Job 5
1Roep nu, zal er iemand zijn, die u antwoorde? En tot wien van de heiligen zult gij u keren? ▼▼ zal er iemand zijn, Anders, of er iemand is, die u antwoordt.
,
▼▼ antwoorde? Of, verhore? te weten, uit de heiligen, die hier op de aarde zijn, of uit de onheiligen en onvromen. De heiligen zullen u niet willen voorspreken; de anderen zullen niet kunnen. Tot wien dan zult gij u keren als gij God zo tegenspreekt? Hij wil zeggen: Niemand.
,
▼▼ heiligen Te weten, mensen, die nog in het leven zijn. Sommigen verstaan dit van de heilige engelen, gelijk onder, Job 15:15 , in dezen zin, dat die zelf, hoewel zij hogelijk begaafd zijn, Jobs zaak niet zouden kunnen verdedigen; maar de omstandigheden van den tekst geven te verstaan dat hier van vrome mensen gesproken wordt, die tegen de dwazen gesteld worden; en Elifaz neemt voor zeker op dat die vromen de bescherming zijner zaak niet zouden willen aannemen.
2Want den dwaze brengt de toornigheid om, en de ijver doodt den slechte. ▼▼ dwaze Zo worden meest genaamd degenen die met valse opiniën ingenomen zijnde, God naar behoren niet kennen of vrezen. Alzo in vs.3, idem Psa 107:17 ; Pro 1:7 , enz.
,
▼▼ toornigheid om, Te weten, des Heeren. Versta ook alzo in het volgende den ijver, dien de Heere heeft om de eer zijns naams voor te staan. Alzo wordt het woord toorn, of gramschap, alleen gesteld zonder bijvoeging van het woord God, 2Ch 28:13 . Zie de aantekening. Of men kan door den toorn en ijver verstaan de ongeduldigheid en roekeloze hittigheid der dwazen in het lijden en onder de straf van God. Sommigen stellen voor het woord ijver, nijdigheid; te weten, der onverstandigen en slechten.
,
▼▼ slechte Versta, dengene, die door zijne domheid lichtelijk gelooft, lichtelijk zich laat omzetten en van het goede verleiden. Sommigen maken tussen dezen en den dwazen voormeld dit onderscheid, dat die tot het rechte einde des levens niet tracht door de behoorlijke middelen, en dat deze het rechte einde niet begrijpt.
3Ik heb gezien een dwaas wortelende; doch terstond vervloekte ik zijn woning. ▼▼ wortelende; Dat is, voorspoedig, machtig en weelderig zijnde.
,
▼▼ terstond Te weten, als ik kort daarna zag dat zij uitgeroeid was. Vergelijk Psa 37:35-36 , of terstond als ik ze gezien had, heb ik ze geoordeeld vervloekt te wezen.
4Verre waren zijn zonen van heil; en zij werden verbrijzeld in de poort, en er was geen verlosser. ▼ 5Wiens oogst de hongerige verteerde, dien hij ook tot uit de doornen gehaald had; de struikrover slokte hun vermogen in. ▼▼ Wiens oogst Te weten, des goddelozen, die recht tevoren, vs.3, de dwaze is genaamd geweest.
,
▼▼ uit de doornen Dat is, uit de akkers, niettegenstaande zij met doornen bezet en betuind waren.
,
▼ 6Want uit het stof komt het verdriet niet voort, en de moeite spruit niet uit de aarde; ▼▼ uit het stof De zin is dat men de oorzaken der menselijke ellenden niet moet zoeken in het ijdel geval, òf het vliegende ongeluk, òf enkel in den ordinairen loop der natuur, maar in de zonde des mensen, die God naar zijn rechtvaardig oordeel straft en tehuiszoekt.
,
▼ 7Maar de mens wordt tot moeite geboren; gelijk de spranken der vurige kolen zich verheffen tot vliegen. ▼
,
▼▼ spranken Hebreeuws, de zonen der vurige kolen. Alzo wordt bij de Hebreën een pijl genoemd de zoon van den boog, onder, Job 41:19 ; idem, een zoon des pijlkokers, Lam 3:13 ; de tarwe, een zoon van den dorsvloer, Isa 21:10 . De zin nu hier is, gelijk uit een brandende kool de spranken en vonken opvliegen, die dan schade verwekken, dat ook alzo uit de aangeboren zonde voortkomen de dadelijke zonden, die dan vele ellenden, kwalen en plagen in de wereld veroorzaken. Of, gelijk het den spranken natuurlijk is opwaarts te vliegen, alzo is het den zondigen mens natuurlijk tot ellendigheid in deze wereld voort te komen.
8Doch ik zou naar God zoeken, en tot God mijn aanspraak richten; ▼▼ ik zou Elifaz raadt Job dat hij zich liever verzoene met God door bekentenis van zijn zonden en de aanroeping der goddelijke genade, dan dat hij zo tot ongeduld zou uitvaren.
9Die grote dingen doet, die men niet doorzoeken kan; wonderen, die men niet tellen kan; ▼
,
▼▼ die men niet tellen kan; Hebreeuws, totdat er geen getal is. Alzo onder in de voor aangewezen plaats.
10Die den regen geeft op de aarde, en water zendt op de straten; ▼
,
▼▼ straten; Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen straten, die buiten de huizen zijn, maar ook andere plaatsen, die buiten de steden zijn, als velden, akkers, weiden, herenstraten, tuinen, hoven, enz., gelijk dat af te nemen is uit Psa 144:13 .
11Om de vernederden te stellen in het hoge; dat de rouwdragenden door heil verheven worden. ▼▼ de vernederden Dat is, die verkleind zijn door armoede en allerlei ellende, komende voornamelijk uit gebrek van Gods zegen.
,
▼▼ rouwdragenden Hebreeuws, zwarte; dat is, welke in het zwart gekleed zijn, als degenen, die treuren of rouw dragen. Versta dan, bedroefden en treurigen.
12Hij maakt te niet de gedachten der arglistigen; dat hun handen niet een ding uitrichten. ▼▼ een ding uitrichten Of, niet dat wezen heeft, niets wezenlijks, niets bestendigs, of deugdzaams, of niet dat iets bijzonders is, of [hun] voornemen niet uitrichten. Het Hebreeuwse woord betekent wezen, bestendigheid, iets dat waarlijk is, gelijk hier, en onder, Job 11:6 , en Job 30:22 ; idem wet, wijsheid, rede, deugd; overmits deze dingen bestendig, vast en duurzaam zijn, gelijk onder, Job 6:13 , en Job 12:16 ; Pro 2:7 , en Pro 3:21 , en Pro 8:14 .
13Hij vangt de wijzen in hun arglistigheid; dat de raad der verdraaiden gestort wordt. ▼
,
▼
,
▼▼ gestort Hebreeuws, verhaast; dat is, over hoop geworpen en verstoord.
14Des daags ontmoeten zij de duisternis, en gelijk des nachts tasten zij in den middag. ▼
,
▼ 15Maar Hij verlost den behoeftige van het zwaard, van hun mond, en van de hand des sterken. ▼▼ behoeftige Dat is, den armen mens, die van de goddelozen verdrukt zijnde, de hulp des Heeren van doen heeft, en wordt in vs.16
,
▼▼ hun mond, Te weten, der waanwijzen en listigen, van welke in vs.13 gesproken is, kwade lasteringen, dreigementen en wrede raadslagen.
16Zo is voor den arme verwachting; en de boosheid stopt haar mond toe. ▼
,
▼▼ de boosheid Dat is, de bozen staan verstomd en bedwelmd, door de verwondering van Gods oordelen als voor het hoofd geslagen zijnde. Zie deze manier van spreken ook Psa 107:42 .
17Zie, gelukzalig is de mens, denwelken God straft; daarom verwerp de kastijding des Almachtigen niet. ▼
,
▼ 18Want Hij doet smart aan, en Hij verbindt; Hij doorwondt, en Zijn handen helen. 19In zes benauwdheden zal Hij u verlossen, en in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren. ▼▼ zes Een zeker getal van een onzeker. Zie Lev 26:8 . De zin is dat God den zijnen in vele benauwdheden bijstand zal bewijzen; ja in zeer vele zijn hand zo laten blijken dat het kwaad, hetwelk men vreesde, niet over hen zal komen. Zie gelijke manier van een groot en onzeker getal zekerlijk te stellen, Pro 6:16 , en Pro 24:16 , en Pro 30:18 , Pro 30:29 .
,
▼▼ zal Hij Te weten, zo gij op hem door het geloof vertrouwt, hem door den gebede aanroept en door ware bekering uw leven naar zijn geboden aanstelt.
,
▼ 20In den honger zal Hij u verlossen van den dood, en in den oorlog van het geweld des zwaards. ▼▼ van het geweld Hebreeuws, van de handen des zwaards; dat is, van het geweld van den oorlog, of der wapenen; alzo Psa 63:11 ; idem, van de hand des grafs, Psa 49:16 ; van de hand des striks, Psa 141:9 , nog van de hand des grafs, Hos 13:14 ; alzo van de hand des leeuws en des beers, 1Sa 17:37 ; van de hand des honds, Psa 22:21 , enz.
21Tegen den gesel der tong zult gij verborgen wezen, en gij zult niet vrezen voor de verwoesting, als zij komt. ▼▼ Tegen den gesel Dat is, tegen de lasterwoorden, achterklappingen en leugentalen, waardoor de kwaadspekende mensen tegen de vromen overal uitbreken en woeden. Anders, in; dat is, als gij gelasterd wordt, of van.
22Tegen de verwoesting en tegen den honger zult gij lachen, en voor het gedierte der aarde zult gij niet vrezen. ▼ 23Want met de stenen des velds zal uw verbond zijn, en het gedierte des velds zal met u bevredigd zijn. ▼▼ stenen des velds Te weten, opdat gij u aan dezelve niet stoot. De zin is dat hij van alle gevaren vrij zou zijn, voornamelijk gaande en reizende achterlands. Sommigen verstaan door de stenen, harde, wrede en moedwillige mensen, die God de Heere in den toom zou houden, opdat de vromen daarvan geen schade zouden lijden. Vergelijk Psa 91:12 .
,
▼ 24En gij zult bevinden, dat uw tent in vrede is; en gij zult uw woning verzorgen, en zult niet feilen. ▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ verzorgen, Hebreeuws, bezoeken; dat is voorzien, gadeslaan en acht daarop geven, volbrengende uw schuldigen plicht jegens uw huisgezin. Alzo wordt God gezegd te bezoeken zijn volk; Rth 1:6 , als Hij het spijs heeft gegeven; den mens, Psa 8:5 , als Hij zorg voor hem draagt; zijn wijnstok, Psa 80:15 , als Hij hem beschermt tegen de vijanden. Vergelijk Gen 21:1 .
,
▼ 25Ook zult gij bevinden, dat uw zaad menigvuldig wezen zal, en uw spruiten als het kruid der aarde. ▼ 26Gij zult in ouderdom ten grave komen, gelijk de korenhoop te zijner tijd opgevoerd wordt. ▼▼ opgevoerd wordt Hebreeuws, opgaat, opklimt. Deze gelijkenis wordt genomen van vruchten, welke in den tijd des oogstes uit den akker verzameld zijnde, tezamen in grote hopen opeengelegd en daarna ingevoerd worden; want gelijk deze niet dan vol rijp zijnde zo opeengestapeld worden, en op den dorsvloer gebracht, alzo is het, dat de vromen in hun vollen ouderdom, wanneer die hun tot een zegen verstrekt, onverdrietelijk geraken tot hun graf, hetwelk een aardhoop genaamd wordt; onder, Job 21:32 .
27Zie dit, wij hebben het doorzocht, het is alzo; hoor het, en bemerk gij het voor u. ▼▼ voor u Dat is, tot uw best.
Copyright information for
DutSVVA