‏ Judges 5

1Voorts zong Debora, en Barak, de zoon van Abinoam, ten zelven dage, zeggende: 2Looft den Heere, van het wreken der wraken in Israël, van dat het volk zich gewillig heeft aangeboden.
 wreken der wraken Omdat Hij zich en zijn volk volkomenlijk gewroken heeft aan zijne en zijns volks vijanden.
,
 in Israël, Anders, voor, of door Israël.
,
 volk zich gewillig heeft aangeboden Zebulon en Nafthali. Zie boven, Jdg 4:10, en onder, vs.18. Met nog enige andere stammen. Zie onder, vs.14,15.
3Hoort, gij koningen, neemt ter oren, gij vorsten! Ik, den Heere zal ik zingen, ik zal den Heere, den God Israëls, psalmzingen. 4Heere! toen Gij voorttoogt van Seir, toen Gij daarheen traadt van het veld van Edom, beefde de aarde, ook droop de hemel, ook dropen de wolken van water.
 voorttoogt Uw volk voorgaande en leidende door de wolkkolom.
,
 Seïr, Voerende uw volk van den berg Hor [na de overwinning des Kanaänietischen konings van Harad] langs de grenzen der Edomieten, die hun den doortocht weigerden, naar het land der koningen Sihon en Og, om die te verdelgen en Israël in het beloofde land te brengen. Zie Num 20:21, en Num 21:24, enz.
,
 beefde de aarde, Het was alsof zich alle creaturen van onderen en van boven over uw aankomst en tegenwoordigheid ontzetten. Vergelijk Psa 68:8-9.
5De bergen vervloten van het aangezicht des Heeren; zelfs Sinaï van het aangezicht des Heeren, des Gods van Israël.
 bergen vervloten Het was, of scheen niet anders dan of zulks geschiedde. Vergelijk Psa 68:15, Psa 68:17, en Psa 97:5. Men kan dit ook duiden op de heidense volken, Amorieten en Kanaänieten, aan de bergen wonende, die vanwege Israëls aankomst en de grote daden Gods die zij gehoord hadden, sidderden en beefden. Vergelijk Deu 2:25; Jos 5:1.
,
 zelfs Sinaï Alles, wat zij achter zich lieten, als Sinaï, en waar zij naar toe trokken ontstelde zich. Of, [gelijk] als Sinaï gedaan had ten tijde toen God zijn wet gaf. Vergelijk Psa 68:9.
6In de dagen van Samgar, den zoon van Anath, in de dagen van Jaël, hielden de wegen op, en die op paden wandelden, gingen kromme wegen.
 Samgar, Zie boven, Jdg 3:31.
,
 Jaël, Zie Jdg 4:21, enz.
,
 hielden de wegen op, Dat is, de gemene- of herenwegen waren niet te gebruiken, vanwege rovers en straatschenders.
,
 die op paden wandelden, Hebreeuws, de wandelaars der paden; dat is, die de gemene wegen plachten te gebruiken, zochten moeilijke omwegen, om de stropers en vijanden te ontgaan.
7De dorpen hielden op in Israël, zij hielden op; totdat ik, Debora, opstond, dat ik opstond, een moeder in Israël.
 dorpen hielden op Ongemuurde plaatsen, als vlekken, dorpen, kleine steden, omdat er niemand veilig wonen kon, zo vervielen die en lagen woest en onbewoond. Anders, de landman, of, het landvolk, inwoners der dorpen, dorpslieden
,
 een moeder in Israël Die, als een profetes, het volk, zijnde mijn discipelen [die in de Schrift kinderen der profeten genoemd worden] van Gods wil heeft onderwezen, en als een richteres, de ellende der onderdanen met moederlijk medelijden ter harte genomen en afgewend heeft.
8Verkoos hij nieuwe goden, dan was er krijg in de poorten; werd er ook een schild gezien, of een spies, onder veertig duizend in Israël?
 hij Namelijk, Israël.
,
 nieuwe goden, De afgoden der heidenen; zo strafte God hen telkens met overlast van krijg en oorlog.
,
 schild gezien, Zij waren zo moedeloos en verslagen dat men geen tegenweer zag.
9Mijn hart is tot wetgevers van Israël, die zich gewillig aangeboden hebben onder het volk; looft den Heere!
 wetgevers van Israël, De oversten des volks of der stammen, die het volk door bevelen en hun exempelen gewillig en hartig hebben gemaakt.
,
 gewillig aangeboden hebben Zie boven, vs.2, en Jdg 4:6, Jdg 4:10.
10Gij, die op witte ezelinnen rijdt, gij, die aan het gerichte zit, en gij, die over weg wandelt, spreekt er van!
 ezelinnen rijdt, Gelijk grote en aanzienlijke lieden gewoon waren te doen. Zie onder, Jdg 10:4, en Jdg 12:14.
,
 aan het gerichte zit, Anders, die gij aan Middin woont; verstaande een plaats, waar des vijands aanstoot meest gevallen is. Zie Jos 15:61.
,
 weg wandelt, Zie vs.6.
,
 spreekt er van Anders, denkt, peinst er aan.
11Van het gedruis der schutters, tussen de plaatsen, waar men water schept, spreekt aldaar te zamen van de gerechtigheid des Heeren, van de gerechtigheden, bewezen aan zijn dorpen in Israël; toen ging des Heeren volk af tot de poorten.
 Van het gedruis Anders, vanwege.
,
 schutters, Dat is, krijgslieden, die met gedruis aankwamen om de waterscheppers te storen en overlast aan te doen, met plunderen, roven en anderszins.
,
 spreekt aldaar te zamen Het Hebreeuwse woord wordt ook gevonden onder, Jdg 11:40.
,
 gerechtigheid des HEEREN, Dat is, de rechtvaardige daden des Heeren, door welke Hij zijn volk gewroken en van des vijands overlast bevrijd heeft. Vergelijk 1Sa 12:7; Mic 6:5, met de aantekeningen.
,
 gerechtigheden, Hebreeuws, gerechtigheden zijns dorps; dat is, bewezen aan de dorpen of landlieden. Vergelijk boven, vs.6.
,
 ging des HEEREN volk af Zij mochten weder vrijelijk of onbeschroomd de poorten uit en ingaan.
12Waak op, waak op, Debora, waak op, waak op, spreek een lied! maak u op, Barak! en leid uw gevangenen gevangen, gij zoon van Abinoam.
 uw gevangenen gevangen, Hebreeuws, uw gevangenis.
13Toen deed Hij de overgeblevenen heersen over de heerlijken onder het volk; de Heere doet mij heersen over de geweldigen.
 Hij Dat is, de Heere gaf aan het overblijfsel van Israël de heerschappij over de groten en aanzienlijken des Kanaänietischen volks. Anders, Hij gaf de heerschappij des overgeblevenen [vijands] den heerlijken, of machtigen, groten des volks [Israëls]. Of, Hij deed het overgebleven volk heersen over de heerlijken
,
 doet mij heersen Of, geeft mij heerschappij.
14Uit Efraïm was hun wortel tegen Amalek. Achter u was Benjamin onder uw volken. Uit Machir zijn de wetgevers afgetogen, en uit Zebulon, trekkende door den staf des schrijvers.
 Efraïm Hier verhaalt Debora hoe de stammen zich in deze hebben gekweten; toeschrijvende lof en schande naar ieders verdienste.
,
 wortel tegen Amalek Dit verstaan sommigen van Debora, wonende op het gebergte Efraïms, boven, Jdg 4:5; die door Gods genade als de wortel en oorsprong was van dit ganse werk tegen de Kanaänieten, die ten aanzien hunner vijandschap en uitroeiing met Amalek mogen worden vergeleken. Anderen duiden het op Jozua, die ook uit Efraïm was en Amalek overwon, Exo 17:13. Anders, welker wortel is bij Amalek; dat is, Juda en Simeon, welker begin zich van Efraïms gebergte uitstrekte tot aan Amalek, gelijk te zien is uit vergelijking van boven, Jdg 1:16, met 1Sa 15:6.
,
 Achter u was Benjamin Dat is, de stam van Benjamin volgde U, o Heere, mede na, onder uw ander volk. Sommigen duiden het op Efraïm, dien Benjamin gevolgd heeft.
,
 Machir Dat is, de stam van Manasse, wiens eerstgeboren zoon Machir was, Jos 17:1.
,
 wetgevers afgetogen, Dat is, oudsten en richters des volks.
,
 trekkende Te weten, het volk tot haar. Zie boven, Jdg 4:6. Anders, die met den straf, of de pen des schrijvers trokken; dat is, met de schrijfpen omgingen, of door middel van brieven of missieven het volk bijeentrokken of deden vergaderen. Vergelijk boven, Jdg 4:6.
15Ook waren de vorsten in Issaschar met Debora; en gelijk Issaschar, alzo was Barak; op zijn voeten werd hij gezonden in het dal. In Rubens gedeelten waren de inbeeldingen des harten groot.
 de vorsten Anders, mijn vorsten.
,
 op zijn voeten Zie boven, Jdg 4:10, Jdg 4:14.
,
 gedeelten Ruben, wonende aan de andere zijde der Jordaan, zich houdende als afgezonderd van zijn broeders.
,
 inbeeldingen des harten groot Of, inzettingen, opzetten, besluitingen; dat is, zij waren zeer traag, zwaarmoedig, hebbende [zoals men zegt] grote wijsheid in het hoofd, en voorwendende veel zwarigheden, die hen ophielden en verhinderden, dat zij hun broeders niet te hulp kwamen, maar zich tussen beiden, als neutraal hielden, hun particulier belang meer achtende dan het algemene. Anders, over, of van Rubens afzonderingen zijne grote gedachten des harten, dat is, daarover valt veel na te denken en te verwonderen; alzo in vs.16. Sommigen menen dat hier geroemd wordt de grote vromigheid die zij tevoren bewezen hadden in het trekken over de Jordaan voor hun broeders, waarmede deze hun slapheid niet overeenkwam.
16Waarom bleeft gij zitten tussen de stallingen, om te horen het geblaat der kudden? De gedeelten van Ruben hadden grote onderzoekingen des harten.
 gij zitten Of, Ruben. Deze stam was rijk aan vee. Zie Num 32:1, enz.
,
 stallingen, Of, twee rijen kooien, of stallen. Het Hebreeuwse woord schijnt daarop te zien, dat de stallen en kooien in twee rijen tegenover elkander [gelijk men nu ook gemeenlijk doet] gemaakt waren, tussen welke men doorging, en elk zijn voeder bekwamelijk kon geven. Anders, tussen twee lasten, gelijk een ezel, die, aan beide zijden beladen zijnde, zich nederlegt om te rusten. Vergelijk Gen 49:14.
,
 het geblaat der kudden? Of, schuifelingen, sijfelingen, pijpingen, sissingen.
,
 onderzoekingen des harten Zie op vs.15.
17Gilead bleef aan gene zijde van de Jordaan; en Dan, waarom onthield hij zich in schepen! Aser zat aan de zeehaven, en bleef in zijn gescheurde plaatsen.
 Gilead Dat is, de Gileadieten, waardoor verstaan wordt de halve stam van Manasse, wonende aan gene zijde der Jordaan. Gilead was een zoon van Machir. Zie Jos 17:1, Jos 17:3. Anders kan men ook door Gilead tezamen verstaan Ruben, Gad en den voornoemden halven stam van Manasse, als wonende in Gilead. Zie Num 32:5, Num 32:29, Num 32:33.
,
 schepen De erfenissen van Dan en Aser waren merendeels gelegen aan de zee. Zie van Dan Jos 19:40, Jos 19:46, en van Aser ook aldaar Jos 19:24, Jos 19:26. Deze stammen waren in dezen krijg ook tehuis gebleven, om het gevaar te ontgaan, of zich met hun have in schepe, of op hoge rotsen te redden.
,
 gescheurde plaatsen Dat is, in steden en vlekken, die vervallen en niet wel bemuurd waren, of in kreken, die door den vloed der zee in het land scheuren. Anders, op zijn kloven of hoge rotsen.
18Zebulon, het is een volk, dat zijn ziel versmaad heeft ter dood, insgelijks Nafthali, op de hoogten des velds.
 zijn ziel Dat is, zijn leven, hun personen, alzo ter dood gewaagd hebben, dat zij het leven schenen te verachten, en gewilliglijk zich daarheen te begeven, tot Israëls verlossing. Zie van het woord versmaden Job 27:6.
,
 ter dood, Hebreeuws, tot sterven.
,
 op de hoogten des velds Dat is, op den berg Thabor zich houdende bij Barak, en met hem ten strijde moediglijk aftrekkende. Zie boven, Jdg 4:10, Jdg 4:14.
19De koningen kwamen, zij streden; toen streden de koningen van Kanaän, te Thaanach aan de wateren van Megiddo; zij brachten geen gewin des zilvers daarvan.
 Tháänach Plaatsen, behorende tot den halven stam van Manasse. Zie boven, Jdg 1:27, en vergelijk Jos 17:11.
,
 zilvers daarvan Of, gelds. Anders, zij brachten niet een stukje zilver daarvan, daar zij groten buit meenden te halen.
20Van den hemel streden zij, de sterren uit haar loopplaatsen streden tegen Sisera.
 Van den hemel streden zij, Met deze manieren van spreken wordt te kennen gegeven, dat God van boven en beneden, door velerlei creaturen en middelen tegen Sisera en zijn heirleger gestreden heeft.
21De beek Kison wentelde hen weg, de beek Kedumin, de beek Kison; vertreed, o mijn ziel! de sterken.
 wentelde hen weg, Of, veegde hen, keerde hen weg, door verbolgenheid van den stroom, die van boven door storm en onweder was verwekt.
,
 beek Kedumin, Lopende van het gebergte in de beek Kison, naar uitwijzen van de kaart. Anders, beek der oudheden; dat is, zeer oude beek, die vanouds, van den beginne af geweest, en van God daartoe gemaakt en behouden is.
,
 vertreed, Dat is, veracht de macht des vijands. Anders, mijn ziel trad op de sterken; door het gebed en Gods ingeven vertrouwende, dat zij als vertreden en onder de voeten gelegd zouden worden.
,
 de sterken Hebreeuws, de sterkte; te weten des machtigen vijands, die nu onder onze voeten gelegd is.
22Toen werden de paardenhoeven verpletterd, van het rennen, het rennen zijner machtigen.
 rennen Of, stampen, draven, trotteren, klateren; dat is, van het veel en haastig lopen en rennen.
,
 machtigen Die, de vlucht nemende, door snelheid hunner paarden meenden te ontkomen, doch tevergeefs.
23Vloekt Meroz, zegt de Engel des Heeren, vloekt haar inwoners geduriglijk; omdat zij niet gekomen zijn tot de hulp des Heeren, tot de hulp des Heeren, met de helden.
 Meroz, Een stad of landstreek, nabij de beek Kison, niet ver van de plaats, waar de slag geschied is, aan de zuidelijke grenzen van Issaschar.
,
 Engel des HEEREN, Vergelijk onder, Jdg 6:11, enz.
,
 vloekt haar inwoners geduriglijk; Hebreeuws, vloekt vloekende.
,
 des HEEREN, tot de hulp des HEEREN, Dat is, tot Israëls hulp, die de Heere bevolen en beschikt heeft. Of, tot de hulp van des Heeren volk. Anders is het menselijkerwijze gesproken van God, die eigenlijk niemands hulp van doen heeft.
,
 de helden Die Barak en Debora gevolgd zijn.
24Gezegend zij boven de vrouwen Jaël, de huisvrouw van Heber, den Keniet; gezegend zij ze boven de vrouwen in de tent!
 Gezegend Zie Gen 14:19.
,
 de vrouwen Jaël, Te weten, andere vrouwen; alzo in het volgende.
,
 in de tent Dat is, in haar tent, waar zij dat loffelijk werk gedaan had. Of [die] in tenten [wonen].
25Water eiste hij, melk gaf zij; in een herenschaal bracht zij boter.
 herenschaal Hebreeuws, in een schaal der heerlijken; dat is, in een zulke grote schaal, als doorluchtige, grootmachtige heren en vorsten wel plegen te gebruiken.
,
 boter Anders, botermelk, melk waar de boter nog in was.
26Haar hand sloeg zij aan den nagel, en haar rechterhand aan den hamer der arbeidslieden; en zij klopte Sisera; zij streek zijn hoofd af, als zij zijn slaap had doorgenageld en doorgedrongen.
 hand sloeg zij aan den nagel, Te weten, de linkerhand; of aldus: haar handen strekten zich uit, de ene aan de nagel, de rechter aan den hamer der arbeidslieden
,
 zij streek zijn hoofd af, Het Hebreeuwse woord wordt bij de Hebreën eigenlijk gebruikt van het afstrijken der maten, die te vol of opgehoopt zijn. De zin is: dat zij hem het hoofd heeft afgesneden.
,
 doordrongen Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk veranderen, ten goede of ten kwade; en voorts doorgaan, doordringen, van het ene tot het andere, idem, verderven.
27Tussen haar voeten kromde hij zich, viel henen, lag daar neder; tussen haar voeten kromde hij zich; hij viel; alwaar hij zich kromde, daar lag hij geheel geschonden!
 kromde hij zich, Vanwege de pijn; of pogende zich op te richten, doch terstond daarheen vallende, enz.
,
 geheel geschonden Hebreeuws eigenlijk, verwoest; dat is, gans beroofd en ten enenmale verdorven. Want zulk een machtig en trots krijgsoverste, te voet gevlucht, verbaasd, vermoeid en door een vrouw verstoken en toegedekt zijnde, lag daar doornageld, gekromd, bebloed en dood.
28De moeder van Sisera keek uit door het venster, en schreeuwde door de traliën: Waarom vertoeft zijn wagen te komen! Waarom blijven de gangen zijner wagenen achter?
 traliën Of, door een kijkvenstertje.
,
 wagenen achter? Hebreeuws, de gangen, de voeten, of, voetstappen zijner wagens.
29De wijsten harer staatsvrouwen antwoordden; ook beantwoordde zij haar redenen aan zichzelve:
 De wijsten Anders, een iegelijk van haar wijze staatsvrouwen antwoordde haar.
,
 staatsvrouwen Anders, vorstinnen.
30Zouden zij dan den buit niet vinden en delen? een liefje, of twee liefjes, voor iegelijken man? Voor Sisera een buit van verscheidene verven, een buit van verscheidene verven, gestikt; van verscheiden verf aan beide zijden gestikt, voor de buithalzen?
 Zouden zij Alsof zij zeide: Ik heb ongelijk, dat ik die zo haast tegemoet zie; want zij moeten toch eerst den buit uitvinden en delen, enz.
,
 vinden en delen? Dat is, aantreffen, bekomen.
,
 liefje, Of, boelke, meisje.
,
 voor iegelijken man? Hebreeuws, voor het hoofd eens mans; dat is, voor elk hoofd, voor elken man.
,
 voor de buithalzen? Hebreeuws, voor de halzen des buits; dat is, dergenen wien de beste buit toekomt, als krijgsoversten, of die in den strijd zich wel gekweten en goeden buit bekomen hebben, zodat hun een goed gedeelte toebehoort; of, die den buit op den hals nadroegen, of met gevaar van hun halzen gehaald hadden.
31Alzo moeten omkomen al Uw vijanden, o Heere! die Hem daarentegen liefhebben, moeten zijn, als wanneer de zon opgaat in haar kracht. En het land was stil, veertig jaren.
 Hem daarentegen liefhebben, Den Heere.
,
 als wanneer Dat is, zij moeten in krachten en glans voortgaan, en toenemen, gelijk de zon oprijst en voortgaat. Vergelijk Isa 40:31.
,
 opgaat in haar kracht Of, voortgaat.
Copyright information for DutSVVA