Job 23
1Maar Job antwoordde en zeide: 2Ook heden is mijn klacht wederspannigheid; mijn plage is zwaar boven mijn zuchten. ▼▼ Ook heden Te weten, na zoveel verdedigingen, die ik tot bewijs van mijn onschuld en oprechtheid voor dezen gedaan heb. Of men kan deze woorden vraagsgewijze nemen: Zal ook heden mijn klacht wederspannigheid zijn?
,
▼▼ klacht Te weten, die ik doe over mijn grote ellende.
,
▼▼ wederspannigheid; Dat is, zij wordt voor wederspannigheid tegen God gehouden. Dit zegt Job, omdat zijn verantwoordingen daarvoor van zijn vrienden veroordeeld werden. Vergelijk boven, Job 4:5 , en Job 5:1 , en Job 8:2-3 , en Job 11:2-3 , en Job 15:4 , en Job 22:4-5 .
,
▼
,
▼ 3Och, of ik wist, dat ik Hem vinden zou, ik zou tot Zijn stoel komen; ▼
,
▼▼ Hem Te weten, God.
,
▼▼ stoel Te weten, niet zijner strenge gerechtigheid, maar van zijn vriendelijke genade en vertrouwen, niet van enige volmaaktheid voor God, maar van onschuld voor de mensen.
4Ik zou het recht voor Zijn aangezicht ordentelijk voorstellen, en mijn mond zou ik met verdedigingen vervullen. ▼
,
▼▼ ordentelijk Dat is, ordelijk aandienen, beleiden en verweren.
,
▼ 5Ik zou de redenen weten, die Hij mij antwoorden zou; en verstaan, wat Hij mij zeggen zou. ▼▼ Hij mij antwoorden zou; Namelijk God.
6Zou Hij naar de grootheid Zijner macht met mij twisten? Neen; maar Hij zou acht op mij slaan. ▼▼ grootheid Dat is, naar de volheid zijns vermogens en de strengheid zijner gerechtigheid.
,
▼▼ acht De volle manier van spreken is boven, Job 1:8 ; zie de aantekening. De zin is dat God bereid zou zijn om Job te horen en kennis van de beschuldigingen, tegen hem gedaan, te nemen. Anders, Hij zou [kracht] in mij leggen; te weten om voor zijn majesteit te bestaan; verre vandaar dat Hij mij door die verdrukken zou, of ten hardste met mij handelen; Isa 27:4 , Isa 27:8 .
7Daar zou de oprechte met Hem pleiten; en ik zou mij in eeuwigheid van mijn Rechter vrijmaken. ▼▼ Daar zou Te weten, waar God zijn volle recht en absolute macht niet in het werk zou stellen. Hij spreekt ten aanzien van het geschil, dat hij met zijn vrienden uitstaande had.
,
▼▼ van mijn Rechter Te weten, vrij verklaard zijnde van denzelven over de beschuldigingen, waarmede mijn vrienden mij bezwaren.
8Zie, ga ik voorwaarts, zo is Hij er niet, of achterwaarts, zo verneem ik Hem niet. ▼▼ Zie, Hij ziet op hetgeen hij gezegd had boven, vs.3. Och, of ik wist dat ik Hem vinden zou! Alsof hij zeide: Ik kan dat niet weten; hoe zou ik dan met Hem handelen? Want Hij is onzienlijk en onbegrijpelijk en een vrijwillig werkmeester, niet zijnde gehouden zich aan iemand te openbaren ten zijnen gevalle. Vergelijk boven, Job 9:11 .
9Als Hij ter linkerhand werkt, zo aanschouw ik Hem niet; bedekt Hij Zich ter rechterhand, zo zie ik Hem niet. ▼▼ Als Hij De zin is, dat de oordelen Gods ons verstand teboven gaan, en waar men zich keert, dat men ze niet kan doorgronden.
10Doch Hij kent den weg, die bij mij is; Hij beproeve mij; als goud zal ik uitkomen. ▼
,
▼
,
▼▼ als goud Dat is, ik zal rein en zuiver bevonden worden over hetgeen mijn vrienden mij opleggen, even gelijk het goud zuiver uit het vuur komt, als het daarin gelouterd is geweest.
11Aan Zijn gang heeft mijn voet vastgehouden; Zijn weg heb ik bewaard, en ben niet afgeweken. ▼
,
▼▼ gang Zie op het volgende woord weg.
,
▼
,
▼ 12Het gebod Zijner lippen heb ik ook niet weggedaan; de redenen Zijns monds heb ik meer dan mijn bescheiden deel weggelegd. ▼▼ Zijner lippen Dat is, door zijn lippen of mond uitgesproken; dat is, door zichzelven, of door zijn dienaren.
,
▼
,
▼▼ weggelegd Dat is, in goede bewaring der memorie gehouden, en als een waardigen schat in het binnenste mijns harten opgesloten, om daaraan te gedenken in al mijn doen en laten. Alzo Psa 119:11 ; Pro 2:1 , Pro 2:7 , en Pro 7:1 .
13Maar is Hij tegen iemand, wie zal dan Hem afkeren? Wat Zijn ziel begeert, dat zal Hij doen. ▼
,
▼▼ iemand, Hebreeuws, enen. Of, gelijk sommigen, heeft Hij enig ding voor.
,
▼ 14Want Hij zal volbrengen, dat over mij bescheiden is; en diergelijke dingen zijn er vele bij Hem. ▼▼ wat over mij bescheiden is; Hebreeuws, mijn besluit, of bescheiden deel; te weten, der straffen, die Hij voorgenomen heeft over mij te zenden.
,
▼▼ dingen Dat is, verborgen en toch rechtvaardige oordelen.
15Hierom word ik voor Zijn aangezicht beroerd; aanmerk het, en vrees voor Hem; ▼▼ aanmerk het, Dat is, als ik betracht deze zijn grote macht, oneindelijke wijsheid en vreeslijke strengheid.
16Want God heeft mijn hart week gemaakt, en de Almachtige heeft mij beroerd; ▼ 17Omdat ik niet uitgedelgd ben voor de duisternis, en dat Hij van mijn aangezicht de donkerheid bedekt heeft. ▼▼ uitgedelgd ben Dat is, niet weggenomen ben uit deze wereld door den dood.
,
▼▼ voor de duisternis, Hebreeuws, van, of voor het aangezicht der duisternis; dat is, eer de duisternis over mij kwam; of vanwege; dat is, uit oorzaak der duisternis. Versta door deze het lijden en de ellende, waarin hij stak. Zie Gen 15:12 . Hij is verwonderd, dat hij door de grootheid zijns lijdens nog niet was gestorven.
,
▼▼ Hij Namelijk God.
,
▼▼ van mijn aangezicht Dat is, van mijn kennis en wetenschap; teneinde ik mijn verdriet niet meer zien noch gevoelen zou.
,
▼▼ de donkerheid Versta, de donkerheid des doods, die den stervende overkomt. Deze wordt van iemands aangezicht bedekt zolang hij haar niet ziet, dat is, niet sterft, maar in het leven behouden wordt, waarvan Job een afschuw had, boven, Job 3:23 , en Job 6:8-9 . Anders, en dat Hij van mijn aangezicht de donkerheid [niet] bedekt heeft; dat is, dat Hij van mij dit lijden niet weggenomen heeft, te weten door den dood, opdat ik hetzelve niet langer aanschouwen, noch lijden zou. Aldus is het woord niet uit het voorgaande lid van vs.17 hier weder ingevoegd; en het woord donkerheid in denzelfden zin als het voorgaande duisternis genomen.
Copyright information for
DutSVVA