Job 22
1Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide: 2Zal ook een man Gode voordelig zijn? Maar voor zichzelven zal de verstandige voordelig zijn. ▼▼ Zal ook Hij wil zeggen: Neen, Psa 16:2 . Daarom hebt gij niet zozeer te beroemen over uw vroomheid; want Hij heeft geen voordeel daarvan, hetzij gij vroom zijnde lijdt, of goddeloos zijnde welvaart. Een wijs mens kan zichzelven deugd doen, maar niet Gode, die in zichzelven de volle genoegzaamheid is van alle goed; zie Gen 17:1 , op de woorden God Almachtig, en vergelijk onder, Job 35:7-8 .
,
▼▼ Maar Anders, als hij; te weten de mens, nut is, zal Hij, te weten God, daardoor voorspoedig zijn, of welvaren?
3Is het voor den Almachtige nuttigheid, dat gij rechtvaardig zijt; of gewin, dat gij uw wegen volmaakt? ▼▼ Is het Anders, is het den Almachtige welgevallig, of behagelijk, dat gij u rechtvaardigt?
,
▼▼ nuttigheid, Hebreeuws, lust, of begeerte, vermaking. Hetwelk hier zoveel is als voordeel [omdat voordelige zaken begeerd worden], gelijk blijkt uit het voorgaande en navolgende, waar het woord, eigenlijk betekenende begeerte, voor gewin genomen wordt.
,
▼ 4Is het om uw vreze, dat Hij u bestraft, dat Hij met u in het gericht komt? ▼▼ Is het Dat is, omdat Hij u vreest, dat gij Hem zoudt mogen beschadigen en leed doen; gelijk Jobs woorden boven, Job 7:12 , zo zouden mogen getrokken worden. Of, omdat gij Hem vreest, dat is, door een religieuse godvruchtigheid voor ogen hebt. De vraag van Elifaz loochent sterkelijk, willende zeggen dat het daarom niet was, maar om hetgeen verhaald wordt in vs.5.
,
▼ 5Is niet uw boosheid groot, en uwer ongerechtigheden geen einde? ▼▼ groot, Of, vele; te weten, waarom gij gestraft wordt. Uit de grootheid en veelheid zijner straffen besluit Elifaz kwalijk de grootheid en veelheid van Jobs misdaden.
6Want gij hebt uw broederen zonder oorzaak pand afgenomen, en de klederen der naakten hebt gij uitgetogen. ▼▼ Want Hij wil zeggen: Het moet zijn, dat gij u met enige dezer misdaden, die ik nu ga verhalen, of met alle, bezoedeld hebt, omdat gij zo vreeslijk van God gestraft wordt.
,
▼
,
▼▼ zonder oorzaak Dat is, ten onrechte; te weten, als het niet nodig was; of omdat gij te pand genomen hebt, dat gij niet meost te pand nemen; of, omdat gij meer genomen hebt dan het geleende waardig was, of omdat gij betaald zijnde, het pand nog behouden hebt dat genomen hebbende, niet zozeer om u te verzekeren, als om het goed van uw naaste in uw macht te krijgen. Zie Exo 22:26-27 ; Deu 24:6 , Deu 24:10 , enz.
,
▼ 7Den moede hebt gij geen water te drinken gegeven, en van den hongerige hebt gij het brood onthouden. 8Maar was er een man van geweld, voor dien was het land, en een aanzienlijk persoon woonde daarin. ▼
,
▼ 9De weduwen hebt gij ledig weggezonden, en de armen der wezen zijn verbrijzeld. ▼ 10Daarom zijn strikken rondom u, en vervaardheid heeft u haastelijk beroerd. ▼▼ strikken Te weten, der ellenden en tegenheden, die u omvangen en verwarren als een strik. Vergelijk boven, Job 18:8-9 , enz., en Job 19:6 met de aantekening.
11Of gij ziet de duisternis niet, en des water overvloed bedekt u. ▼
,
▼ 12Is niet God in de hoogte der hemelen? Zie toch het opperste der sterren aan, dat zij verheven zijn. ▼▼ Is niet God Nadat Elifaz den vromen Job in het voorgaande enige zonden tenlaste gelegd heeft, die hij tegen zijn naasten begaan zou hebben, bezwaart hij hem nu nog met hetgeen hij regelrecht tegen God, in het loochenen van zijne eeuwige voorzienigheid, gezondigd zou hebben; naar welken zin de woorden van vs.12 Jobs woorden zouden zijn. Anders kunnen zij verstaan worden van de woorden van Elifaz, waarmede hij Job zou vermanen, dat God, die hoog gezeten is en laag ziet, wel waarnemen kan wien Hij het goede of kwade wil toezenden; hetwelk wel recht gesproken is, doch op den persoon van Job kwalijk gepast.
,
▼▼ in de hoogte Dat is, is God niet de allerhoogste, en heeft Hij niet zijn woning boven alle zichtbare schepselen, ja ook boven de sterren?
,
▼▼ het opperste Hebreeuws, het hoofd.
,
▼▼ dat zij Te weten, om daaruit te verzinnen hoe hoog God is, die nog veel hoger is dan de sterren.
13Daarom zegt gij: Wat weet er God van? Zal Hij door de donkerheid oordelen? ▼▼ zegt gij Job had dit alzo niet gezegd, maar Elifaz, verdraaiende Jobs redenen, heeft dit verkeerdelijk daaruit getrokken.
,
▼▼ donkerheid Versta door deze hetgeen tussen de hoogste woonstede Gods en deze aarde begrepen is, waaronder zijn de wolken en dikke nevelen, door welke, omdat de mensen niet zien kunnen, het verdorven verstand des mensen oordeelt dat God ook daardoor niet zien kan wat hier in deze wereld omgaat. Dit ongerijmd oordeel heeft Elifaz en onrechte Job toegeschreven , gelijk ook wat volgt in vs.14.
14De wolken zijn Hem een verberging, dat Hij niet ziet; en Hij bewandelt den omgang der hemelen. ▼▼ Hij bewandelt Dat is, Hij bemoeit zich in de regering der wereld met de hemelse en algemene dingen, niet met de aardse en particuliere.
15Hebt gij het pad der eeuw waargenomen, dat de ongerechtige lieden betreden hebben? ▼ 16Die rimpelachtig gemaakt zijn, als het de tijd niet was; een vloed is over hun grond uitgestort; ▼▼ rimpelachtig Anders, uitgeroeid, of afgesneden zijn. Hierdoor verstaan sommigen in het algemeen de plagen en oordelen Gods over de goddelozen, die dikwijls vergeleken worden bij water, gelijk hier, en bij vuur, gelijk vs.20. Sommigen nemen het in het bijzonder op den zondvloed.
,
▼▼ tijd Te weten, de volle tijd huns levens, tot welken zij naar den loop der natuur en den staat hunner gezondheid hadden kunnen geraken, zo zij niet door een geweldigen dood van versmoring waren omgekomen. Vergelijk Psa 55:24 .
17Die zeiden tot God: Wijk van ons! En wat had de Almachtige hun gedaan? ▼▼ Wijk van ons Dit zijn de woorden, die Job tevoren verhaald had van de goddelozen, die in rijkdom en weelde oud werden; boven, Job 21:14 . Deze keert nu Elifaz tot zijn rede, zeggende dat de doden door plagen in het algemeen, of den zondvloed in het bijzonder, omgekomen waren, omdat zij deze woorden gesproken hadden.
18Hij had immers hun huizen met goed gevuld; daarom is de raad der goddelozen verre van mij. ▼
,
▼ 19De rechtvaardigen zagen het, en waren blijde, en de onschuldige bespotte hen; ▼▼ De rechtvaardigen Namelijk Noach, met de zijnen; want deze woorden behoren nog [naar sommiger gevoelen] tot de historie van den zondvloed.
,
▼▼ waren blijde, Te weten, niet in den ondergang der goddelozen, maar in het bewijs van Gods rechtvaardigheid tegen dezelve, en zijn barmhartigheid tegen henzelven.
,
▼▼ de onschuldige Namelijk Noach.
20Dewijl onze stand niet verdelgd is, maar het vuur hun overblijfsel verteerd heeft. ▼▼ stand Dat is, het leven en welvaren dergenen die vroom waren en God vreesden, onder wie Elifaz zich mede rekent, omdat hij zich hield een van hun navolgers en metgezellen in de godvruchtigheid.
,
▼
,
▼▼ overblijfsel Anders, hun uitnemendheid.
21Gewen u toch aan Hem, en heb vrede; daardoor zal u het goede overkomen. ▼▼ aan Hem, Namelijk, aan God, te weten, om Hem oprechtelijk te vrezen en te dienen als uw Heere en Vader.
,
▼▼ heb vrede; Te weten, door geduldigheid in het tegenwoordig lijden en hoop van toekomende verlossing. Het woord vrede betekent de inwendige en geestelijke gerustheid des harten, gelijk Jdg 6:23 , en Jdg 19:20 ; Isa 57:21 ; Col 3:15 . Of, gij zult vrede hebben; dat is, welvaren en voorspoed hebben. Zie Gen 37:14 .
,
▼▼ daardoor Anders, daarin, of in die [dingen] is uw toekomst goed.
,
▼ 22Ontvang toch de wet uit Zijn mond, en leg Zijn redenen in uw hart. ▼▼ wet Anders, lering.
,
▼ 23Zo gij u bekeert tot den Almachtige, gij zult gebouwd worden; doe het onrecht verre van uw tenten. ▼
,
▼ 24Dan zult gij het goud op het stof leggen, en het goud van Ofir bij den rotssteen der beken; ▼▼ het goud Dat is, zeer overvloedigen rijkdom vergaderen. Het goud op, of bij het stof te leggen, schijnt zoveel te zijn als goud gelijk stof op te hopen, of het goud door den geweldigen overvloed, dien men heeft, te achten als stof, dat men niet met vaste bewaring behoeft te verzekeren. Anders, men zal het goud op het stof leggen; dat is, God zal door zijn zegen u het goud lichtelijk laten voortkomen.
,
▼
,
▼▼ rotssteen Dat is, niet in hoge en vaste plaatsen, waar het zou mogen schijnen wel bewaard te zijn, maar in het lage aan den voet van een rotssteen, waartegen sterke stromen vloeien, die lichtelijk ontdekken en ook wegnemen kunnen wat daarbij ligt. De zin is, dat hij het goud in zulken overvloed zou hebben, dat hij het niet veel achten zou, en weinig bezorgd zijn om wel te bewaren.
25Ja, de Almachtige zal uw overvloedig goud zijn, en uw krachtig zilver zijn; ▼▼ overvloedig goud zijn, Het Hebreeuwse woord staat in het getal van velen, waarmede de overvloed te kennen gegeven wordt. Anders, uw bescherming.
,
▼▼ krachtig zilver zijn; Hebreeuws, zilver der krachten.
26Want dan zult gij u over den Almachtige verlustigen, en gij zult tot God uw aangezicht opheffen. ▼▼ tot God Dat is, Hem vrijmoediglijk aanbidden en alle goed van Hem verwachten.
27Gij zult tot Hem ernstiglijk bidden, en Hij zal u verhoren; en gij zult uw geloften betalen. ▼ 28Als gij een zaak besluit, zo zal zij u bestendig zijn; en op uw wegen zal het licht schijnen. ▼
,
▼▼ op uw wegen Dat is, uw handelingen, werken en daden zullen door den zegen des Heeren voorspoedig zijn.
29Als men iemand vernederen zal, en gij zeggen zult: Het zij verhoging; dan zal God den nederige van ogen behouden. ▼▼ Als men iemand Dat is, als iemand vernederd zal worden, te weten door enige ellende en tegenspoed.
,
▼▼ zeggen zult Dat is, bidden zult met vurige gebeden tot God, dat hij weder uit zijn lijden verhoogd en verlost zou mogen worden.
,
▼ 30Ja, Hij zal dien bevrijden, die niet onschuldig is, want hij wordt bevrijd door de zuiverheid uwer handen. ▼
,
▼
,
▼▼ handen Hebreeuws, palmen.
Copyright information for
DutSVVA