Lamentations 3
1Aleph
. Ik ben de man, die ellende gezien heeft door de roede Zijner verbolgenheid. ▼ , ▼▼ Ik ben de man, De profeet spreekt hier van zichzelven alleen niet onder den naam van een man, maar van de gehele kerk, die maar een lichaam uitmaakt.
,
▼ 2Aleph
. Hij heeft mij geleid en gevoerd in de duisternis, en niet in het licht. ▼ 3Aleph
. Hij heeft Zich immers tegen mij gewend, Hij heeft Zijn hand den gansen dag veranderd. ▼ , ▼ 4Beth
. Hij heeft mijn vlees en mijn huid oud gemaakt, Hij heeft mijn beenderen gebroken. ▼▼ Hij heeft mijn vlees en mijn huid oud gemaakt, Dat is, de tekenen van zijn zware hand tegen mij, vanwege mijne zonden, blijken daaraan, dat mijn vlees vergaat en mijne huid verrimpelt.
,
▼ 5Beth
. Hij heeft tegen mij gebouwd, en Hij heeft mij met galle en moeite omringd. ▼ , ▼ 6Beth
. Hij heeft mij gezet in duistere plaatsen, als degenen, die over lang dood zijn. ▼ , ▼▼ als degenen, Hebreeuws, als de doden der eeuwigheid; dat is gelijk degenen, die over langen tijd gestorven en nu al vergeten zijn; vergelijk Psa 88:5-7 , en Psa 143:3 , en de aantekening aldaar.
7Gimel
. Hij heeft mij toegemuurd, dat ik er niet uit gaan kan; Hij heeft mijn koperen boeien verzwaard. ▼ , ▼▼ mijn koperen boeien verzwaard Of, mijn stalen boeien. Anders, mijn ijzers; dat is, Hij heeft mijne ellenden, die mij omsingelen, van tijd tot tijd meer en meer vergroot.
8Gimel
. Ook wanneer ik roep en schreeuw, sluit Hij de oren voor mijn gebed. ▼ 9Gimel
. Hij heeft mijn wegen toegemuurd met uitgehouwen stenen, Hij heeft mijn paden verkeerd. ▼ , ▼ , ▼▼ heeft mijn paden verkeerd Dat is, Hij heeft al mijne aanslagen teniet gemaakt, die ik voorgenomen had tot mijne verlossing. Het is enerlei zin met vs.5, 7.
10Daleth
. Hij is mij een loerende beer, een leeuw in verborgen plaatsen. ▼ , ▼ 11Daleth
. Hij heeft mijn wegen afgewend; en Hij heeft mij in stukken gebroken; Hij heeft mij woest gemaakt. ▼▼ Hij heeft mijn wegen afgewend; Dat is, Hij heeft mijne daden geheel tot een ander einde gewend dan ik gemeend had. Anders: Als mijne wegen wederspannig [of afwijkende] zijn, zo verbreekt of verscheurt Hij mij.
,
▼▼ en Hij heeft mij Dat is, Hij heeft zo den kerkestand als de politie verscheurd en te schande gemaakt.
,
▼▼ in stukken gebroken; Gelijk een schaap, dat in de klauwen der leeuwen of der beren vervalt.
,
▼▼ Hij heeft mij woest gemaakt Dat is, Hij heeft mij beroofd van mijne vrienden, goederen en alle behulpzame middelen, zodat ik niets behouden heb.
12Daleth
. Hij heeft Zijn boog gespannen, en Hij heeft mij den pijl als ten doel gesteld. ▼ , ▼ , ▼ 13He
. Hij heeft Zijn pijlen in mijn nieren doen ingaan. ▼▼ Zijn pijlen Hebreeuws, de zonen, of kinderen van zijn pijlkoker; zie Job 6:4 . Daarom worden de pijlen aldus genoemd omdat zij in den pijlkoker besloten zijn; Psa 127:4-5 , worden ook de zonen bij pijlen vergeleken.
,
▼▼ in mijn nieren doen ingaan Dat is, Hij heeft de pijlen zijner plagen doen gaan tot in de binnenste delen mijns lichaams en mijner ziel. Zie Job 16:13 , en Job 19:27 ; Psa 139:13 .
14He
. Ik ben al mijn volk tot belaching geworden, hun snarenspel den gansen dag. ▼▼ al mijn volk Te weten al dengenen, die mijne vrienden en bekenden geweest zijn; inzonderheid dengenen, die afgevallen zijn vanwege deze zware ellenden, die Gij, Heere, ons toeschikt.
,
▼▼ tot belaching geworden, Dat is, een stof van belaching en bespotting.
,
▼ 15He
. Hij heeft mij met bitterheden verzadigd, Hij heeft mij met alsem dronken gemaakt. ▼▼ met bitterheden verzadigd, Of met grote bitterheid, of met gans bittere spijs; dat is met groten angst, kruis en droefheid; zie boven vs.5, en onder vs.19.
,
▼▼ Hij heeft mij met alsem dronken gemaakt Te weten, de Heere heeft mij, door de veelheid van droefenissen en smarten, schier van mijne zinnen en verstand beroofd.
16Vau
. Hij heeft mijn tanden met zandsteentjes verbrijzeld, Hij heeft mij in de as nedergedrukt. ▼ , ▼▼ Hij heeft mij in de as nedergedrukt Dat is, Hij heeft mij tot den allernederigsten en verachtelijksten staat gebracht.
17Vau
. En Gij hebt mijn ziel verre van den vrede verstoten, ik heb het goede vergeten. ▼▼ mijn ziel Dat is, allen welstand en vreugde hebt Gij, o Heere, ver van mijn hart weggedaan.
,
▼▼ ik heb het goede vergeten Hij wil zeggen: Ik heb nu zolang in ellende geleefd, dat ik vergeten heb wat welstand en geneugte is; mij heugen geen goede dagen meer.
18Vau
. Toen zeide ik: Mijn sterkte is vergaan, en mijn hoop van den Heere. ▼▼ Mijn sterkte Te weten, om deze ellende langer te kunnen dragen.
,
▼▼ mijn hoop van den HEERE Te weten, dat ik van dezelve eenmaal zou kunnen verlost worden, gelijk ik van den Heere gehoopt had.
19Zain
. Gedenk aan mijn ellende en aan mijn ballingschap, aan den alsem en galle. ▼▼ Gedenk aan mijn ellende Anders: gedenkende, of als ik gedacht.
,
▼
,
▼▼ aan den alsem en galle Dat is, aan de bitterheid, die daarin was. Zie vs.5, 15.
20Zain
. Mijn ziel gedenkt er wel terdege aan, en zij bukt zich neder in mij. ▼▼ gedenkt er wel terdege aan, Hebreeuws, gedenkende gedenkt er mijne ziel aan; dat is, zij overdenkt en overlegt wel ernstiglijk de ellenden, die mij zijn overkomen vanwege mijne zonden.
,
▼▼ zij bukt zich neder in mij Zij wordt er door vernederd en gedwee gemaakt.
21Zain
. Dit zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik hopen; ▼▼ Dit zal ik mij ter harte nemen, Alsof hij zeide: Als ik deze dingen, [te weten die straks zullen verhaald worden] wel overweg, zo zal ik daaruit besluiten dat God mij nog eindelijk zal genadig zijn.
22Cheth
. Het zijn de goedertierenheden des Heeren, dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben; ▼▼ Het zijn de goedertierenheden des HEEREN, Dat is, het is aan de overvloeiende genade Gods toe te schrijven.
,
▼▼ dat Zijn barmhartigheden Dat is, dat Hij ons nu nog zijne genade bewijst.
23Cheth
. Zij zijn allen morgen nieuw, Uw trouw is groot. ▼ , ▼ 24Cheth
. De Heere is mijn Deel, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen. ▼ , ▼▼ zegt mijn ziel, Dat is, ik ben in mijn hart daarvan genoegzaam verzekerd; zie de aantekening Psa 16:5 , en Psa 18:3 , en Psa 73:25-26 ; Rom 8:38 .
25Teth
. De Heere is goed dengenen, die Hem verwachten, der ziele, die Hem zoekt. ▼▼ die Hem verwachten, Dat is, die vastelijk zich op Hem verlaten en met waar geloof op Hem vertrouwen.
,
▼▼ der ziele, Dat is, den mens, die zich van ganser harte benaarstigt om God te genaken door de middelen, die Hij verordineerd heeft om tot zijne kennis te komen.
26Teth
. Het is goed, dat men hope, en stille zij op het heil des Heeren. ▼ , ▼▼ op het heil des HEEREN Dat is, op de verlossing, die de Heere bewijst dengenen, die op Hem vertrouwen.
27Teth
. Het is goed voor een man, dat hij het juk in zijn jeugd draagt. ▼▼ voor een man, Dat is, voor een iegelijk. Anderen verstaan door man een voortreffelijken man.
,
▼▼ dat hij het juk Dat is, dat hij kruis en tegenspoed lijdt, en zich der tucht onderwerpt, opdat zijn boze en verdorven natuur getoomd en getemd worde; vergelijk Psa 119:71 .
,
▼▼ in zijn jeugd draagt Eer de zonde te diep in zijn hart wortele en ten enemale over hem heerse.
28Jod
. Hij zitte eenzaam, en zwijge stil, omdat Hij het hem opgelegd heeft. ▼▼ Hij Te weten, die het juk in zijne jeugd heeft leren dragen. Anders: hij zal zitten, enz., of, [dat] hij zitte.
,
▼
,
▼▼ Hij het hem opgelegd heeft Te weten de Heere.
29Jod
. Hij steke zijn mond in het stof, zeggende: Misschien is er verwachting. ▼ , ▼▼ Misschien is er verwachting Alsof hij zeide: Ofschoon ik geen uitkomst zie, alle middelen mij omstaande en de hand des Heeren dus zwaar op mij zijnde, nochtans zal ik hopen, vertrouwende dat God mij toch eindelijk zijne genade zal laten smaken. Het woord misschien betekent niet altoos twijfeling of onzekerheid, maar ook dikwijls ene vertroosting of aanporring in zwaarwichtige zaken; gelijk Jos 14:12 . Zie de aantekening Joe 2:14 .
30Jod
. Hij geve zijn wang dien, die hem slaat, hij worde zat van smaad. ▼▼ Hij geve zijn wang dien, Dat is, dat hij met geduld aanneme de slagen en plagen, die hem de mensen onverdiend of zonder wettelijke oorzaak aandoen.
,
▼ 31Caph
. Want de Heere zal niet verstoten in eeuwigheid. ▼▼ Want de HEERE De zin is: Ofschoon God de Heere somtijds een tijdlang zijne goedertierenheid zijnen kinderen schijnt te onttrekken, nochtans zal zulks niet altijd duren. Zie 1Co 10:13 . Zie dergelijke spreuken Psa 30:6 , en Psa 73:24 , en Psa 126:5-6 , en Psa 130:7 , en Psa 135:14 ; Isa 27:6-8 , en Isa 54:7-8 ; Jer 10:24 , en Jer 30:11 , en Jer 46:28 ; Hab 3:2 ; 2Co 4:17 ; 1Pe 1:6 .
32Caph
. Maar als Hij bedroefd heeft, zo zal Hij Zich ontfermen, naar de grootheid Zijner goedertierenheden. ▼▼ naar de grootheid Zijner goedertierenheden Of, naar de veelheid, z.g.; dat is, zijne goedertierenheid is zonder einde.
33Caph
. Want Hij plaagt of bedroeft des mensen kinderen niet van harte. ▼ , ▼ 34Lamed
. Dat men al de gevangenen der aarde onder Zijn voeten verbrijzelt; ▼▼ Dat men al de gevangenen der aarde De zin is: Ofschoon de Heere dikwijls de tirannen als roeden gebruikt, zo heeft Hij nochtans daar geen welgevallen aan, dat men al degenen, die door de macht en het geweld in de gevangenis geworpen zijn, zou zonder aanzien van personen en daden te schande maken. Zie Psa 109:16 ; Zec 1:15 ; Luk 6:36 .
,
▼ 35Lamed
. Dat men het recht eens mans buigt voor het aangezicht des Allerhoogsten; ▼▼ buigt Dat is, vertrekt, verwijlt, hetzij door valse getuigen of andere onbetamelijke middelen; zie een voorbeeld Luk 18:4 , en vergelijk Exo 23:6-7 ; Deu 16:19 ; 2Ch 19:6-7 .
36Lamed
. Dat men een mens verongelijkt in zijn twistzaak; zou het de Heere niet zien? ▼▼ verongelijkt Hetzij door geweld, gezag of arglistigheid. Hebreeuws, verkeert.
,
▼▼ twistzaak; Of rechtvordering, proces.
,
▼▼ zou het Zou er de Heere geen acht op geven?
,
▼ 37Mem
. Wie zegt wat, hetwelk geschiedt, zo het de Heere niet beveelt? ▼▼ Wie zegt wat, Welk creatuur in den hemel of op de aarde kan met zekerheid zeggen dat zulks zal geschieden, daar het toch niet kan geschieden, tenzij dat het den Heere belieft het te doen? De voorzienige regering Gods strekt zich over alle dingen, die er geschieden in den hemel of op de aarde.
38Mem
. Gaat niet uit den mond des Allerhoogsten het kwade en het goede? ▼▼ Gaat niet uit Is het niet God, die alle dingen in zijn raad besluit, ordineert en in het werk stelt?
,
▼
,
▼ 39Mem
. Wat klaagt dan een levend mens? Een ieder klage vanwege zijn zonden. ▼▼ Wat klaagt dan een levend mens? De zin is: Dewijl de mens bij zichzelven genoegzaam overtuigd is waarom God zijne straffen over hem laat komen; te weten om zijner zonden wil; waarom kwelt hij zich en klaagt inplaats van raad te zoeken? Waarom ziet hij meer op zijne ellende dan op de oorzaken derzelve?
,
▼▼ zonden Te weten met welke hij de slaande hand Gods op zijn hals gehaald heeft, en hij bidt die af, opdat hij daarvan verlost en bevrijd worde.
40Nun
. Laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en laat ons wederkeren tot den Heere. ▼▼ wegen onderzoeken en doorzoeken, Dat is, onze gedachten, woorden en werken, gedenkende wat dezelve wel verdiend hebben naar de weegschaal van Gods rechtvaardig oordeel.
,
▼▼ laat ons wederkeren tot den HEERE Hebreeuws eigenlijk: laat ons wederkeren tot den HEERE toe; dat is, laat ons hartelijk berouw hebben vanwege onze menigvuldige zonden en om vergiffenis van dezelve bidden, met een vast vertrouwen van het te zullen verkrijgen en met een voornemen van ons leven voortaan te beteren; vergelijk Hos 14:2 ; Joe 2:12 ; 2Co 7:9 .
41Nun
. Laat ons onze harten opheffen, mitsgaders de handen, tot God in den hemel, zeggende: ▼ , ▼▼ tot God in den hemel, Die alleen kan en wil vergeven de zonden der boetvaardige zondaren.
42Nun
. Wij hebben overtreden, en wij zijn wederspannig geweest, daarom hebt Gij niet gespaard. ▼▼ daarom hebt Gij niet gespaard Versta hierbij, maar Gij hebt ons wel dapper gekastijd, te weten zolang wij volhard hebben in onze zonden en overtredingen.
43Samech
. Gij hebt ons met toorn bedekt, en Gij hebt ons vervolgd; Gij hebt ons gedood. Gij hebt niet verschoond. ▼ , ▼▼ vervolgd; Te weten met uw rechtvaardige oordelen, overal waar wij heengingen.
,
▼ 44Samech
. Gij hebt U met een wolk bedekt, zodat er geen gebed doorkwam. ▼ , ▼▼ zodat er geen gebed doorkwam Zodat ons gebed voor uw aangezicht niet kon komen.
45Samech
. Gij hebt ons tot een uitvaagsel en wegwerpsel gesteld, in het midden der volken. ▼ , ▼▼ volken Over wie wij eertijds geheerst hebben.
46Pe
. Al onze vijanden hebben hun mond tegen ons opgesperd. ▼ 47Pe
. De vreze en de kuil zijn over ons gekomen, de verwoesting en de verbreking. ▼ , ▼▼ de verwoesting en de verbreking Te weten zijn over ons gekomen.
48Pe
. Met waterbeken loopt mijn oog neder, vanwege de breuk der dochter mijns volks. ▼ , ▼ , ▼ 49Ain
. Mijn oog vliet, en kan niet ophouden, omdat er geen rust is; ▼▼ vliet, Te weten van tranen. Anders: wordt vlietende.
,
▼▼ geen rust is; De grote ellende van de dochter mijns volks houdt niet op.
50Ain
. Totdat het de Heere van den hemel aanschouwe, en het zie. ▼ , ▼ , ▼▼ het zie Te weten mijne ellende.
51Ain
. Mijn oog doet mijn ziele moeite aan, vanwege al de dochteren mijner stad. ▼▼ Mijn oog Dat is, de ellende, die ik met mijne ogen aanschouw.
,
▼▼ doet mijn ziele moeite aan, Of, werkt in mijne ziel; dat is, beweegt mijne ziel, of doet mijne ziel wee. Of verteert mijne ziel.
,
▼ 52Tsade
. Die mijn vijanden zijn zonder oorzaak, hebben mij als een vogeltje dapperlijk gejaagd. ▼▼ zonder oorzaak, Dat is, zonder dat ik hun ooit enig kwaad heb gedaan of gezocht te doen. Of zonder dat zij enig voordeel daarvan hebben te verwachten; zie Psa 35:7 , en Psa 69:5 , en Psa 109:3 , en Psa 119:161 .
,
▼
,
▼▼ dapperlijk gejaagd Te weten om mij ten enenmale ten verderve te brengen. Hebreeuws, jagende gejaagd.
53Tsade
. Zij hebben mijn leven in een kuil uitgeroeid, en zij hebben een steen op mij geworpen. ▼▼ Zij hebben Te weten de vijanden, waarvan vs.52 gesproken is.
,
▼▼ mijn leven in een kuil uitgeroeid, Dat is, mij in eigen persoon. De zin is: Zij hebben mij niet alleen gevangen genomen, [hetwel waarlijk geschied is aan den persoon van Jeremia, Jer 37:16 , en Jer 38:6 ] , maar zij hebben ook grote wreedheid gebruikt, pogende mij het leven te benemen. Vergelijk Gen 37:24 .
,
▼▼ een steen Het zij om den mond des grafs toe te sluiten, opdat ik er niet kon uitkomen, of om mij te versmachten en te doden.
,
▼ 54Tsade
. De wateren zwommen over mijn hoofd; ik zeide: Ik ben afgesneden! ▼▼ De wateren zwommen over mijn hoofd; Versta hier door de wateren vele en grote ellenden; zie Psa 69:2-3 , en Psa 124:4-5 . De profeet spreekt in den persoon van Gods volk, doch alzo dat hij somtijds [als een lid van Gods volk] zijn lijden voorstelt, dat hem was overkomen, en de genade, die hem God bewezen had, zijnde een voorbeeld en vertroosting voor Gods volk.
,
▼▼ ik zeide Ik beeldde mijzelven in en sprak.
,
▼ 55Koph
. Heere! Ik heb Uw Naam aangeroepen uit den ondersten kuil. ▼ 56Koph
. Gij hebt mijn stem gehoord, verberg Uw oor niet voor mijn zuchten, voor mijn roepen. ▼▼ Gij hebt mijn stem gehoord, Dat is, Gij hebt mij gegeven hetgeen waar ik U om gebeden heb.
,
▼▼ verberg Uw oor niet Weiger toch voortaan niet, acht te geven op mijn ijverig en hartgrondelijk gebed.
,
▼▼ voor mijn zuchten, Anders: opdat ik adem moge scheppen.
57Koph
. Gij hebt U genaderd ten dage, als ik U aanriep; Gij hebt gezegd: Vrees niet! ▼ 58Resch
. Heere! Gij hebt de twistzaken mijner ziel getwist, Gij hebt mijn leven verlost. ▼ , ▼▼ Gij hebt mijn leven verlost Dat is, Gij hebt mij verlost uit de handen dergenen, die mij wredelijk zochten te doden.
59Resch
. Heere! Gij hebt gezien de verkeerdheid, die men mij aangedaan heeft, oordeel mijn rechtzaak. ▼ , ▼ 60Resch
. Gij hebt al hun wraak gezien, al hun gedachten tegen mij. ▼▼ hun Te weten van mijne vijanden.
,
▼▼ wraak gezien, Dat is, hoe wraakgierig, ja ook hoe bloedgierig zij tegen mij zijn.
61Schin
. Heere! Gij hebt hun smaden gehoord, en al hun gedachten tegen mij; ▼▼ hun smaden gehoord, Dat is, hun spijtige en smadelijke woorden, die zij over mij uitgestort hebben.
62Schin
. De lippen dergenen, die tegen mij opstaan, en hun dichten tegen mij den gansen dag. ▼▼ De lippen dergenen, De woorden mijner vijanden, waarmede zij mij dreigen.
,
▼▼ hun dichten Dat is, de gedachten van hun boos hart.
,
▼▼ tegen mij den gansen dag Versta hierbij, hebt Gij gehoord.
63Schin
. Aanschouw hun zitten en opstaan; ik ben hun snarenspel. ▼ , ▼ 64Thau
. Heere! geef hun weder die vergelding, naar het werk hunner handen. ▼▼ hun weder die vergelding, Te weten welker liedjes en snarenspel ik ben, gelijk vs.63.
,
▼ 65Thau
. Geef hun een deksel des harten; Uw vloek zij over hen! ▼▼ een deksel des harten; Dat is, zulke bedwelming en mist des harten, die hen berooft van alle manhaftigheid en moed, alzo dat zij ons geen kwaad kunnen doen.
66Thau
. Vervolg ze met toorn, en verdelg ze van onder den hemel des Heeren. ▼
Copyright information for
DutSVVA