Jeremiah 4
1Zo gij u bekeren zult, Israël! spreekt de Heere, bekeer u tot Mij; en zo gij uw verfoeiselen van Mijn aangezicht zult wegdoen, zo zwerft niet om. ▼▼ gij u Alsof God zeide: Zo gij ten enigen tijde van mening zijt u te bekeren, gelijk gij dikwijls voorgeeft te willen doen, zo doe het nu, en doe het oprechtelijk, zonder huichelarij en vermenging van enige afgoderij, gelijk in het volgende verklaard wordt.
,
▼
,
▼ 2Maar zweer: Zo waarachtig als de Heere leeft! in waarheid, in recht en in gerechtigheid; zo zullen zich de heidenen in Hem zegenen, en zich in Hem beroemen. ▼
,
▼
,
▼▼ recht Of, oordeel.
,
▼▼ heidenen Die nu met u en mij spotten, omdat gij u zo schandelijk gedraagt, dat Ik u zelfs door de heidenen moet straffen om de eer van mijnen naam.
,
▼▼ Hem zegenen, Namelijk den HEERE; ziende uwe godzaligheid, en daarop Gods beloofden zegen, over u, zullen zij genodigd worden om zich tot den waren God te bekeren, en bij Hem alleen hunne welvaart te zoeken, Hem alleen die toe te schrijven, en zich in Hem gelukzalig te achten; vergelijk Gen 22:18 ; Deu 29:19 ; Psa 10:3 , en Psa 49:19-20 .
3Want zo zegt de Heere tot de mannen van Juda, en tot Jeruzalem: Braakt ulieden een braakland, en zaait niet onder de doornen. ▼
,
▼▼ Jeruzalem Dat is, de inwoners van Jeruzalem, gelijk vs.4.
,
▼▼ Braakt ulieden Gelijk men een braakland of dresland opnieuw wel doorploegt en zuivert, opdat het daarna bekwaam zij om het goede zaad te ontvangen en goede vruchten te dragen, alzo zuivert gij u grondig van onreinheden, en wordt vernieuwd, als een nieuw schepsel, enz.; vergelijk Gal 6:15 ; Eph 4:22-24 ; Heb 6:7 .
,
▼ 4Besnijdt u den Heere en doet weg de voorhuiden uwer harten, gij mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem! opdat Mijner grimmigheid niet uitvare als een vuur, en brande, dat niemand blussen kunne, vanwege de boosheid uwer handelingen. ▼
,
▼ 5Verkondigt in Juda, en laat het horen te Jeruzalem, en zegt het; ja, blaast de bazuin in het land; roept met volle stem en zegt: Verzamelt ulieden, en laat ons ingaan in de vaste steden! ▼▼ volle stem Hebreeuws, roept, vervult. Van zulke samenvoeging van twee woorden, zie Psa 45:5 . De zin is: Roept ten volle uit, overal, dat alle plaatsen met uitroeping vervuld worden. Anders, roept, vergadert, of legt, maakt een volle vergadering, opdat het elkeen hore en wete, want het zal een algemene ellende zijn in het ganse land.
,
▼▼ steden Tegen des vijands aankomst. Hebreeuws steden der vesting.
6Werpt de banier op naar Sion, vlucht met hopen, blijft niet staan! want Ik breng een kwaad aan van het noorden, en een grote breuk. ▼▼ naar Sion, Tot een teken dat zij allen moeten vluchten naar Jeruzalem, als een koninklijke vesting.
,
▼▼ met hopen, Of, sterkelijk, sterkt u tot de vlucht; alzo onder Jer 6:1 , en Isa 10:31 . Anders: hoopt u tezamen, vergadert u, kuddet u [om zo te spreken] gelijk Exo 9:19 . Te weten, om met alle man te vluchten. Het Hebreeuwse woord [dat in de voorgemelde plaatsen gevonden wordt] heeft de betekenis van vluchten, vertrekken, zich elders heen begeven, en van vergaderen.
,
▼▼ kwaad Dat is, groot ongeluk, jammer en ellende, gelijk de laatste woorden van vs.6 verklaren.
,
▼▼ noorden, Uit Chaldea, of Babylonië.
,
▼ 7De leeuw is opgekomen uit zijn haag, en de verderver der heidenen is opgetrokken, hij is uitgegaan uit zijn plaats, om uw land te stellen in verwoesting; uw steden zullen verstoord worden, dat er niemand in wone. ▼▼ leeuw Nebukadnezar, koning van Babel, zal met zijne heirkracht, als een leeuw uit zijn leger en hol, opbreken. Vergelijk Isa 5:26-29 .
,
▼▼ uw land O Zion, of Jeruzalem, uit het voorgaande.
8Hierom, gordt zakken aan, bedrijft misbaar en huilt; want de hittigheid van des Heeren toorn is niet van ons afgekeerd. ▼ 9En het zal te dier tijd geschieden, spreekt de Heere, dat het hart des konings en het hart der vorsten vergaan zal; en de priesters zullen zich ontzetten, en de profeten zich verwonderen. ▼
,
▼▼ profeten De valse. Zie de volgende aantekening vs.10.
10Toen zeide ik: Ach, Heere Heere! waarlijk, Gij hebt dit volk en Jeruzalem grotelijks bedrogen, zeggende: Gijlieden zult vrede hebben; daar het zwaard tot aan de ziel raakt. ▼▼ grotelijks Hebreeuws, bedriegende bedrogen; te weten door de valse profeten, wien gij toelaat het volk onder voorgeven van uw naam en dienst, alle welvaart valselijk te beloven, daar toch de uiterste ellende voorhanden is. Vergelijk 1Ki 22:21-23 , en de aantekening aldaar. Idem Eze 14:9 , en onder Jer 6:14 , en Jer 7:4 , Jer 7:10 , en Jer 23:1 .
,
▼▼ ziel raakt Vergelijk onder vs.18.
11Te dier tijd zal tot dit volk en tot Jeruzalem gezegd worden: Een dorre wind van de hoge plaatsen in de woestijn, van den weg der dochter Mijns volks; niet om te wannen, noch om te zuiveren. ▼
,
▼▼ van den weg Dat is, naar het Joodse land en Jeruzalem.
,
▼▼ zuiveren Maar om te verwoesten, wil de Heere zeggen.
12Er zal Mij een wind komen, die hun te sterk zal zijn. Nu zal Ik ook oordelen tegen hen uitspreken. ▼▼ te sterk Hebreeuws, vol; dat is te sterk, zodat zij hem niet zullen kunnen verdragen en tegenstaan. Hebreeuws, voller dan zij. Anders: een volle wind van die [plaatsen], te weten die in het voorgaande zijn beschreven.
,
▼ 13Ziet, hij komt op als wolken, en zijn wagenen zijn als een wervelwind, zijn paarden zijn sneller dan arenden; wee ons, want wij zijn verwoest! ▼▼ hij komt De Babyloniër zal u zo haastig aankomen als wolken enz.
,
▼▼ sneller Hebreeuws, lichter.
,
▼▼ wee ons, Woorden der Joden, als gevoelende Gods oordeel; of van den profeet, als beklagende de ellende van het volk.
14Was uw hart van boosheid, o Jeruzalem! opdat gij behouden wordt; hoe lang zult gij de gedachten uwer ijdelheid in het binnenste van u laten vernachten? ▼▼ gedachten Dat is: uw ijdele gedachten, waarmede gij u op ijdelheid en valsheid of ongerechtigheid verlaat.
,
▼▼ vernachten? Of, herbergen, verblijven.
15Want een stem verkondigt van Dan af, en doet ellende horen van het gebergte van Efraïm. ▼▼ verkondigt De aankomst der Babyloniërs, die vandaar door Israël naar Juda trekken.
,
▼▼ Dan af, Dat is, de uiterste grenzen van Kanaän in het noorden.
,
▼▼ gebergte De binnenste grens van Israël, in het noorden van Juda.
16Vermeldt den volke, ziet, doet het horen tegen Jeruzalem; daar komen hoeders uit verren lande; en zij verheffen hun stem tegen de steden van Juda. ▼▼ tegen Jeruzalem; Of tot aan, of van.
,
▼▼ hoeders Die Jeruzalem zullen bezetten, omringen en wel toezien, dat er niemand ontkome. Zie 2Ki 25:4-5 .
,
▼▼ verren lande; Babylonië.
,
▼ 17Als de wachters der velden zijn zij rondom tegen haar; omdat zij tegen Mij wederspannig geweest is, spreekt de Heere. ▼▼ wachters Die de velden bezetten, opdat het gejaagde wild nergens ontkome.
,
▼
,
▼▼ zij tegen Mij Jeruzalem, uit vs.14.
18Uw weg en uw handelingen hebben u deze dingen gedaan; dit is uw boosheid, dat het zo bitter is, dat het tot aan uw hart raakt. ▼
,
▼▼ deze dingen Veroorzaken al deze plagen.
,
▼▼ boosheid, Dat is, de vrucht en het loon uwer boosheid.
,
▼▼ het zo Anders: daarom is het zo bitter, te weten het lijden dat u naakt. Anders: dat hij [de vijand] zo bitter is, en u naar het leven tracht en uwen staat gans zoekt om te keren. Vergelijk vs.10.
19O mijn ingewand, mijn ingewand! ik heb barenswee , o wanden mijns harten! mijn hart maakt getier in mij, ik kan niet zwijgen; want gij, mijn ziel! hoort het geluid der bazuin en het krijgsgeschrei. ▼
,
▼▼ wanden Of, [in] de wanden mijns harten; dat is in mijn hartklok, hartedeksel, in het binnenste, in mijn hart.
,
▼▼ zwijgen; Of, stil zijn.
20Breuk op breuk wordt er uitgeroepen; want het ganse land is verstoord; haastelijk zijn mijn tenten verstoord, mijn gordijnen in een ogenblik! ▼
,
▼▼ tenten Dat is, woonplaatsen van mijn volk.
,
▼▼ ogenblik Dat is, zeer haastelijk.
21Hoe lang zal ik de banier zien, het geluid der bazuin horen? 22Zekerlijk, Mijn volk is dwaas, Mij kennen zij niet; het zijn zotte kinderen, en zij zijn niet verstandig; wijs zijn zij om kwaad te doen, maar goed te doen weten zij niet. ▼
,
▼ 23Ik zag het land aan, en ziet, het was woest en ledig; ook naar den hemel, en zijn licht was er niet. ▼▼ land aan, Het Joodse land.
,
▼
,
▼ 24Ik zag de bergen aan, en ziet, zij beefden; en al de heuvelen schudden. ▼▼ schudden Hebreeuws, maakten zich licht, of snel, dat is bewogen zich snellijk.
25Ik zag, en ziet, er was geen mens; en alle vogelen des hemels waren weggevlogen. ▼ 26Ik zag, en ziet, het vruchtbare land was een woestijn, en al zijn steden waren afgebroken, vanwege den Heere, vanwege de hittigheid Zijns toorns. ▼
,
▼▼ zijn steden Van het vruchtbare land, die daarin of aan gelegen waren
,
▼ 27Want zo zegt de Heere: Dit ganse land zal een woestijn zijn (doch Ik zal geen voleinding maken); ▼▼ woestheid zijn Dat is, overal zeer verwoest.
,
▼▼ voleinding Of, vernieling, vertering; vergelijk onder Jer 5:10 , Jer 5:18 ; Eze 11:13 , en Eze 20:17 ; dat is, Ik zal het niet gans uitmaken, maar mijne genade nog onder mijn toorn mengen, en mij een overblijfsel en zaad behouden in Jakob; zie onder Jer 30:11 , en Jer 46:28 . Dit voegt God hier in, onder deze verschrikkelijk dreigementen, tot troost der uitverkorenen en gelovigen; sommigen verstaan dat de zin dezer woorden is: Het zal hiermede nog niet gedaan zijn, mijn toorn en oordeel zal hiermede nog geen einde hebben, maar wijders voortgaan, en lang duren over dit land, waarop zij dan passen den rouw der aarde en des hemels, waarvan in het volgende. Deze manier van spreken wordt in een anderen zin gebruikt van zondaars, die ten uiterste misdaan en de maat vervuld hebben; zie Gen 18:21 .
28Hierom zal de aarde treuren, en de hemel daarboven zwart zijn; omdat Ik het heb gesproken, Ik heb het voorgenomen en het zal Mij niet rouwen, en Ik zal Mij daarvan niet afkeren. ▼ 29Van het geroep der ruiteren en boogschutters vluchten al de steden; zij gaan in de wolken, en klimmen op de rotsen; al de steden zijn verlaten, zodat niemand in dezelve woont. ▼▼ geroep Hebreeuws, stem.
,
▼▼ vluchten Hebreeuws, is al de stad, of de ganse stad vluchtende; dat is de stadslieden of inwoners der steden [gelijk de volgende woorden uitwijzen] zullen vluchten, en zo in het volgende.
,
▼▼ wolken, Dat is, op de hoogten der bergen, die tot aan de wolken raken, om zich aldaar te verbergen. Anders: in dikke, of dichte plaatsen; als bosjes, heggen.
30Wat zult gij dan doen, gij verwoeste? Al kleeddet gij u met scharlaken, al versierdet gij u met gouden sieraad, al schuurdet gij uw ogen met blanketsel, zo zoudt gij u toch tevergeefs oppronken; de boelen versmaden u, zij zullen uw ziel zoeken. ▼▼ gij verwoeste? Dochter Zions, gelijk in vs.31, dat is, gij die verstoord, of verwoest zult worden.
,
▼▼ kleeddet Op zijn afgodisch en heidens, om uwen vijanden te behagen en te vermurwen; gelijk de hoeren zich oppronken om de boelen te behagen.
,
▼▼ schuurdet Al versierdet en blankettet gij u zozeer en dikwijls, dat uw aangezicht of wangen daarvan kwamen te splijten en te scheuren.
,
▼▼ boelen De Babyloniërs, die u zoeken machtig te worden.
,
▼ 31Want ik hoor een stem als van een vrouw, die in arbeid is, een benauwdheid als van een, die in des eersten kinds nood is, de stem van de dochter Sions; zij hijgt, zij breidt haar handen uit, zeggende: O, wee mij nu, want mijn ziel is moede vanwege de doodslagers! ▼▼ hijgt, Anders: kermt, klaagt, vanwege den overlast en de benauwdheid.
,
▼▼ breidt Als die plegen te doen, die in groten rouw en de uiterste noden zijn.
,
▼▼ de doodslagers De Babyloniërs.
Copyright information for
DutSVVA