‏ Judges 21

1De mannen van Israël nu hadden te Mizpa gezworen, zeggende: Niemand van ons zal zijn dochter aan de Benjaminieten ter vrouwe geven.
 Mizpa gezworen, Zie boven, Jdg 20:1.
2Zo kwam het volk tot het huis Gods, en zij bleven daar tot op den avond, voor Gods aangezicht; en zij hieven hun stem op en weenden met groot geween.
 het huis Gods, Of, Bethel.
,
 voor Gods aangezicht; Zie boven, Jdg 20:23.
3En zeiden: O Heere, God van Israël! Waarom is dit geschied in Israël, dat er heden een stam van Israël gemist wordt?
 O HEERE, God van Israël Hadden zij dit tevoren bedacht en hunne victorie matiger gebruikt, zo hadden zij al deze zwarigheden en bekommernissen bekwamelijk kunnen ontgaan.
4En het geschiedde des anderen daags, dat zich het volk vroeg opmaakte, en bouwde aldaar een altaar; en zij offerden brandofferen en dankofferen.
 een altaar; Versta, een extra-ordinair altaar, buiten het ordinaire, dat in de tent der samenkomst was, en dit vanwege de grote menigte der offeranden van het ganse volk. Vergelijk 1Ki 8:64.
5En de kinderen Israëls zeiden: Wie is er, die niet is opgekomen in de vergadering uit al de stammen van Israël tot den Heere? want er was een grote eed geschied aangaande dengene, die niet opkwam tot den Heere te Mizpa, zeggende: Hij zal zekerlijk gedood worden.
 tot den HEERE? Zie boven, Jdg 20:1.
,
 zekerlijk gedood worden Hebreeuws, hij zal stervende gedood worden, of, men zal hem stervende doen sterven.
6En het berouwde den kinderen Israëls over Benjamin, hun broeder; en zij zeiden: Heden is een stam van Israël afgesneden.
 Heden is een stam van Israël afgesneden Of, zouden wij heden een stam van Israël afsnijden?
7Wat zullen wij, belangende de vrouwen, doen aan degenen, die overgebleven zijn? want wij hebben bij den Heere gezworen, dat wij hun van onze dochteren geen tot vrouwen zullen geven.
 belangende de vrouwen, Dat is, opdat zij vrouwen mogen bekomen, en de stam onderhouden worde.
8En zij zeiden: Is er iemand van de stammen van Israël, die niet opgekomen is tot den Heere te Mizpa? En ziet, van Jabes in Gilead was niemand opgekomen in het leger, tot de gemeente.
 van Jabes Gelegen over de Jordaan, waar dezelve loopt door de zee Gennesareth, tegen het oosten. Zie ook 1Sa 11:1, 1Sa 11:3, 1Sa 11:9, enz., en 1Sa 31:11, enz.
9want het volk werd geteld, en ziet, er was niemand van de inwoners van Jabes in Gilead. 10Toen zond de vergadering daarheen twaalf duizend mannen, van de strijdbaarste; en zij geboden hun, zeggende: Trekt heen, en slaat met de scherpte des zwaards de inwoners van Jabes in Gilead, met de vrouwen en de kinderkens.
 strijdbaarste; Hebreeuws, van de kinderen, of, zonen der strijdbaarheid, of, des heirs.
11Doch dit is de zaak, die ge doen zult; al wat mannelijk is, en alle vrouwen, die de bijligging eens mans bekend hebben, zult gij verbannen.
 verbannen Dat is, uitroeien, ombrengen. Zie Deu 2:34.
12En zij vonden onder de inwoners van Jabes in Gilead vierhonderd jonge dochters, die maagden waren, die geen man bekend hadden in bijligging des mans; en zij brachten die in het leger te Silo, dewelke is in het land Kanaän.
 Silo, Zie Jos 18:1.
,
 dewelke is Of, hetwelk [te weten, leger] was, enz.
,
 Kanaän Over de Jordaan tegen het westen, te rekenen van Gilead, dat gelegen was aan gene zijde der Jordaan, tegen het oosten.
13Toen zond de ganse vergadering heen, en sprak tot de kinderen van Benjamin, die in den rotssteen van Rimmon waren, en zij riepen hun vrede toe.
 zond de ganse vergadering heen, Hebreeuws, zonden en spraken, enz. Dat is, zond enigen en liet door dezelve met hen spreken.
14Alzo kwamen de Benjaminieten ter zelfder tijd weder; en zij gaven hun de vrouwen, die zij in het leven behouden hadden van de vrouwen van Jabes in Gilead; maar alzo waren er nog niet genoeg voor hen.
 die zij in het leven behouden hadden De anderen altemaal verbannen of omgebracht zijnde, gelijk vs.10 bevolen was.
,
 waren er nog niet genoeg voor hen Hebreeuws, en vonden zij niet voor hen. Zie van deze manier van spreken Num 11:22; Jos 17:17, enz.
15Toen berouwde het den volke over Benjamin, omdat de Heere een scheur gemaakt had in de stammen van Israël.
 berouwde het den volke over Benjamin, Omdat er geen middel meer overig scheen te wezen om de resterenden met vrouwen te voorzien.
16En de oudsten der vergadering zeiden: Wat zullen wij, belangende de vrouwen, doen aan degenen, die overgebleven zijn? want de vrouwen zijn uit Benjamin verdelgd.
 degenen, Versta, de anderen, die nog twee honderd in getal waren.
,
 de vrouwen zijn uit Benjamin verdelgd Hebreeuws, de vrouw is verdelgd.
17Wijders zeiden zij: De erfenis dergenen, die ontkomen zijn, is van Benjamin, en er moet geen stam uitgedelgd worden uit Israël.
 dergenen, Hebreeuws, der ontkoming; dat is, dergenen die ontkomen zijn. De zin is: De overgeblevenen moeten behouden de ganse erfenis, die den stam Benjamins ten tijde van Jozua bij het lot ten deel gevallen is; men mag geen anderen stam een gedeelte daarvan ingeven. Dewijl nu deze overgeblevenen weinig in getal zijn, zo dienen zij immers allen van vrouwen verzorgd opdat de stam, weder uitgebreid zijnde, in wezen blijve, zijn erfenis besla, en bewone. Anders, degenen, die van Benjamin ontkomen zijn, [moeten hun] erfenis [behouden] dat er geen stam, enz.
18Maar wij zullen hun geen vrouwen van onze dochteren kunnen geven; want de kinderen Israëls hebben gezworen, zeggende: Vervloekt zij, die den Benjaminieten een vrouw geeft! 19Toen zeiden zij: Ziet, er is een feest des Heeren te Silo, van jaar tot jaar, dat gehouden wordt tegen het noorden van het huis Gods, tegen den opgang der zon, aan den hogen weg, die opgaat van het huis Gods naar Sichem, en tegen het zuiden van Lebona.
 feest des HEEREN te Silo, Wat dit voor een feest geweest is, is onzeker. Sommigen gissen dat het is geweest het feest der loofhutten.
,
 jaar tot jaar, Hebreeuws, van dagen tot dagen; dat is, van jaar tot jaar; de zin is: Alle jaren, of jaarlijks. Zie deze betekenis van het woord dagen Lev 25:29, en de aantekeningen aldaar.
,
 tegen het noorden Dit wordt door de meeste uitleggers gehouden voor een beschrijving der plaatsen, waar zich het volk, bij menigten van alle kwartieren opkomende, placht te verspreiden en te vermaken, dewijl zij geen ruimte daartoe binnen Silo hadden. Deze beschrijving diende den Benjaminieten om daarop te letten, gelijk volgt.
,
 het huis Gods, Anders, Behtel.
20En zij geboden den kinderen van Benjamin, zeggende: Gaat heen, en loert in de wijngaarden. 21En let er op, en zie, als de dochters van Silo zullen uitgegaan zijn om met reien te dansen, zo komt gij voort uit de wijngaarden, en schaakt u, een ieder zijn huisvrouw, uit de dochteren van Silo; en gaat heen in het land van Benjamin.
 reien te dansen, Of, met pijpen te pijpen, met fluiten te fluiten.
,
 schaakt u, Of, grijpt, rooft.
,
 in het land van Benjamin Naar de plaatsen, die gij tevoren bewoond hebt, om die weder op te bouwen. Zie vs.23.
22En het zal geschieden, wanneer haar vaders of haar broeders zullen komen, om voor ons te rechten, dat wij tot hen zullen zeggen: Zijt hun om onzentwil genadig, omdat wij geen huisvrouw voor een ieder van hen in dezen krijg genomen hebben; want gijlieden hebt ze hun niet gegeven, dat gij te dezer tijd schuldig zoudt zijn.
 Zijt hun om onzentwil genadig, De zin is: Staat ons deze Benjaminieten gunstiglijk toe, dat wij hen ditmaal verschonen: of [naar sommiger mening] staat ons deze dochters voor ditmaal toe, geeft, schenkt haar ons uit gratie, om de volgende redenen. Anders, zijt hun [dezen Benjaminieten] onzenthalve genadig, of, hebt om onzentwil medelijden hem hen, hebt medelijden met ons voor hen
,
 omdat wij geen huisvrouw Dat is omdat wij daarop niet gelet hebben, dat wij voor al de overgebleven Benjaminieten vrouwen genoeg mochten overhouden van de inwoners der stad Jabes in Gilead. Zie boven, vs.11,12. Alzo nemen zij op zich de schuld van onbedachtelijk en onvoorzichtelijk gehandeld te hebben.
,
 gegeven, Maar zij hebben haar zelf genomen, zodat gij niet schuldig zijt aan enige inbreuk van uw gedanen eed. Zie boven, vs.1, 7, 18.
23En de kinderen van Benjamin deden alzo, en voerden naar hun getal vrouwen weg, van de reiende dochters, die zij roofden, en zij togen heen, en keerden weder tot hun erfenis, en herbouwden de steden, en woonden daarin.
 de steden, Die met vuur verbrand waren; boven, Jdg 20:48.
24Ook togen de kinderen Israëls te dier tijd van daar, een iegelijk naar zijn stam en naar zijn geslacht; alzo togen zij uit van daar, een iegelijk naar zijn erfenis. 25In die dagen was er geen koning in Israël; een iegelijk deed, wat recht was in zijn ogen.
 koning in Israël; Zie boven, Jdg 17:6.
,
 ogen Dat is, wat hem docht recht te zijn; niet wat recht was in de ogen des Heeren.
Copyright information for DutSVVA