‏ Job 10

1Mijn ziel is verdrietig over mijn leven; ik zal mijn klacht op mij laten; ik zal spreken in bitterheid mijner ziel.
 over mijn leven; Versta, over de ellende mijns levens.
,
 op mij laten; Dat is, ik zal dezelve niet laten ophouden, maar wil den toom losgeven, dat ik mijn hart met treuren en kermen uitstort.
,
 bitterheid Zie boven, Job 7:11 , en de aantekening daarop.
2Ik zal tot God zeggen: Verdoem mij niet; doe mij weten, waarover Gij met mij twist.
 Verdoem mij niet; Dit woord betekent iemand onrechtvaardig en strafbaar verklaren. Zie Deu 25:1 ; alzo 1Ki 8:32 ; Psa 94:21 ; Pro 17:15 ; Rom 8:34 .
,
 waarover Dat is, welke de reden is van den twist. Want ik heb U gevreesd en gediend met een goede conscientie, en evenwel hebt Gij mij al deze ellende laten overkomen.
3Is het U goed, dat Gij verdrukt, dat Gij verwerpt den arbeid Uwer handen, en over den raad der goddelozen schijnsel geeft?
 goed, Dat is, eerlijk, profijtelijk of vermakelijk.
,
 den arbeid Dat is, mij, uw schepsel, dat Gij gemaakt hebt. Het Hebreeuwse woord betekent een werk, dat zeer naarstiglijk voltrokken is, als tot vermoeidheid toe.
,
 schijnsel God wordt gezegd over iets of iemand te schijnen, of schijnsel te geven, als Hij zijn zegen geeft en weldadigheid bewijst. Alzo onder, Job 29:3 . Vergelijk Num 6:25 .
4Hebt Gij vleselijke ogen, ziet Gij, gelijk een mens ziet?
 vleselijke Hebreeuws, ogen des vleesches; dat is, ogen der mensen, die naar het uiterlijke plegen te oordelen en door driften gedreven worden, zonder wel acht te geven op de waarheid der zaak en den eis des rechts.
5Zijn Uw dagen als de dagen van een mens? Zijn Uw jaren als de dagen eens mans?
 Zijn Uw dagen De zin is, hebt Gij tijd van doen, als een werelds rechter, om kennis van zaken te nemen, eer Gij uw oordeel kondt strijken?
6Dat Gij onderzoekt naar mijn ongerechtigheid, en naar mijn zonde verneemt?
 Dat Gij Te weten, door deze bittere smart, die ik lijd, en al de andere straffen, die Gij mij toegezonden hebt, welke mij allen gelijk pijnigingen zijn, waarmede Gij mij schijnt te pijnigen om mij de bekentenis mijner misdaden uit te persen.
,
 verneemt? Even alsof alle dingen U niet ten volle bekend waren.
7 Het is Uw wetenschap, dat ik niet goddeloos ben; nochtans is er niemand, die uit Uw hand verlosse.
 Het is Dat is, Gij weet het, dat ik, enz. Vergelijk de manier van spreken met Hos 10:10 , en zie de aantekening aldaar.
,
 niet goddeloos ben; Dat is, geen huichelaar of heimelijke booswicht, gelijk ik gescholden word.
,
 verlosse Te weten, mij, die onschuldig ben van de lasteren, waarmede mijn vrienden mij bezwaren.
8Uw handen doen mij smart aan, hoewel zij mij gemaakt hebben, te zamen rondom mij zijn zij, en Gij verslindt mij.
 Uw handen De zin is, dat de handen Gods, die Job gemaakt hadden, nu hem door deze gruwelijke straffen, niet alleen schenen te willen bedroeven, maar gans te willen verderven. Anderen zetten het Hebreeuwse woord over, maken, formeren, bearbeiden, of fatsoeneren; waaruit dan de overzetting aldus staat: Uw handen hebben mij bearbeid en gemaakt; te weten, met grote kunst en naarstigheid.
,
 rondom Te weten, om mij smart aan te doen; of om mij, dien Gij gemaakt hebt, te onderhouden en te regeren in dit leven; Psa 139:3 ; Act 17:27-28 . Anders, tezamen om en om, al wat ik ben; te weten, heeft Hij mij gemaakt. Dit gehele vers wordt ook aldus overgezet: Uw handen hebben mij bearbeid en mij gemaakt; nochtans tezamen rondom heen verslindt Gij mij. Of, en mij gemaakt, tezamen om en om; en zult Gij mij verslinden?
9Gedenk toch, dat Gij mij als leem bereid hebt, en mij tot stof zult doen wederkeren.
 bereid hebt, Dat is, uit het zaad mijner ouders voortgekomen van Adam, wiens lichaam uit de aarde was geschapen en gefatsoeneerd, gelijk een pottenbakker uit het leem een vat toemaakt, en dat Gij mij wederom in stof en aarde veranderen zult. De zin is: Gedenk, dat ik van een zwakke en tedere conditie ben, en handel daarom met mij zachtelijker.
10Hebt Gij mij niet als melk gegoten, en mij als een kaas doen runnen?
 als melk Dit is gesproken bij gelijkenis, om uit te drukken een zeer wonderbare werking des Heeren, waardoor de mens naar de orde van God in de natuur gesteld, in zijner moeders lichaam ontvangen wordt. Vergelijk Psa 139:14-16 .
11Met vel en vlees hebt Gij mij bekleed; met beenderen ook en zenuwen hebt Gij mij samengevlochten;
 samengevlochten; Te weten, gelijk de omtuiningen en heiningen met wissen en buigzame tenen tezamen gehecht worden. Anders, overdekt.
12Benevens het leven hebt Gij weldadigheid aan mij gedaan, en Uw opzicht heeft mijn geest bewaard.
 Benevens Dat is, Gij hebt mij niet alleen het leven gegeven, maar ook in hetzelve vele weldaden bewezen, rakende zowel de bewaring en onderhouding deszelven als de gedurige regering.
,
 opzicht Of, bezoek; dat is, zorg en toezien.
,
 mijn geest Dat is, mijn ziel, waardoor ik leEf.
13Maar deze dingen hebt Gij verborgen in Uw hart; ik weet, dat dit bij U geweest is.
 deze dingen Dat is, deze plagen en straffen. Alsof hij zeide: Gij hebt tevoren wel vele weldaden bewezen, maar dit kwaad, dat mij nu overkomt, hebt Gij in Uzelven verborgen gehouden en mij niet geopenbaard.
,
 dat dit Dat is, dat Gij in Uzelven besloten hadt, mij deze straffen toe te zenden en dit grote verdriet aan te doen.
14Indiën ik zondig, zo zult Gij mij waarnemen, en van mijn misdaad zult Gij mij niet onschuldig houden.
 waarnemen, Te weten, om mij te straffen. Vergelijk onder, Job 14:16 , en Job 31:4 . Anders, zo ik gezondigd heb, zult Gij daarom over mij de wacht houden en mij van mijn misdaad niet onschuldig verklaren? Vergelijk boven, Job 7:12 .
,
 onschuldig Of, zuiver.
15Zo ik goddeloos ben, wee mij! En ben ik rechtvaardig, ik zal mijn hoofd niet opheffen; ik ben zat van schande, maar aanzie mijn ellende.
 mijn hoofd Die worden gezegd hun hoofd op te heffen, welke goeden moed gekregen hebbende, wat beter verwachten; Luk 21:28 .
,
 zat Dat is, vervuld en overstelpt van schande. Zie boven, Job 7:4 . Anders, wordt verzadigd met de schande, te weten, die ik nu lijd, en aanziet, enz.
16Want zij verheft zich; gelijk een felle leeuw jaagt Gij mij; Gij keert weder en stelt U wonderlijk tegen mij.
 zij verheft Te weten, de ellende.
,
 gelijk Het is een gelijkenis, genomen van de leeuwen, die het wild met groot geweld en gruwzaamheid najagen.
,
 Gij keert weder Hij klaagt dat God niet alleen met een of twee vreeslijke plagen over hem gekomen was, maar dat Hij daarna wedergekeerd zijnde, met andere plagen zich in het straffen van zijn persoon zeer vreemd en zeldzaam vertoond had.
17Gij vernieuwt Uw getuigen tegenover mij, en vermenigvuldigt Uw toorn tegen mij; verwisselingen, ja, een heirleger, zijn tegen mij.
 getuigen Dat is, straffen en plagen, die van uw gramschap getuigenis geven.
,
 verwisselingen, Te weten, der kwalen; dat is, verscheidene ellenden en katijvigheden, die al bij beurten op elkander gehoopt en getast worden. Anders, uitdelgingen. Zo zou hij zijn plagen noemen, omdat zij hem uitroeiden.
,
 heirleger, Zo worden zijn ellenden genaamd, vanwege haar menigte, geweld en gruwzaamheid.
18En waarom hebt Gij mij uit de baarmoeder voortgebracht? Och, dat ik den geest gegeven had, en geen oog mij gezien had!
 geest Te weten, in mijner moeders lichaam, eer ik ter wereld kwam.
,
 mij gezien had Te weten, levend.
19Ik zou zijn, alsof ik niet geweest ware; van moeders buik zou ik tot het graf gebracht zijn geweest.
 moeders Zie boven, Job 3:10 .
20Zijn mijn dagen niet weinig? Houd op , zet van mij af , dat ik mij een weinig verkwikke;
 Houd op, Te weten, van mij dus te straffen.
,
 zet van mij af, Dat is, houd op van mij te belegeren. Vergelijk Psa 3:7 ; Isa 22:7 .
21Eer ik henenga (en niet wederkom) in een land der duisternis en der schaduwe des doods;
 wederkom Te weten, in dit tijdelijke leven.
,
 in een land Dat is, in het graf, hetwelk ook duisternis genaamd wordt, onder, Job 17:13 .
,
 schaduwe Dat is, dodelijke schaduw; versta, een zeer dikke en donkere schaduw, die met den dood verenigd is, gelijk er is des grafs schaduw. Alzo in vs.22.
22Een stikdonker land, als de duisternis zelve, de schaduwe des doods, en zonder ordeningen, en het geeft schijnsel als de duisternis.
 ordeningen, Te weten, van dag en nacht, licht en duisternis, zomer en winter, lente en herfst, hitte en koude. De zin is, dat deze veranderingen der lucht en van den tijd, die bij beurten elkander achtervolgen, in de donkerheid des grafs niet gezien worden, zijnde daar anders niet dan enkel verwarring.
,
 en het geeft Dat is, het klaarste, dat in het graf is, is anders niet dan dikke, tastelijke en ijslijke donkerheid.
Copyright information for DutSVVA