Job 34
1Verder antwoordde Elihu, en zeide: ▼ 2Hoort, gij wijzen, mijn woorden, en gij verstandigen, neigt de oren naar mij. 3Want het oor proeft de woorden, gelijk het gehemelte de spijze smaakt. ▼▼ proeft Dat is, het hoort ze en brengt ze tot het verstand, om daar geoordeeld te worden hoedanig dat zij zijn.
,
▼ 4Laat ons kiezen voor ons, wat recht is; laat ons kennen onder ons wat goed is. ▼ 5Want Job heeft gezegd: Ik ben rechtvaardig, en God heeft mijn recht weggenomen. ▼▼ Ik ben rechtvaardig, Zie boven, Job 13:18 , en Job 23:10 , en Job 27:2 , Job 27:6 , en Job 31:1 , enz., waar Job niet wil zeggen dat hij gans zonder zonde was; want het tegendeel bekent hij boven, Job 14:4 ; maar alleen dat hij geen goddeloos mens, of hypocriet was, gelijk zijn vrienden meenden, en dat hij niet alleen had de burgerlijke gerechtigheid, maar ook de goede conscientie.
,
▼▼ God Deze beschuldiging gedaan tegen Job wordt gesteld met zijn eigen woorden, gelijk wij dezelve vinden boven, Job 27:2 . Doch Job heeft haar zo verstaan dat God geen kennis nam van zijn zaak; maar Elihu, dat God ongerechtiglijk tegen hem handelde. Evenwel had Elihu reden om Job te berispen, omdat hij zijn onnozelheid zozeer voorstond, dat hij de gerechtigheid Gods scheen ongelijk te geven.
6Ik moet liegen in mijn recht; mijn pijl is smartelijk zonder overtreding. ▼
,
▼
,
▼▼ zonder Dat is, zonder dat ik daartoe schuld heb.
7Wat man is er, gelijk Job? Hij drinkt de bespotting in als water; ▼▼ gelijk Job? Te weten, die zo wijs en kloek wil zijn als Job, en nochtans zulke redenen voortbrengt, die der bespotting waardig zijn, gelijk, naar het oordeel van Elihu, Job voortbracht .
,
▼ 8En gaat over weg in gezelschap met de werkers der ongerechtigheid, en wandelt met goddeloze lieden. ▼▼ En gaat Hij wil zeggen dat Job met zijn redenen zich den kwaden en goddelozen mensen gelijk maakte en gemeenschap met hen had in het kwaad spreken.
,
▼ 9Want hij heeft gezegd: Het baat een man niet, als hij welbehagen heeft aan God. ▼▼ hij heeft gezegd Namelijk, Job.
,
▼▼ het baat Hoewel Job deze woorden in vorm alzo niet had uitgesproken, nochtans wil Elihu uit zijn redenen besluiten, gelijk uit Job 9:22 , en Job 21:8 , en Job 30:26 , enz., maar de mening van Job was zodanig niet, als was het dat hij, door het geweld zijns lijdens gedrongen zijnde, somtijds al te heftiglijk en te onvoorzichtig zijn zaak dreEf.
,
▼ 10Daarom, gij, lieden van verstand, hoort naar mij: Verre zij God van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht! ▼
,
▼▼ Verre Hebreeuws, het zij Gode verre van goddeloosheid, enz.
11Want naar het werk des mensen vergeldt Hij hem, en naar eens ieders weg doet Hij het hem vinden. ▼▼ vergeldt Te weten, òf loon naar genade, zo het werk goed is, òf straf naar verdienste, zo het werk kwaad is.
,
▼
,
▼▼ hem vinden Te weten, dat hem naar Gods oordeel wedervaren en overkomen moet vanwege zijne werken.
12Ook waarlijk, God handelt niet goddelooslijk, en de Almachtige verkeert het recht niet. ▼ 13Wie heeft Hem gesteld over de aarde, en wie heeft de ganse wereld geschikt? ▼▼ Wie heeft Hebreeuws, op hem besteld, of bevolen; dat is, Hem last gegeven, te weten om die te onderhouden en te regeren. De zin is, dat niemand Hem daarover gesteld heeft, maar dat Hij alle macht van zich alleen heeft. Elihu bewijst dat God niemand onrecht doen kan, omdat Hij is de schepper, onderhouder en regeerder van alle dingen, die zo gerechtig en heilig is van natuur dat Hij niet kan kwaad doen, en zo hoog van heerlijkheid dat Hij niemand gehouden is rekenschap van zijn doen te geven.
14Indiën Hij Zijn hart tegen hem zette, Zijn geest en Zijn adem zou Hij tot Zich vergaderen; ▼▼ Zijn hart Dat is, ten nauwste acht op hem wilde nemen, om het hoogste recht tegen hem te gebruiken.
,
▼▼ hem zette, Te weten, den mens. Zie boven, vs.11.
,
▼ 15Alle vlees zou tegelijk den geest geven, en de mens zou tot stof wederkeren. ▼
,
▼ 16Zo er dan verstand bij u is, hoor dit; neig de oren tot de stem mijner woorden. ▼▼ bij u is, Te weten, bij u, o Job.
17Zou Hij ook, Die het recht haat, den gewonde verbinden, en zoudt gij den zeer Rechtvaardige verdoemen? ▼▼ den gewonde Hij wil zeggen dat zulks niet kan geschieden. Den gewonde verbinden is dengene, die om zijn zonden gestraft is en zich bekeert, weder genadig zijn en goeddoen, hetwelk niet geschied van hem, die het recht haat. Vergelijk boven, Job 5:18 . Anderen vertalen het Hebreeuwse woord chabas, heersen, of regeren, en alzo is het genomen van enigen, Isa 3:7 , want de oversten hebben de macht om de onderzaten te bedwingen en in banden te leggen. De zin is dat Hij, die de gehele wereld regeert, niet ongerechtig kan zijn.
,
▼▼ zeer Rechtvaardige Hebreeuws, geweldig, krachtig; dat is, die allermeest en ten hoogste rechtvaardig is.
18Zou men tot een koning zeggen: Gij Belial; tot de prinsen: Gij goddelozen! ▼▼ Zou men Dat is, is het niet geoorloofd een koning of prins alzo toe te spreken, hoeveel temin van God alzo te spreken? Anders, zoudt gij hem [te weten God] verdoemen, als Hij tot een koning zegt: Gij boet, enz. Het woord verdoemen wordt hier weder ingevoegd uit vs.17.
,
▼ 19Hoe dan tot Dien, Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt, en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk. ▼▼ Dien], Te weten, God.
,
▼ 20In een ogenblik sterven zij; zelfs ter middernacht wordt een volk geschud, dat het doorga; en de machtige wordt weggenomen zonder hand. ▼▼ sterven zij; Namelijk, rijken en armen, edelen en onedelen, sterken en zwakken, en dat als het God belieft door zijn macht, dat niemand wederstaan kan, en naar zijn gerechtigheid, die niemand vermag te wederspreken of te controleren.
,
▼
,
▼▼ een volk Dat is, gehele volken worden door Gods kracht en ook rechtvaardiglijk uit hun land, welvaren en staat vervoerd en weggerukt.
,
▼▼ doorgaat; Dat is, te gronde gaat.
,
▼
,
▼▼ zonder hand Dat is, zonder menselijke hand, en dienvolgens door de kracht Gods.
21Want Zijn ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijn treden. ▼ 22Er is geen duisternis, en er is geen schaduw des doods, dat aldaar de werkers der ongerechtigheid zich verbergen mochten. ▼
,
▼ 23Gewisselijk, Hij legt den mens niet te veel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen treden. ▼▼ Hij legt Te weten, God.
,
▼▼ te veel op, Dat is, te veel straf, gaande boven de verdiensten zijner zonden.
,
▼▼ dat hij tegen God Dat is, dat de mens oorzaak zou mogen hebben om tegen God van ongelijk te klagen en Hem in het gericht te willen betrekken, gelijk Job gedaan had. Zie boven, Job 13:3 , en Job 16:21 , en Job 23:3-4 .
24Hij vermorzelt de geweldigen, dat men het niet doorzoeken kan, en stelt anderen in hun plaats. ▼ 25Daarom dat Hij hun werken kent, zo keert Hij hen des nachts om, en zij worden verbrijzeld. ▼▼ zo keert Hij Dat is, Hij verderft hen onvoorziens en als zij menen in hun rust te wezen. Zie boven, vs.20. Anders, Hij verandert den nacht, waarmede zij hun zonden meenden te bedekken, in den dag, die hen tevoorschijn brengt. Of, zo keert Hij op hen den nacht; dat is, allerlei ellende, tegenheid en kwalijk varen.
26Hij klopt hen samen als goddelozen, in een plaats, waar aanschouwers zijn; ▼▼ klopt Dat is, drukt hen tezamen, slaat hen, smijt hen; te weten, door zijn rechtvaardige straffen.
,
▼▼ als goddelozen, Of, voor goddelozen. Hebreeuws, inplaats van goddelozen, gelijk ook zodanigen zijn.
,
▼▼ een plaats, Hebreeuws, in de plaats der zienden; dat is, in een openbare plaats, waar hun straf van velen kan gezien worden, opdat de aanschouwers door hun exempel geleerd mochten worden hun leven te verbeteren.
27Daarom dat zij van achter Hem afgeweken zijn, en geen Zijner wegen verstaan hebben; ▼▼ Hem afgeweken zijn, Te weten, God.
,
▼ 28Opdat Hij op hem het geroep des armen brenge, en het geroep der ellendigen verhore. ▼▼ op hem Dat is, op elkeen van hen, de straf die zij verdiend hebben, door den arme zo te verdrukken, dat hij genoodzaakt is geweest tot God te roepen.
29Als Hij stilt, wie zal dan beroeren? Als Hij het aangezicht verbergt, wie zal Hem dan aanschouwen, zowel voor een volk, als voor een mens alleen? ▼▼ Als hij stilt, Hij toont Gods kracht, verenigd met zijn genade en gerechtigheid, omdat niemand beroerte kan maken, daar God naar zijn goedigheid stilte verleent, en omdat niemand hem helpen kan, tegen wien God vergramd is.
,
▼▼ beroeren? Dat is, onrust verwekken.
,
▼
,
▼▼ wie zal Te weten, van degenen, op wie God zeer vergramd is; van wie in de voorgaande verzen gesproken is.
,
▼
,
▼▼ zowel Dat is, hetgeen ik verhaal van God is waarachtig, niet alleen ten aanzien van een mens in het bijzonder, maar ook van gehele volken in het algemeen, dien Hij kan òf rust verlenen, òf zijn aangezicht verbergen.
,
▼
,
▼ 30Opdat de huichelachtige mens niet meer regere, en geen strikken des volks zijn. ▼▼ Opdat Hij toont dat God zijn aangezicht verbergt, niet alleen voor gemene lieden, maar ook voor de grote heren en regeerders derzelve.
,
▼
,
▼▼ strikken Dat is, geen overlast, tirannie en geweld, waarmede hij zijn onderzaten zou kwellen en verdrukken. Anders, vanwege, of uit oorzaak van de strikken des volks, te weten, waarmede hij hetzelve verdrukken zou.
31Zekerlijk heeft hij tot God gezegd: Ik heb Uw straf verdragen, ik zal het niet verderven. ▼▼ hij tot God Te weten, Job. Want tot dezen keert zich Elihu, om hem te vermanen tot zijn schuldigen plicht over hetgeen hij van God en tot God spreken moest, inplaats van tegen zijn oordelen klachtig te vallen, gelijk hij hem verweten had gedaan te hebben, boven, vs.5.
,
▼▼ niet verderven Dat is, in deze mijn zaak en ganse leven zal ik niets doen, noch met woorden noch met werken, dan wat recht en behoorlijk is; of ik zal de [zaak], dat is, dezen mijn handel met God niet verderven, te weten, met mijn onschuld al te zeer te verdedigen, gelijk ik gedaan heb; of ik zal uw wetten niet verderven, te weten door dezelve te overtreden. Anders, heb ik weggenomen, ik zal geen pand nemen. Alsof hij zeide: Heb ik pand genomen, ik zal het niet meer doen. Vergelijk boven, Job 22:6 .
32Behalve wat ik zie, leer Gij mij; heb ik onrecht gewrocht, ik zal het niet meer doen. ▼▼ ik zie, Te weten, aangaande mijn zonden.
,
▼
,
▼▼ niet meer doen Te weten, mij te vergrijpen.
33Zal het van u zijn, hoe Hij iets vergelden zal, dewijl gij Hem versmaadt? Zoudt gij dan verkiezen, en niet ik? Wat weet gij dan? Spreek. ▼▼ van u zijn, Dat is, zal het aan u staan, naar uw gevoelen en goeddunken gaan, hoe God het kwade met straffen vergelden zal, of het goede met weldaden? Zal Hij u raad moeten vragen, om te weten hoe Hij dat wel doen zal? Elihu spreekt Job toe .
,
▼▼ Hij iets Te weten, God.
,
▼▼ Hem Namelijk, God over zijn regering, waardoor Hij de goede en kwade werken vergeldt.
,
▼▼ Zoudt gij Dit zijn de woorden Gods, in wiens persoon Elihu die voortbrengt. De zin is: zoudt gij dan, o Job, mij voorschrijven de wijze hoe Ik straffen en zegenen zal, en niet Ik?
,
▼▼ Wat weet gij dan? Hier spreekt Elihu in zijn eigen persoon tot Job, alsof hij zeide: Wat hebt gij hiertegen te zeggen: spreekt uit, antwoord. Doch sommigen stellen vs.33 aldus: Zal Hij vergelden hetgeen van u is, dewijl gij [de kastijding] versmaadt? Wanneer gij het verkoost, ik zou het evenwel niet doen, enz.
34De lieden van verstand zullen met mij zeggen, en een wijs man zal naar mij horen: ▼▼ De lieden Hebreeuws, de lieden des harten. Hart voor verstand; alzo boven, vs.10.
,
▼
,
▼▼ naar mij horen Dat is, dit mij toestemmen, of hierin mij gelijk geven.
35Dat Job niet met wetenschap gesproken heeft, en zijn woorden niet met kloek verstand geweest zijn. 36Mijn Vader, laat Job beproefd worden tot het einde toe, om zijner antwoorden wil onder de ongerechtige lieden. ▼▼ Mijn Vader, Te weten, die in den hemel zijt; dat is, o mijn God. Anders, mijn begeerte is dat Job beproefd worde.
,
▼
,
▼▼ tot het einde toe, Dat is, tot de voleinding van het werk zijner bezoeking, namelijk, als zijn godvruchtigheid ten volle blijken zal door een oprechte bekentenis zijner zonden. Anders, tot de overwinning toe; dat is, totdat hij God als zijn overwinnaar de eer geve en ophoude zo kwalijk te spreken. Of aldus: zal Job beproefd worden tot den einde toe? alsof hij vreesde dat Job door al te langdurige beproeving zijn zonden zou vermenigvuldigen.
,
▼▼ antwoorden Dat is, redenen, die hij met antwoorden voortbrengt.
,
▼▼ ongerechtige Hebreeuws, lieden der ongerechtigheid; dat is, als zijnde een der ongerechtige lieden, die Gods oordelen tegenspreken. Of, met de ongerechtige lieden; dat is, zijnde in zijn doen hun metgezel. Anders, voor de ongerechtigen; te weten, als hun voorspraak zijnde.
37Want tot zijn zonde zou hij nog overtreding bijvoegen; hij zou onder ons in de handen klappen, en hij zou zijn redenen vermenigvuldigen tegen God. ▼▼ zonde Dat is, de misdaad, die hij totnutoe gedaan heeft, door misverstand en dwaling.
,
▼▼ overtreding Dat is, zijn zonden vermenigvuldigen.
,
▼
Copyright information for
DutSVVA