‏ Judges 6

1Maar de kinderen Israëls deden, dat kwaad was in de ogen des Heeren; zo gaf hen de Heere in de hand der Midianieten, zeven jaren.
 Midianieten, Hebreeuws, van Midian, en alzo in deze ganse historie. Zie van deze Num 25:17-18, en Num 31:2, enz.
2Als nu de hand der Midianieten sterk werd over Israël, maakten zich de kinderen Israëls, vanwege de Midianieten, de holen, die in de bergen zijn, en de spelonken, en de vestingen.
 maakten zich de kinderen Israëls, Of, zij bereidden, vermaakten, maakten toe.
,
 de holen, Om zich daarin tegen de Midianieten te verbergen en te verzekeren.
3want het geschiedde, als Israël gezaaid had, zo kwamen de Midianieten op, en de Amalekieten, en die van het oosten kwamen ook op tegen hen.
 kwamen de Midianieten op, Dit hadden zij tevoren jaarlijks gedaan en deden het nu in het zevende jaar wedeRom.
,
 oosten kwamen Die oostwaarts woonden, inzonderheid de Arabieren, die in tenten gewoon waren zich te onthouden. Zie onder, Jdg 8:10-11; Gen 29:1, en Job 1:3. Hebreeuws, kinderen van het oosten
,
 hen Namelijk, Israël, gelijk in het begin van vs.3 staat.
4En zij legerden zich tegen hen, en verdierven de opkomst des lands, tot daar gij komt te Gaza; en zij lieten geen leeftocht overig in Israël, noch klein vee, noch os, noch ezel.
 Gaza; Gelegen in het westen aan de grote zee, verdervende alzo het ganse land van het oosten tot het westen.
5want zij kwamen op met hun vee en hun tenten; zij kwamen gelijk de sprinkhanen in menigte, dat men hen en hun kemelen niet tellen kon; en zij kwamen in het land, om dat te verderven.
 sprinkhanen Want hunlieder heirleger was wel honderd en vijftig en dertig duizend strijdende mannen sterk, gelijk te zien is onder, Jdg 8:10, buiten het andere gespuis, dat zulke legers, die geen tegenstand verwachtten, placht te volgen.
,
 niet tellen kon; Hebreeuws, hadden geen getal; dat is, zij waren zeer kwalijk, vanwege de veelheid, te tellen. Alzo Jdg 7:12. Daarentegen wordt van een kleinen hoop volks gezegd, dat zij lieden van getal zijn; dat is, licht om te tellen. Zie Gen 34:30.
6Alzo werd Israël zeer verarmd, vanwege de Midianieten. Toen riepen de kinderen Israëls tot den Heere.
 vanwege de Midianieten Hebreeuws, voor het aangezicht; dat is, voor, of om hun tegenwoordigheid.
7En het geschiedde, als de kinderen Israëls tot den Heere riepen, ter oorzake van de Midianieten; 8Zo zond de Heere een man, die een profeet was, tot de kinderen Israëls; die zeide tot hen: Alzo zegt de Heere, de God Israëls: Ik heb u uit Egypte doen opkomen, en u uit het diensthuis uitgevoerd;
 profeet was, Hebreeuws, een man, een profeet. Vergelijk boven, Jdg 4:4.
9En Ik heb u verlost van de hand der Egyptenaren, en van de hand van allen, die u drukten; en Ik heb hen voor uw aangezicht uitgedreven, en u hun land gegeven; 10En Ik zeide tot ulieden: Ik ben de Heere, uw God; vreest de goden der Amorieten niet, in welker land gij woont; maar gij zijt Mijner stem niet gehoorzaam geweest. 11Toen kwam een Engel des Heeren, en zette Zich onder den eik, die te Ofra is, welke aan Joas, den Abi-ezriet, toekwam; en zijn zoon Gideon dorste tarwe bij de pers, om die te vluchten voor het aangezicht der Midianieten.
 Engel des HEEREN, Versta, den Zoon Gods, die onder, vs.14, 16, met Gods eigen naam, de Heere, of Jehova, genoemd wordt. Vergelijk Gen 18:17, en Gen 48:16. Zie ook boven, Jdg 5:23.
,
 Joas, Omdat Joas aldaar [zoals men meent] de voornaamste was, of het ambt der overheid bediende. Vergelijk onder, vs.31,32.
,
 Abi-ezriet, Uit den stam van Manasse. Zie Jos 17:2, en onder, vs.34,35; 1Ch 7:14, 1Ch 7:18. Daar was een ander Ofra in den stam van Benjamin gelegen, Jos 18:23.
,
 dorste tarwe Niet met ossen [waarvan Deu 25:4] ] , maar met een stok of dorsvlegel, zoals enigen verklaren, om te minder opzien te geven, of in der haast wat voorraad te hebben.
,
 bij de pers, Dat is, in de plaats, waar de wijnpers of oliepers stond, waar men, naar sommiger gevoelen, niet gewoon was te dorsen; opdat niemand daarop acht mocht slaan, en deze tarwe voor den aanstaanden nood te zekerder geborgen kon worden.
,
 om die te vluchten Dat is, om de tarwe in het vluchten mede te nemen, of om zijns vaders huis te doen vluchten, als hij deze tarwe tot provisie zou hebben gedorst.
,
 Midianieten Die reeds in aantocht waren. Zie onder, vs.33, en Jdg 7.
12Toen verscheen hem de Engel des Heeren, en zeide tot hem: De Heere is met u, gij, strijdbare held! 13Maar Gideon zeide tot Hem: Och, mijn Heer! zo de Heere met ons is, waarom is ons dan dit alles wedervaren? en waar zijn al Zijn wonderen, die onze vaders ons verteld hebben, zeggende: Heeft ons de Heere niet uit Egypte opgevoerd? Doch nu heeft ons de Heere verlaten, en heeft ons in der Midianieten hand gegeven.
 Och mijn Van deze manier van spreken zie Gen 43:20, alzo onder, vs.15.
,
 Heer Gideon bewijst hem burgerlijke eer, vooralsnog niet anders wetende of hij was een mens, daar hij in mansgedaante verscheen.
,
 wedervaren? Hebreeuws, heeft ons dit alles gevonden? Dat is, getroffen, is ons overgekomen.
14Toen keerde zich de Heere tot hem, en zeide: Ga heen in deze uw kracht, en gij zult Israël uit der Midianieten hand verlossen; heb Ik u niet gezonden?
 keerde Zich de HEERE tot hem, Of, de Heere zag hem aan, zag op hem; gevende hem meteen bevel en de nodige krachten om Israël te verlossen, gelijk volgt.
,
 deze uw kracht, Die gij nu van mij ontvangt.
,
 heb Ik u niet gezonden? Immers ja, wil de Heere zeggen: want gij hoort mij zeggen ga, met belofte van een goede uitkomst. Daarom twijfel niet, of gij zult verrichten, waartoe Ik u zend. Vergelijk boven, Jdg 4:6.
15En hij zeide tot Hem: Och, mijn Heer! waarmede zal ik Israël verlossen? Zie, mijn duizend is het armste in Manasse, en ik ben de kleinste in mijns vaders huis.
 Och, mijn Heer Zie vs.13.
,
 waarmede zal ik Israël verlossen? Aldus vraagt hij, om van deze hoge en zware beroeping enig nader bescheid en volle verzekering te bekomen. Vergelijk Luk 1:34.
,
 duizend Tot welke ik behoor. Uit Exo 18:25; Deu 1:15 blijkt dat het volk in duizenden door Mozes was afgedeeld, hebbende elk duizend zijn overste, enz.
16En de Heere zeide tot hem: omdat Ik met u zal zijn, zo zult gij de Midianieten slaan, als een enigen man.
 enigen man Alsof gij maar met één man te doen hadt; dat is, gij zult hen lichtelijk verstaan.
17En hij zeide tot Hem: Indiën ik nu genade gevonden heb in Uw ogen, zo doe mij een teken, dat Gij het zijt, Die met mij spreekt.
 teken, Om mij te verzekeren dat gij van God hiertoe gezonden zijt, opdat ik deze beroeping met een goede conscientie moge aannemen.
18Wijk toch niet van hier, totdat ik tot U kome, en mijn geschenk uitbrenge, en U voorzette. En Hij zeide: Ik zal blijven, totdat gij wederkomt.
 geschenk uitbrenge, Alsnog niet anders denkende dan dat hij een mens en profeet was, wil hij hem, naar de wijze der oudvaders, in der haast met spijs en drank onthalen. vs.22 wordt hij eerst gewaar dat hij een engel was. Vergelijk hiermede onder, Jdg 13:15.
19En Gideon ging in, en bereidde een geitenbokje, en ongezuurde koeken van een efa meels; het vlees leide hij in een korf, en het sop deed hij in een pot; en hij bracht het tot Hem uit, tot onder den eik, en zette het neder.
 efa meels; Zie Exo 16:36.
20Doch de Engel Gods zeide tot hem: Neem het vlees en de ongezuurde koeken, en leg ze op dien rotssteen, en giet het sop uit; en hij deed alzo.
 giet het sop uit; Op het vlees en de koeken, om het wonder te heerlijker en klaarder te maken. Vergelijk 1Ki 18:34.
21En de Engel des Heeren stak het uiterste van den staf uit, die in Zijn hand was, en roerde het vlees en de ongezuurde koeken aan; toen ging er vuur op uit de rots, en verteerde het vlees en de ongezuurde koeken. En de Engel des Heeren bekwam uit zijn ogen.
 vuur op uit de rots, Vergelijk Lev 9:24; 1Ki 18:38; 2Ch 7:1.
,
 uit zijn ogen Versta, zeer haastelijk en onvoorziens, zodat hij hem gans niet meer zag; waardoor hij verschrikt en bevreesd werd, gelijk volgt.
22Toen zag Gideon, dat het een Engel des Heeren was; en Gideon zeide: Ach, Heere, Heere! daarom, omdat ik een Engel des Heeren gezien heb van aangezicht tot aangezicht.
 daarom, Te weten, zal ik moeten sterven. Gideon vreest dat hij zal moeten sterven vanwege dit gezicht, gelijk blijkt uit de woorden Gods in vs.23. Vergelijk onder, Jdg 13:22; Gen 16:13, en Gen 32:30; Exo 33:20; Deu 5:24, Deu 5:26.
,
 aangezicht tot aangezicht Vergelijk Deu 5:4.
23Doch de Heere zeide tot hem: Vrede zij u, vrees niet, gij zult niet sterven. 24Toen bouwde Gideon aldaar den Heere een altaar, en noemde het: De Heere is vrede! het is nog tot op dezen dag in Ofra der Abi-ezrieten.
 De HEERE is vrede Hebreeuws, JHWH Schalom. De zin is: De Heere is onze vrede; belooft, geeft en zendt ons nu den vrede. Want ten eerste, is deze engel, die de Heere Christus zelf was, onze vrede en de rechte vredevorst, Isa 9:5, en Isa 53:5; Mic 5:4; Luk 2:14; Act 10:36; Heb 7:2. Alzo wordt Hij ook genaamd de Heere onze gerechtigheid; Jer 23:6. Ten tweede, had Hij hier Gideon zijn vrede toegezegd, mitsgaders aan zijn volk vrede en verlossing van de Midianieten.
,
 Abi-ezrieten Zie boven, vs.11, en vergelijk onder, vs.34.
25En het geschiedde in dienzelven nacht, dat de Heere tot hem zeide: Neem een var van de ossen, die van uw vader zijn, te weten, den tweeden var, van zeven jaren; en breek af het altaar van Baäl, dat van uw vader is, en houw af het bos, dat daarbij is.
 te weten, den tweeden var, Anders, en den anderen, of tweeden; verstaande dat God bevolen heeft twee varren te nemen; maar dewijl in het volgende alleen vermaand wordt van dien zevenjarigen, en ganselijk niets van een anderen bevolen, wat men dien zou doen, wordt de overzetting, die in den tekst staat, door de meesten voor de beste gehouden.
,
 zeven jaren; Even oud en zoveel jaren gemest zijnde als Israëls ellende onder de Midianieten geduurd had. Dezen var meent men, dat Joas gehouden en gemest heeft, om naar de afgodische wijze van dien tijd den Baäl te offeren.
,
 houw af het bos, God wil dat Gideon zijn beroep zal beginnen met de zuivering van den godsdienst.
26En bouw den Heere, uw God, een altaar, op de hoogte dezer sterkte, in een bekwame plaats; en neem den tweeden var, en offer een brandoffer met het hout der hage, die gij zult hebben afgehouwen.
 hoogte Hebreeuws, hoofd.
,
 sterkte, Versta, den rotssteen, uit welken het vuur was uitgegaan, dat de spijs met het sap verteerd had, vs.21. Zulke rotsstenen gebruikte zij in tijd van nood voor een sterkte en toevlucht.
,
 bekwame plaats; Of, ordentelijk, geschiktelijk. Hebreeuws, in, of, met ordening, schikking, bekwaamheid. Anders, met een laag [hout] omdat ordelijk te leggen onder den var ten brandoffer.
,
 offer een brandoffer Dit was een bijzonder bevel des Heeren in dezen tijd van verval; anders was het offeren ordinairlijk den priesters bevolen.
27Toen nam Gideon tien mannen uit zijn knechten, en deed, gelijk als de Heere tot hem gesproken had. Doch het geschiedde, dewijl hij zijns vaders huis en de mannen van die stad vreesde, van het te doen bij dag, dat hij het deed bij nacht. 28Als nu de mannen van die stad des morgens vroeg opstonden, ziet, zo was het altaar van Baäl omgeworpen, en de haag, die daarbij was, afgehouwen, en die tweede var was op het gebouwde altaar geofferd. 29Zo zeiden zij, de een tot den ander: Wie heeft dit stuk gedaan? En als zij onderzochten en navraagden, zo zeide men: Gideon, de zoon van Joas, heeft dit stuk gedaan.
 de een tot den ander Hebreeuws, de man tot zijn naasten.
,
 stuk gedaan? Hebreeuws, woord, ding, zaak; alzo in het volgende.
30Toen zeiden de mannen van die stad tot Joas: Breng uw zoon uit, dat hij sterve, omdat hij het altaar van Baäl heeft omgeworpen, en omdat hij de haag, die daarbij was, afgehouwen heeft. 31Joas daarentegen zeide tot allen, die bij hem stonden: Zult gij voor den Baäl twisten; zult gij hem verlossen? Die voor hem zal twisten, zal nog dezen morgen gedood worden! Indiën hij een god is, hij twiste voor zichzelven, omdat men zijn altaar heeft omgeworpen.
 twisten; Pleiten, rechten. Alzo in het volgende.
,
 zal twisten, Dat is, wie wijders zijn zaak meer zal durven opnemen en daarvoor spreken. Het schijnt dat Joas tevoren, door menselijke zwakheid, des volks boosheid heeft toegegeven, maar nu door deze goddelijke openbaring gesterkt zijnde, recht daartegen gaat.
,
 voor zichzelven, Of, hij rechte tegen hem [Gideon] dat hij, enz.
32Daarom noemde hij hem te dien dage Jerubbaäl, zeggende: Baäl twiste tegen hem, omdat hij zijn altaar heeft omgeworpen.
 hij hem te dien dage Jerubbaäl, Joas noemde zijnen zoon Gideon Jerubbaäl, dat is, Baäl twiste, of, zal twisten. Zie onder, Jdg 7:1.
,
 twiste tegen hem, Of, zal twisten, rechten. Sommigen menen dat het volk, als in afgoderij verzopen zijnde, verwacht heeft dat Baäl dezen Gideon op een bijzondere wijze straffen zou, maar het contrarie merkende, hem, als een held Gods, te vuriger gevolgd heeft.
33Alle Midianieten nu, en Amalekieten, en de kinderen van het oosten, waren samenvergaderd, en zij trokken over, en legerden zich in het dal van Jizreël.
 over, Over de Jordaan. Zie onder, Jdg 7:24.
,
 Jizreël Zijnde gelegen in Issaschar aan de andere zijde van het gebergte Gilboa, dat tussen Manasse en Issaschar was. Zie Jos 19:18, eindigende westwaarts bij de stad Jizreël. Een ander Jizreël was er in Juda; Jos 15:56.
34Toen toog de Geest des Heeren Gideon aan, en hij blies met de bazuin, en de Abi-ezrieten werden achter hem bijeengeroepen.
 toog de Geest des HEEREN Of, bekleedde hem; te weten, met zulke gaven van wijsheid, ijver, kloekmoedigheid en dapperheid, gelijk de Geest des Heeren wist dat hem tot dit werk, als wapenen nodig zouden zijn. Zie deze manier van spreken ook 1Ch 12:18; 2Ch 24:20; Luk 24:49; Rom 13:14, en vergelijk Gal 3:27; Eph 4:24; Col 3:12.
,
 blies met de bazuin, Dat is, liet hen blazen, gelijk boven, Jdg 3:27.
,
 Abi-ezrieten Hebreeuws, Abi-Ezer; dat is, die van dat geslacht van Gideon en van zijn vader Joas waren [boven, vs.11], werden bijeengeroepen en vergaderden zich bij hem, om hem te volgen. Alzo in het volgende.
35Ook zond hij boden in gans Manasse, en die werden ook achter hem bijeengeroepen; desgelijks zond hij boden in Aser, en in Zebulon, en in Nafthali; en zij kwamen op, hun tegemoet.
 gans Manasse, Omdat de halve stam aan deze en de andere helft aan de andere zijde der Jordaan woonde.
,
 Aser, Deze drie stammen waren naast en aan elkander gelegen, tegen het noorden en aan de zee. In Issaschar, liggende tussen Manasse en Zebulon, was het ganse heirleger des vijands, gelijk boven, vs.33.
36En Gideon zeide tot God: Indiën Gij Israël door mijn hand zult verlossen, gelijk als Gij gesproken hebt;
 zeide tot God Anders, Gideon had gezegd; menende dat dit al tevoren geschied is, eer Gideon zich opmaakte tegen de Midianieten, en dat hier verhaald wordt als ene reden, waardoor Gideon ten volle in zijn geloof gesterkt zijnde, de beroeping met ijver heeft aangenomen en uitgevoerd. Het is opmerkelijk dat God Gideon zijn verzoek zonder enige berisping heeft toegestaan, waaruit, alsook uit de manier van zijn begeren, blijkt dat hij het niet uit wantrouwen en ongeloof, maar ootmoediglijk tot versterking zijns geloofs begeerd heeft.
37Zie, ik zal een wollen vlies op den vloer leggen; indien er dauw op het vlies alleen zal zijn, en droogte op de ganse aarde, zo zal ik weten, dat Gij Israël door mijn hand zult verlossen, gelijk als Gij gesproken hebt.
 vloer leggen; Of, grond, erf, werf. Versta, een effen, onbetimmerde plaats, die buitenshuis onder de open lucht was.
,
 ganse aarde, Versta, de andere aarde daaromtrent, en alzo onder, vs.39.
38En het geschiedde alzo; want hij stond des anderen daags vroeg op, en drukte het vlies uit, en hij wrong den dauw uit het vlies, een schaal vol waters. 39En Gideon zeide tot God: Uw toorn ontsteke niet tegen mij, dat ik alleenlijk ditmaal spreke; laat mij toch alleenlijk ditmaal met het vlies verzoeken; er zij toch droogte op het vlies alleen, en op de ganse aarde zij dauw. 40En God deed alzo in denzelven nacht; want de droogte was op het vlies alleen, en op de ganse aarde was dauw.
Copyright information for DutSVVA