Leviticus 21
1Daarna zeide de Heere tot Mozes: Spreek tot de priesters, de zonen van Aäron, en zeg tot hen: Over een dode zal een priester zich niet verontreinigen onder zijn volken. ▼ , ▼▼ verontreinigen Te weten, met het dode lichaam aan te roeren of ten grave te helpen en rouw er over te dragen, gelijk anderen deden, die geen priesters waren.
2Behalve over zijn bloedvriend, die hem ten naaste bestaat, over zijn moeder en over zijn vader, en over zijn zoon, en over zijn dochter, en over zijn broeder. ▼ 3En over zijn zuster, die maagd is, hem nabestaande, die nog geen man toebehoord heeft; over die zal hij zich verontreinigen. ▼▼ nabestaande, Dat is, die zijn natuurlijke zuster is, en niet uit kracht van verdere maagschap of huwelijksverband, of anderszins, alzo genoemd wordt.
4Hij zal zich niet verontreinigen over een overste onder zijn volken, om zich te ontheiligen. ▼▼ overste Het Hebreeuwse woord wordt in dezen zin ook genomen Isa 16:8. Anderen nemen het voor huisvader, of echte man, in dezen zin, dat een priester over zijne huisvrouw [met welk woord zij hunne overzetting aanvullen] geen rouw zou mogen dragen, hoewel het schijnt dat dit niet ongeoorloofd was, omdat de priester Ezechiël dit te doen in den zin had, maar zulks hem extra-ordinairlijk verboden werd; Eze 24:16, enz.
5Zij zullen op hun hoofd geen kaalheid maken, en zullen den hoek van hun baard niet afscheren, en in hun vlees zullen zij geen sneden snijden. ▼▼ kaalheid maken, Hebreeuws, de kaalheid niet kaal maken.
6Zij zullen hun God heilig zijn, en den Naam huns Gods zullen zij niet ontheiligen; want zij offeren de vuurofferen des Heeren, de spijze huns Gods; daarom zullen zij heilig zijn. ▼
,
▼
,
▼▼ heilig zijn Hebreeuws, heiligheid; dat is, naar heiligheid staan; zij zullen ten aanzien van hun ambt voor heilig gehouden worden.
7Zij zullen geen vrouw nemen, die een hoer of ontheiligde is, noch een vrouw nemen, die van haar man verstoten is; want hij is zijn God heilig. ▼▼ ontheiligde is, Dat is, die geschoffeerd of geschonden is, of die in het openbaar of heimelijk hoererij bedreven heeft. Alzo onder, vs.14.
,
▼ 8Daarom zult gij hem heiligen, omdat hij de spijze uws Gods offert; hij zal u heilig zijn, want Ik ben heilig; Ik ben de Heere, die u heilige! ▼▼ heiligen, Dat is, voor heilig houden, gelijk de volgende woorden in vs.8 uitwijzen.
,
▼ 9Als nu de dochter van enigen priester zal beginnen te hoereren, zij ontheiligt haar vader; met vuur zal zij verbrand worden. ▼▼ zal beginnen te hoereren, Anders, zich te ontheiligen met hoereren.
,
▼ 10En hij, die de hogepriester onder zijn broederen is, op wiens hoofd de zalfolie gegoten is, en wiens hand men gevuld heeft, om die klederen aan te trekken, zal zijn hoofd niet ontbloten, noch zijn klederen scheuren. ▼
,
▼▼ op wiens hoofd de zalfolie gegoten is, Sommigen, deze woorden vergelijkende met Exo 40:13-15, boven, Lev 8:12, Lev 8:30; Psa 133:2, beoordelen dat na de eerste inwijding van Aäron en zijne zonen, niemand meer van de priesters is gezalfd geweest dan de hogepriester alleen.
,
▼
,
▼
,
▼ 11Hij zal ook bij geen dode lichamen komen; zelfs over zijn vader en over zijn moeder zal hij zich niet verontreinigen. ▼▼ over zijn vader en over zijn moeder Versta dit van den hogepriester alleen; want den anderen was dit geoorloofd. Zie boven, vs.2.
12En uit het heiligdom zal hij niet uitgaan, dat hij het heiligdom zijns Gods niet ontheilige, want de kroon der zalfolie zijns Gods is op hem; Ik ben de Heere! ▼▼ niet uitgaan, Te weten, om het lijk te volgen.
,
▼▼ ontheilige, Te weten, met daar in te gaan, nadat hij in het huis van zijn overleden vader of moeder zou geweest zijn, of rouw gedragen hebben.
,
▼ 13Hij zal ook een vrouw in haar maagdom nemen. 14Een weduwe, of verstotene, of ontheiligde hoer, dezulke zal hij niet nemen; maar een maagd uit zijn volken zal hij tot een vrouw nemen. ▼▼ verstotene, of ontheiligde hoer, Zie boven, vs.7.
15En hij zal zijn zaad onder zijn volken niet ontheiligen; want Ik ben de Heere, die hem heilige! ▼
,
▼▼ ontheiligen; Te weten, mits tegen de voorgemelde wetten ene huisvrouw voor zich te nemen.
,
▼ 16Wijders sprak de Heere tot Mozes, zeggende: 17Spreek tot Aäron, zeggende: Niemand uit uw zaad, naar hun geslachten, in wien een gebrek zal zijn, zal naderen, om de spijze zijns Gods te offeren. ▼▼ zaad, Dat is, zonen of nakomelingen, hetzij hoge- of onderpriester. Alzo onder, vs.21.
,
▼▼ naar hun geslachten, Dat is, in welken tijd of eeuwen zij na u zouden mogen leven.
,
▼ 18Want geen man, in wien een gebrek zal zijn, zal naderen, hij zij een blind man, of kreupel, of te kort, of te lang in leden; ▼▼ kort, Of hebbende te weinig leden. Anders, kamuis; dat is, die een ingevallen neus heeft, zodat hij door denzelven spreekt.
,
▼▼ lang in leden; Anders, die overschot van leden heeft.
19Of een man, in wien een breuk des voets, of een breuk der hand zal zijn; 20Of die bultachtig, of dwergachtig zal zijn, of een vel op zijn oog zal hebben, of droge schurftheid, of etterige schurftheid, of die gebroken zal zijn aan zijn gemacht. ▼▼ dwergachtig zal zijn, Anders, dun, mager, rank, uitgeteerd.
,
▼▼ een vel op zijn oog zal hebben, Anders, wie schemering in zijn oog heeft.
21Geen man, uit het zaad van Aäron, den priester, in wien een gebrek is, zal toetreden om de vuurofferen des Heeren te offeren; een gebrek is in hem, hij zal niet toetreden, om de spijs zijns Gods te offeren. 22De spijs zijns Gods, van de allerheiligste dingen, en van de heilige dingen, zal hij mogen eten; ▼▼ allerheiligste dingen, Hebreeuws, van de heiligheden der heiligheden. Versta de toonbroden, de schuldoffers en zondoffers.
,
▼▼ heilige dingen, Of, heiligheden. Versta, de dankoffers, de eerstelingen en de tienden.
23Doch tot den voorhang zal hij niet komen, en tot het altaar niet toetreden, omdat een gebrek in hem is; opdat hij Mijn heiligdommen niet ontheilige; want Ik ben de Heere, die hen heilige! ▼
,
▼ 24En Mozes sprak zulks tot Aäron en tot zijn zonen, en tot al de kinderen Israëls.
Copyright information for
DutSVVA