Joshua 7:24-26

24Toen nam Jozua, en gans Israël met hem, Achan, den zoon van Zerah, en het zilver, en het sierlijk overkleed, en de gouden tong, en zijn zonen, en zijn dochteren, en zijn ossen, en zijn ezelen, en zijn vee, en zijn tent, en alles wat hij had; en zij voerden ze naar het dal Achor.
 den zoon van Zerah, Dat is, neEf. Zie vs.1.
,
 het dal Achor Dat is, het dal der beroerte; naderhand alzo genaamd, vanwege deze geschiedenis, vs.26.
25En Jozua zeide: Hoe hebt gij ons beroerd? De Heere zal u beroeren te dezen dage! En gans Israël stenigde hem met stenen, en zij verbrandden hen met vuur, en zij overwierpen hen met stenen.
 beroerd? Van het woord beroeren, zie 1Ki 18:17.
,
 hem met stenen, Te weten, Achan; versta hierbij ook al de zijnen, gelijk vs.26.
26En zij richtten over een groten steenhoop, zijnde tot op dezen dag. Alzo keerde zich de Heere van de hittigheid Zijns toorns. Daarom noemde men den naam dier plaats het dal van Achor, tot dezen dag toe.
 noemde men den naam dier plaats Anders, noemde; te weten, Jozua.
,
 het dal van Achor, Dat is, het dal der beroerte; omdat het ganse volk van Israël hier beroerd en bedroefd was geworden vanwege Achans diefstal, en omdat hij ook door deze schrikkelijke straf daarin was beroerd, vs.25.
Copyright information for DutSVVA