Indiën de hemelen daarboven gemeten, en de fondamenten der aarde beneden doorgrond kunnen worden, zo zal Ik ook het ganse zaad Israëls verwerpen, om alles, wat zij gedaan hebben, spreekt de Heere. ▼▼ om alles, Dat is, om hunner zonden wil, dewijl die omdes Messias' wil vergeven en vergeten zullen zijn, boven vs.34. De Heere wil zeggen dat Hij hen geenszins daarom zal verwerpen.
38Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, dat deze stad den Heere zal herbouwd worden, van den toren Hananeel af tot aan de Hoekpoort. ▼
,
▼ 39En het meetsnoer zal wijders nevens dezelve uitgaan tot aan den heuvel Gareb, en zich naar Goath omwenden. ▼▼ het meetsnoer Anders: haar meetsnoer; te weten der stad.
,
▼▼ dezelve uitgaan Hoekpoort.
,
▼▼ Gareb, Dat is, des grindigen, of schurften, alzo [naar sommiger gevoelen] genoemd, omdat aldaar de grindige en andere onreine mensen moesten wonen, buiten de stad bij de gerechtplaats; zodat de stad veel wijder en groter zou gebouwd worden dan tevoren.
,
▼▼ Goath omwenden Dit houden sommigen voor een hogen berg in het uiterste deel der stad Davids, tegen het westen en het zuiden.
40En het ganse dal der dode lichamen en der as, en al de velden tot aan de beek Kidron, tot aan den hoek van de Paardenpoort tegen het oosten, zal den Heere een heiligheid zijn; er zal niets weder uitgerukt, noch afgebroken worden in eeuwigheid. ▼▼ dode lichamen Hierdoor kan men verstaan het dal Hinnoms, waar de kinderen tot as verbrand werden [zie boven Jer 7:31 ] ; of ene plaats voor de dode lichamen der misdadigers; idem, de velden buiten de Mistpoort. De zin is dat de kerk Gods zal zijn ter plaatse, waar tevoren allerlei heidense gruwelen en onreinigheden gepleegd zijn.
,
▼
,
▼
,
▼▼ heiligheid zijn; Dat is, zeer heilig.
,
▼
Copyright information for
DutSVVA