Jeremiah 50
1Het woord, dat de Heere gesproken heeft tegen Babel, tegen het land der Chaldeen, door den dienst van den profeet Jeremia. ▼▼ dienst van den profeet Jeremia Hebreeuws, hand.
2Verkondigt onder de heidenen, en doet horen, en werpt een banier op, laat horen, verbergt het niet; zegt: Babel is ingenomen, Bel is beschaamd, Merodach is verpletterd, haar afgoden zijn beschaamd, haar drekgoden zijn verpletterd! ▼▼ werpt een banier op, Om elkeen tot opmerking te verwekken, en inzonderheid Gods volk, als door een teken of sein bijeen te roepen, en hun deze vreemde en anderszins ongelofelijke profetie van Babels gewissen val en ondergang, mitsgaders de verlossing van Gods volk, tot zijne eer en aller gelovigen troost, bekend te maken. De manier van spreken is genomen van krijgszaken.
,
▼▼ is ingenomen, Dat is, zal zo zekerlijk worden ingenomen, alsof het alrede geschied ware. Alzo in het volgende.
,
▼
,
▼▼ Meródach is verpletterd, Dit schijnt ook een naam van een afgod geweest te zijn, hoewel er ook koningen van Babel vermeld worden, die dien naam gevoerd hebben [zie Isa 39:1 ] , vermoedelijk ter ere van dezen afgod, gelijk de kinderen Israëls den naam Gods, Ia en El, veel in hunne namen gebruikt hebben, alzo deden de Babyloniërs ook met den naam dezer afgoden, Bel en Nebo of Nebu, enz.
,
▼▼ haar Van de stad Babel.
,
▼
,
▼ 3Want een volk komt tegen haar op van het noorden; dat zal haar land zetten in verwoesting, dat er geen inwoner in zal zijn; van de mensen aan tot de beesten toe zijn zij weggezworven, doorgegaan! ▼▼ noorden; Versta de Perzen en Meden, welke noordwaarts van Chaldea gelegen waren, door welken dit oordeel Gods over Babylonië begonnen, en voorts van tijd tot tijd vervolgd zou worden tot de eindelijke en gehele verwoesting toe.
,
▼
,
▼ 4In dezelve dagen en ter zelver tijd, spreekt de Heere, zullen de kinderen Israëls komen, zij en de kinderen van Juda te zamen; wandelende en wenende zullen zij henengaan, en den Heere, hun God, zoeken. ▼▼ Israëls komen, Voorzoveel als deze belofte de uiterlijke verlossing uit de gevangenschap van Babel mag aangaan, kan men dit verstaan van degenen, die van de tien stammen in het land overgebleven zijnde, daarna met die van Juda en Benjamin gevankelijk zijn weggevoerd naar Babel, en met hen uit de gevangenschap zouden wederkeren. Zie 1Ch 9:3 , en Neh 11:3 . Aangaande het geestelijke, dat in dezen het voornaamste is, zie boven Jer 3:18 , met de aantekening.
,
▼▼ wenende zullen zij henengaan, Vanwege hunne onwaardigheid en Gods onverdiende grote genade.
5Zij zullen naar Sion vragen; op den weg herwaarts zullen hun aangezichten zijn; zij zullen komen en den Heere toegevoegd worden, met een eeuwig verbond, dat niet zal worden vergeten. ▼▼ aangezichten zijn; Dat is, zij zullen zonder omzien, of recht toe recht aan, [gelijk men zegt] naar Zion trekken; waar hun hart is, derwaarts zullen zij haasten.
,
▼▼ zij zullen komen Anders, [zeggende]: Komt, laat ons ons voegen tot den Heere, of vervoegt u tot den Heere.
,
▼▼ met een eeuwig verbond, Of, het eeuwig verbond zal niet vergeten worden. Hebreeuws, verbond der eeuwigheid; zie boven Jer 31:31-33 .
6Mijn volk waren verloren schapen, hun herders hadden hen verleid, zij hadden hen gevoerd naar de bergen, zij gingen van berg tot heuvel, zij vergaten hun legering. ▼▼ herders Kerkelijke en politieke regeerders.
,
▼▼ legering Gelijk de kudden hare rustplaatsen plegen te hebben, waar zij nederliggen. De zin is dat Gods volk van geestelijke en lichamelijke welvaart en rust beroofd was, gelijk in het volgende verklaard wordt.
7Allen, die hen vonden, aten hen op, en hun wederpartijders zeiden: Wij zullen geen schuld hebben; daarom dat zij gezondigd hebben tegen den Heere, in de woning der gerechtigheid, ja, tegen den Heere, de Verwachting hunner vaderen. ▼
,
▼
,
▼▼ ja, Of, daar, hoewel, de HEERE de verwachting hunner vaderen geweest is; dat is, diegene, op welke hunne voorvaders gehoopt hebben [zie boven Jer 14:8 ] , welker voetstappen zij nu niet gevolgd hebben, daarom met recht van hen gestraft en van ons ook geplaagd zijn, willen zij zeggen, spottenderwijze.
8Vliedt weg uit het midden van Babel, en gaat uit der Chaldeen land; en weest als de bokken voor de kudde henen. ▼▼ bokken Kloekmoedig en onversaagd daarheen trekkende, gelijk de bokken voor de schapen vooraan treden.
,
▼▼ voor de kudde henen Hebreeuws, voor het aangezicht der kudde.
9Want ziet, Ik zal een verzameling van grote volken uit het land van het noorden verwekken, en tegen Babel opbrengen; die zullen zich tegen haar rusten; van daar zal zij ingenomen worden; hun pijlen zullen zijn als eens kloeken helds , geen zal ledig wederkeren. ▼▼ rusten; Of, in orde stellen. Alzo vs.14.
,
▼▼ hun pijlen Der voorzegde verzameling.
,
▼▼ kloeken helds, Of, ervaren. Anders: van een held, die van kinderen berooft; dat is, die zelfs de jongelingen of jonge manschap nedervelt.
,
▼ 10En Chaldea zal ten roof zijn; allen, die het beroven, zullen verzadigd worden, spreekt de Heere. ▼▼ verzadigd worden, Van roof en buit volop hebben.
11Omdat gij u verblijd hebt, omdat gij van vreugde hebt opgesprongen, gij plunderaars Mijner erfenis! omdat gij geil geworden zijt als een grazige vaars, en hebt gebriest als de sterke paarden; ▼▼ gij plunderaars Of, plunderende, of als gij plundert.
,
▼▼ erfenis Van het land Kanaän en van mijn volk.
,
▼▼ geil geworden zijt Of, gegroeid zijn, aan het lichaam toegenomen zijt, als een jonge vaars, die in jong teder gras gaat weiden.
,
▼ 12Zo is uw moeder zeer beschaamd; die u gebaard heeft, is schaamrood geworden; ziet, zij is geworden de achterste der heidenen, een woestijn, dorheid en wildernis. ▼▼ moeder zeer beschaamd; Babylon, de hoofdstad van Chaldea.
,
▼▼ achterste der heidenen, Dat is, de snoodste, veilste, slechtste onder alle natiën. Hebreeuws, het achterste.
13Vanwege de verbolgenheid des Heeren zal zij niet bewoond worden, maar zij zal geheel een verwoesting worden; al wie aan Babel voorbijgaat, zal zich ontzetten, en fluiten over al haar plagen. ▼ 14Rust u tegen Babel rondom, gij allen, die den boog spant! schiet in haar, en spaart de pijlen niet; want zij heeft tegen den Heere gezondigd. ▼▼ spant Hebreeuws, treedt.
,
▼▼ in haar, Of, op, tegen.
,
▼▼ pijlen niet; Hebreeuws, pijl.
15Juicht over haar rondom, zij heeft haar hand gegeven; haar fondamenten zijn gevallen, haar muren zijn afgebroken; want dat is des Heeren wraak, wreekt u aan haar, doet haar, gelijk als zij gedaan heeft! ▼
,
▼▼ doet haar, Gelijk onder vs.29.
16Roeit uit van Babel den zaaier, en dien, die de sikkel handelt in den oogsttijd; laat hen vanwege het verdrukkende zwaard, zich keren, een iegelijk tot zijn volk, en vlieden, een iegelijk naar zijn land. ▼▼ zaaier, Zelfs de landlieden, die meest weerloos zijn en nochtans zeer nodig in het land.
,
▼▼ de sikkel handelt Dat is, den maaier.
,
▼▼ laat hen vanwege Of, zij zullen zich keren, vlieden, enz.; te weten, die uit andere landen gekomen waren, om aldaar [als in een zeer rijk land] te verkeren, of die zij in dienstbaarheid getrokken hadden, of hun te hulp mochten gekomen zijn.
,
▼ 17Israël is een verbijsterd lam, dat de leeuwen verjaagd hebben; de eerste, die hem heeft opgegeten, was de koning van Assur, en deze de laatste, Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft hem de beenderen verbrijzeld. ▼▼ opgegeten, Gelijk boven vs.7.
,
▼▼ Assur, Dat is, Assyrië, te weten Pul, Tiglath-Pileser en Salmanassar. Zie 2Ki 15:19-20 , 2Ki 15:29 , en 2Ki 16:7 , en 2Ki 17:3 , enz.
,
▼▼ beenderen verbrijzeld Hebreeuws alsof men zeide: Heeft hem gebeenderd; dat is ten uiterste verdorven en machteloos gemaakt.
18Daarom, zo zegt de Heere der heirscharen, de God Israëls: Ziet, Ik zal bezoeking doen over den koning van Babel en over zijn land, gelijk als Ik bezoeking gedaan heb over den koning van Assur. ▼ 19En Ik zal Israël weder tot zijn woning brengen, en hij zal weiden op den Karmel en op den Basan; en zijn ziel zal op het gebergte van Efraïm en Gilead verzadigd worden. ▼▼ weder tot zijn woning brengen, Dit kan men enigszins duiden op het lichamelijke, maar ziet voornamelijk op de geestelijke verzameling tot Gods kerk door den Messias, gelijk boven dikwijls.
,
▼▼ Karmel . . . Basan Beide in zeer vette en vruchtbare landouwen gelegen, en daarvan vermaard. Van Basan, zie Deu 32:14 , en Psa 22:13 . Van Karmel, zie 1Ki 18:19 , en een ander Karmel, 1Sa 25:2 , enz., alwaar Nabal zijne schapen had, zelfs wordt het woord Karmel ook in het algemeen gebruikt tot betekenis van een vruchtbare landouw. Zie boven Jer 2:7 .
20In die dagen en te dier tijd, spreekt de Heere, zal Israëls ongerechtigheid gezocht worden, maar zij zal er niet zijn, en de zonden van Juda, maar zullen niet gevonden worden; want Ik zal ze dengenen vergeven, die Ik zal doen overblijven. ▼
,
▼ 21Tegen het land Merathaim, trek tegen hetzelve op, en tegen de inwoners van Pekod; verwoest en verban achter hen, spreekt de Heere, en doe naar alles, wat Ik u geboden heb. ▼
,
▼▼ Meratháïm, Dit vertalen velen: land der rebellieën, of rebellen, te weten der Babyloniërs, die wederspannig en bitter tegen God en zijn volk geweest waren. Zie vs.24, 29, of de twee rebellen, te weten Assyriërs en Babyloniërs. Anderen houden het voor een eigennaam van zeker land in Assyrië, waar een zeker volk, Mardi genoemd, gewoond heeft, en verstaande dat God hier den koning Cyrus last en bevel geeft, dat hij door Merathaïm en Pekod zal optrekken, en al wat achter deze landen gelegen was verwoesten.
,
▼
,
▼ 22Er is een krijgsgeschrei in het land, en een grote breuk. ▼ 23Hoe is de hamer der ganse aarde zo afgehouwen en verbroken! Hoe is Babel geworden tot een ontzetting onder de heidenen. ▼
,
▼
,
▼▼ ontzetting onder de heidenen Of, verwoesting.
24Ik heb u een strik gesteld, dies zijt gij ook gevangen, o Babel! dat gij het niet wist; gij zijt gevonden, en ook gegrepen, omdat gij u tegen den Heere in strijd gemengd hebt. ▼▼ Ik heb u een strik gesteld, Dit is Gods antwoord op de voorgaande vraag, die voortkwam uit verwondering over ene zaak, die den mensen onmogelijk scheen te zijn.
,
▼▼ gevangen, o Babel Als een groot wild.
,
▼
,
▼
,
▼ 25De Heere heeft Zijn schatkamer opengedaan, en de instrumenten Zijner gramschap voortgebracht; want dat is een werk van den Heere, den Heere der heirscharen, in het land der Chaldeen. ▼▼ schatkamer opengedaan, Dat is, wapenhuis.
,
▼▼ instrumenten Zijner gramschap Dat is, wapenen, die Hij gebruiken zal tot uitvoering van zijn rechtvaardig en verschrikkelijk oordeel over Babel; alzo Isa 13:5 ; vergelijk Psa 7:13-14 , enz.
,
▼ 26Komt aan tegen haar van het uiterste, opent haar schuren, vertreedt haar als korenhopen, en verbant ze; laat ze geen overblijfsel hebben. ▼▼ haar Namelijk Babel, of tegen het, te weten land der Chaldeën, alzo in het volgende.
,
▼
,
▼
,
▼▼ verbant ze; Gelijk boven vs.21.
27Doodt met het zwaard al haar varren, laat ze afgaan ter slachting; wee over hen, want hun dag is gekomen, de tijd hunner bezoeking! ▼▼ Doodt met het zwaard In het Hebreeuws is een woord, alsof men zeide: zwaardt; dat is, slaat, doodt met het zwaard.
,
▼
,
▼
,
▼ 28Er is een stem der gevluchten en ontkomenen uit het land van Babel, om in Sion te verkondigen de wraak des Heeren, onzes Gods, de wraak Zijns tempels. ▼▼ gevluchten en ontkomenen Der Joden, die vandaar zouden ontkomen om Gods wonderwerk te boodschappen.
,
▼ 29Laat u horen tegen Babel, gij schutters! gij allen, die den boog spant! legert u tegen haar rondom, laat niemand van hen ontkomen; vergeldt haar naar haar werk, doet haar naar alles, wat zij gedaan heeft; want zij heeft trotselijk gehandeld tegen den Heere, tegen den Heilige Israëls. ▼
,
▼▼ spant Hebreeuws, treedt.
,
▼▼ laat niemand van hen ontkomen; Hebreeuws, hun is, of zij hebben gene ontkoming.
,
▼▼ doet haar naar alles, Gelijk boven vs.15.
,
▼ 30Daarom zullen haar jongelingen vallen op haar straten, en al haar krijgslieden te dien dage uitgeroeid worden, spreekt de Heere. 31Ziet, Ik wil aan u, gij trotse! spreekt de Heere, de Heere der heirscharen; want uw dag is gekomen, de tijd, dat Ik u bezoeken zal. ▼
,
▼
,
▼▼ dag is gekomen, Gelijk boven vs.27.
32Dan zal de trotse aanstoten en vallen, en er zal niemand zijn, die hem opricht; ja, Ik zal een vuur aansteken in zijn steden, dat zal alle plaatsen rondom hem verteren. 33Zo zegt de Heere der heirscharen: De kinderen Israëls en de kinderen van Juda zijn te zamen verdrukt geweest; en allen, die hen gevangen hadden, hebben hen vast gehouden; zij hebben hen geweigerd los te laten. 34Maar hun Verlosser is sterk, Heere der heirscharen is Zijn Naam; Hij zal hun twist zekerlijk twisten, opdat Hij het land in rust brenge, maar de inwoners van Babel beroere. ▼
,
▼▼ land in rust brenge, Het Joodse land, of zijne kerk, voornamelijk, en voorts andere landen, die van Babel zijn geplaagd.
35Het zwaard zal zijn over de Chaldeen, spreekt de Heere; en over de inwoners van Babel, en over haar vorsten, en over haar wijzen. 36Het zwaard zal zijn over de leugenaars, dat zij zot worden; het zwaard zal zijn over haar helden, dat zij versagen; ▼ 37Het zwaard zal zijn over zijn paarden en over zijn wagenen, en over den gansen gemengden hoop, die in het midden van hen is, dat zij tot wijven worden; het zwaard zal zijn over haar schatten, dat zij geplunderd worden. ▼▼ zijn paarden en over zijn wagenen, Het vrouwelijke geslacht [hier merendeels gebruikt] wordt hier twee malen veranderd in het mannelijke; men kan dit duiden op den koning of zijn volk.
,
▼▼ gemengden hoop, Krijgslieden en ander gemeen volk uit allerlei natiën bestaande.
,
▼ 38Droogte zal zijn over haar wateren, dat zij uitdrogen; want het is een land van gesneden beelden, en zij razen naar de schrikkelijke afgoden. ▼▼ Droogte zal zijn over haar wateren, Vergelijk boven de aantekening vs.24.
,
▼▼ van gesneden beelden, Vol van afgoderij, die zij met de gesneden beelden bedrijven.
,
▼
,
▼▼ schrikkelijke afgoden Hebreeuws, verschrikkingen. Alzo worden de afgoden met recht genoemd, omdat sommige schrikkelijk van gedaante zijn, en in het algemeen den afgodendienaren schrik aanbrengen. Gelijk zij elders om gelijke oorzaak smarten genoemd worden. Zie 2Sa 5:21 . Met denzelfden naam, Emim, zijn eertijds vanwege hunne verschrikkelijkheid, enige reuzen genoemd. Zie Gen 14:5 , en Deu 2:10 , met de aantekening. En zodanigen plegen zich wel de macht en heerschappij over anderen aan te nemen, en voorts naar de wijze der heidenen tot afgoden gemaakt te worden. Zulk een is ook zonder twijfel geweest Nimrod de eerste stichter der Assyrische en Babylonische heerschappij; zie Gen 6:4 , en Gen 10:8 .
39Daarom zo zullen de wilde dieren der woestijnen met de wilde dieren der eilanden daarin wonen; ook zullen de jonge struisen daarin wonen; en men zal er geen verblijf meer hebben in eeuwigheid, en zij zal niet bewoond worden van geslacht tot geslacht. ▼▼ wilde dieren der woestijnen Hebreeuws, Tsijm en Jim; het eerste heeft den naam van dorre woeste plaatsen, het andere van eilanden; zie Isa 13:21-22 , met de aantekening.
,
▼▼ jonge struisen daarin wonen; Hebreeuws, struisdochteren. Anders, jonge uilen.
,
▼
,
▼▼ van geslacht tot geslacht Hebreeuws, tot geslacht en geslacht toe.
40Gelijk God Sodom en Gomorra en haar naburen heeft omgekeerd, spreekt de Heere, alzo zal niemand aldaar wonen, en geen mensenkind in haar verkeren. ▼
,
▼▼ aldaar wonen, In Babel.
41Ziet, daar komt een volk uit het noorden; en een grote natie, en geweldige koningen zullen van de zijden der aarde opgewekt worden. ▼▼ noorden; Zie boven vs.3.
,
▼▼ geweldige koningen Of, vele.
,
▼▼ aarde opgewekt worden Of, des lands; zie boven Jer 6:22-24 , alwaar een gelijke profetie is van Babel aankomst tegen Juda, gelijk hier van de Meden en Perzen tegen Babel; zie de aantekening aldaar.
42Boog en spies zullen zij voeren; wreed zijn zij, en zullen niet barmhartig zijn; hun stem zal bruisen als de zee, en op paarden zullen zij rijden; het is toegerust als een man ten oorlog, tegen u, o dochter van Babel! ▼ 43De koning van Babel heeft hunlieder gerucht gehoord, en zijn handen zijn slap geworden; benauwdheid heeft hem aangegrepen, weedom als van een barende vrouw. 44Ziet, gelijk een leeuw van de verheffing der Jordaan, zal hij opkomen tegen de sterke woning; want Ik zal hen in een ogenblik daaruit doen lopen ; en wie daartoe verkoren is, dien zal Ik tegen haar bestellen; want wie is Mij gelijk, en wie zou Mij dagvaarden? En wie is de herder, die voor Mijn aangezicht bestaan zou? ▼▼ Ziet, Zie boven Jer 49:19 , en de volgende verzen, tot het 22 vs. toe, waar vast met dezelfde woorden geprofeteerd wordt van den optocht des konings van Babel tegen Edom, die hier staan van Cyrus' optocht tegen Babel, om te kennen te geven dat men Babel weder zou doen gelijk zij anderen volken gedaan had. Zie de aantekening aldaar en vergelijk Rev 18:6 .
,
▼▼ zal hen in een ogenblik daaruit doen lopen; Te weten de Babyloniërs uit Babel.
45Daarom hoort den raadslag des Heeren, dien Hij over Babel heeft beraadslaagd, en Zijn gedachten, die Hij gedacht heeft over het land der Chaldeen: Zo de geringsten van de kudde hen niet zullen nedertrekken! Zo hij de woning boven hen niet zal verwoesten! 46De aarde is bevende geworden van het geluid der inneming van Babel, en het gekrijt is gehoord onder de volken. ▼▼ geluid der inneming van Babel, Of, gerucht. Hebreeuws, stem.
Copyright information for
DutSVVA