‏ Judges 14

1En Simson ging af naar Thimnath, en gezien hebbende een vrouw te Thimnath, van de dochteren der Filistijnen,
 Thimnath, Liggende in het westen van Zora, niet ver van de Middellandse zee.
2Zo ging hij opwaarts, en gaf het zijn vader en zijn moeder te kennen, en zeide: Ik heb een vrouw gezien te Thimnath, van de dochteren der Filistijnen; nu dan, neem mij die tot een vrouw.
 neem mij die tot een vrouw Zie van het recht der ouders in de huwelijken hunner kinderen, Gen 21:21, en Gen 24:3, en Gen 26:34.
3Maar zijn vader zeide tot hem, mitsgaders zijn moeder: Is er geen vrouw onder de dochteren uwer broeders, en onder al mijn volk, dat gij heengaat, om een vrouw te nemen van de Filistijnen, die onbesnedenen? En Simson zeide tot zijn vader: Neem mij die, want zij is bevallig in mijn ogen.
 broeders, Dat is, bloedverwanten, of landslieden. Zie Gen 13:8, en Gen 24:27.
,
 onbesnedenen? Zie Gen 34:14. Met deze heidense inwoners van Kanaän had God uitdrukkelijk verboden enig verbond of huwelijk te maken. Zie Exo 34:12, Exo 34:16, en elders. Waarom zij reden hadden om te letten op Gods geopenbaard bevel en Simson te bestraffen, als niet wetende van de heimelijke regering en het voornemen Gods [zie vs.4], die recht heeft om zijn schepselen wetten te stellen, maar zelf te doen naar zijn welbehagen, en iets tegenovergesteld extra- ordinairlijk te laten geschieden. Vergelijk Gen 22:2; Exo 3:22, enz.
,
 Neem mij die, Zie Gen 19:14.
,
 bevallig in mijn ogen Hebreeuws, recht.
4Zijn vader nu en zijn moeder wisten niet, dat dit van den Heere was, dat hij gelegenheid zocht van de Filistijnen; want de Filistijnen heersten te dier tijd over Israël.
 HEERE was, Die hierdoor voorhad Simson de occasie of gelegenheid te geven tot volvoering van zijn roeping.
,
 Hij gelegenheid zocht Te weten, Simson. Want hoewel hij van God daartoe geroepen was, mocht hij evenwel, hetgeen zonder dat goed en recht was alzo zoeken te beginnen, dat de mensen hem met reden geen ongelijk konden geven.
,
 van de Filistijnen; Dat zij van hun zijde hem occasie mochten geven, om tegen henlieden te beginnen.
,
 heersten te dier tijd over Israël Zie boven, Jdg 13:1.
5Alzo ging Simson, met zijn vader en zijn moeder, henen af naar Thimnath. Als zij nu kwamen tot aan de wijngaarden van Thimnath, ziet daar, een jonge leeuw, brullende hem tegemoet.
 vader en zijn moeder, Zijnde nu veranderd, òf omdat zij uit alles, wat voor zijn ontvangenis en geboorte geschied was, tot nadenken waren gekomen, dat dit van God moest zijn; of omdat Simson hunlieden zijn voornemen en goddelijke aandrift ontdekt had.
,
 jonge leeuw, Hebreeuws, een jong der leeuwen, brullende in zijn ontmoeting. Het schijnt dat hij van zijn ouders door een anderen weg was afgegaan. Vergelijk onder, vs.8.
6Toen werd de Geest des Heeren vaardig over hem, dat hij hem van een scheurde, gelijk men een bokje van een scheurt, en er was niets in zijn hand; doch hij gaf zijn vader en zijn moeder niet te kennen, wat hij gedaan had.
 vaardig over hem, Of, viel, of kwam machtiglijk op hem, makende hem extra-ordinair moedig en sterk, om hem door deze proef tot uitvoering van zijn beroep te bereiden, en daarin te versterken; alsook om hem stof te geven tot het raadsel en hetgeen daarop gevolgd is.
,
 hem van een scheurde, Den leeuw.
,
 niets in zijn hand; Geen instrument of geweer; alleenlijk gebruikende zijn handen.
7En hij kwam af, en sprak tot de vrouw; en zij beviel in Simsons ogen.
 sprak tot de vrouw; Zo hijzelf, alsook zijn ouders.
,
 beviel in Simsons ogen Hebreeuws, zij was recht in Simsons ogen.
8En na sommige dagen kwam hij weder, om haar te nemen; toen week hij af, om het aas van den leeuw te bezien, en ziet, een bijenzwerm was in het lichaam van den leeuw, met honig.
 sommige dagen kwam hij weder, Hebreeuws, van, of na dagen. Zie Gen 4:3.
,
 nemen; Dat is, te trouwen.
,
 af, Te weten, van den gemenen weg naar de plaats, waar hij den doden en gescheurden leeuw geworpen had. Zie vs.5.
9En hij nam dien in zijn handen, en ging voort, al gaande en etende; en hij ging tot zijn vader en tot zijn moeder, en gaf hun daarvan, en zij aten; doch hij gaf hun niet te kennen, dat hij den honig uit het lichaam van den leeuw genomen had.
 dien in zijn handen, Den honig.
10Als nu zijn vader afgekomen was tot die vrouw, zo maakte Simson aldaar een bruiloft, want alzo plachten de jongelingen te doen.
 een bruiloft, Het Hebreeuwse woord betekent in het algemeen een maaltijd, doch is hier te verstaan van een bruiloftsmaal.
11En het geschiedde, als zij hem zagen, zo namen zij dertig metgezellen, die bij hem zouden zijn.
 zij hem zagen, Te weten, de Filistijnen van Thimnath, die wat bijzonders in Simson uit zijn gelaat en wezen gemerkt hebbende, achterdenken kregen, en derhalve onder schijn van eer door dit bijgevoegde gezelschap [dat zij door de bruidsvrienden met glimp konden beschikken] op hem deden letten.
,
 namen zij dertig metgezellen, Dat is, zij namen en brachten. Zie Gen 12:15.
12Simson dan zeide tot hen: Ik zal nu ulieden een raadsel te raden geven; indien gij mij dat in de zeven dagen dezer bruiloft wel zult verklaren en uitvinden, zo zal ik ulieden geven dertig fijne lijnwaadsklederen, en dertig wisselklederen.
 raadsel te raden geven; Dat is, een kunstige, duistere en vreemde rede, of spreuk, onder welk iets verborgen is, dat de woorden niet geven, maar door nadenken moet worden uitgevonden, en alsdan klaar en bevallig is. Hebreeuws alsof men zeide: Een raadsel raadselen; alzo onder, vs.13, 16; Eze 17:2. Zie wijders 1Ki 10:1.
,
 wel zult verklaren en uitvinden, Hebreeuws, verklarende verklaren.
,
 fijne lijnwaadsklederen, Het Hebreeuwse woord wordt genomen voor fijn lijnwaad, en een laken, hemd, of iets anders daarvan gemaakt, om zich des nachts daarmede te dekken, of ook des daags om te slaan of aan te doen. Hetzelfde woord vindt men in het Nieuwe Testament gebruikt in de Griekse spraak, Mat 27:59; Mar 14:51-52, en Mar 15:46; Luk 23:53.
,
 en dertig Anders, te weten, dertig wisselklederen, van hetzelfde fijne lijnwaad gemaakt. Vergelijk onder, vs.19.
,
 wisselklederen Hebreeuws, verwisselingen van klederen.
13En indien gij het mij niet zult kunnen verklaren, zo zult gijlieden mij geven dertig fijne lijnwaadsklederen, en dertig wisselklederen. En zij zeiden tot hem: Geef uw raadsel te raden, en laat het ons horen. 14En hij zeide tot hen: Spijze ging uit van den eter, en zoetigheid ging uit van den sterke. En zij konden dat raadsel in drie dagen niet verklaren.
 Spijze ging uit Of, om de aardigheid van het raadsel en der Hebreeuwse spraak wat nader te komen, aldus: Eten [gelijk wij zeggen: breng het eten, dat is, de spijs, op de tafel] ging uit, of, kwam voort van den eter, en zoet kwam voort van den zuren, of, scherpen. Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen sterk, maar ook hard, wreed, scherp, enzovoorts, zuur, gelijk wij van zeer zuren azijn zeggen dat hij zeer sterk is. En een zuur gelaat, gezicht, voor een zuur, wreed, sterk gelaat, of gezicht.
,
 eter, Van dengene, die geen spijs placht van zich te geven, maar zelf alles te verslinden, te weten de leeuw.
,
 zoetigheid ging uit van den sterke Te weten, honig.
15Daarna geschiedde het op den zevenden dag, dat zij tot de huisvrouw van Simson zeiden: Overreed uw man, dat hij ons dat raadsel verklare, opdat wij niet misschien u, en het huis uws vaders, met vuur verbranden. Hebt gijlieden ons genodigd, om het onze te bezitten; is het zo niet?
 zevenden dag, Na de eerste drie dagen bevindende dat zij met hun eigen verstand en arbeid niets waren gevorderd, schijnen zij de zaak van tijd tot tijd bij Simsons vrouw sterker aangebonden te hebben, totdat het op den zevenden dag, door hun dreigementen en de listigheid van zijn vrouw, gelukt is. Anders, zeven dagen, verstaande daardoor een deel van de zeven dagen.
,
 Overreed uw man, Leid, lok hem, met beweeglijke woorden en manieren van doen; dit betekent eigenlijk het Hebreeuwse woord.
,
 het onze te bezitten; Hebreeuws, om ons te erven, of erfelijk te bezitten. Ons, dat is, ons goed, omdat zij boven de schande de schade zouden hebben van het lijnwaad en de klederen.
,
 is het zo niet? Anders, of niet?
16En Simsons huisvrouw weende voor hem en zeide: Gij haat mij maar, en hebt mij niet lief; gij hebt den kinderen mijns volks een raadsel te raden gegeven, en hebt het mij niet verklaard. En hij zeide tot haar: Zie, ik heb het mijn vader en mijn moeder niet verklaard, zou ik het u dan verklaren?
 Gij haat mij maar, Of, immers haat gij mij.
,
 kinderen mijns volks Simsons Filistijnse metgezellen; alzo in vs.17.
17En zij weende voor hem, op den zevenden der dagen in dewelke zij deze bruiloft hadden; zo geschiedde het op den zevenden dag, dat hij het haar verklaarde, want zij perste hem; en zij verklaarde dat raadsel den kinderen haars volks.
 zevenden der dagen Hebreeuws, zeven, dat is hier, den zevende, gelijk 1Ch 9:25, en zo elders dikwijls.
18Toen zeiden de mannen der stad tot hem, op den zevenden dag, eer de zon onderging: Wat is zoeter dan honig? en wat is sterker dan een leeuw? En hij zeide tot hen: Zo gij met mijn kalf niet hadt geploegd, gij zoudt mijn raadsel niet hebben uitgevonden.
 mijn kalf niet hadt geploegd, Hij wil zeggen: Hadt gij niet door mijn vrouw van mijzelven de verklaring getrokken. Het is een verbloemde manier van spreken, genomen van het ploegen der landlieden, die door den dienst der beesten de aarde als opgraven en opwerpen, opdat ontdekt worde wat verborgen was. Alzo heeft hun Simson tegelijk de ontrouw zijner vrouw en hunlieder bedrog aardiglijk verweten.
19Toen werd de Geest des Heeren vaardig over hem, en hij ging af naar de Askelonieten, en sloeg van hen dertig man; en hij nam hun gewaad, en gaf de wisselklederen aan degenen, die dat raadsel verklaard hadden. Doch zijn toorn ontstak, en hij ging op in zijns vaders huis.
 vaardig over hem, Vergelijk boven, vs.6.
,
 Askelonieten, Hebreeuws, Askelon; dat is, die van Askelon, gelijk boven, Jdg 1:27, enz. gelegen aan de grenzen van Dan, over de beek Sorek, aan de Middellandse zee; toebehorende aan de stammen van Juda en Simeon, maar door de Filistijnen bewoond. Zie boven, Jdg 1:18.
,
 gewaad, Wat zij hadden aangehad, en hij hun afgetogen had.
,
 wisselklederen aan degenen, Zie boven, vs.12.
,
 vaders huis Verlatende voor een tijd zijn vrouw. Zie Jdg 15:1.
20En de huisvrouw van Simson werd zijns metgezels, die hem vergezelschapt had.
 werd Hebreeuws, werd zijn metgezel; te weten, ter vrouw.
,
 zijns metgezels, Zie Jdg 15:2, Jdg 15:6.
,
 hem vergezelschapt had Zie boven, vs.11.
Copyright information for DutSVVA