Leviticus 27
1Verder sprak de Heere tot Mozes, zeggende: 2Spreek tot de kinderen Israëls, en zeg tot hen: Wanneer iemand een gelofte zal afgezonderd hebben, naar uw schatting zullen de zielen des Heeren zijn. ▼▼ zal afgezonderd hebben, Te weten, uit de dingen of personen, die hem toebehoren, of in zijn vermogen zijn, begerende die den HEERE toe te eigenen tot een heilig gebruik, hetwelk onder vs.14, enz. heiligen wordt genoemd.
,
▼▼ uw schatting De HEERE spreekt den priester toe, gelijk blijkt uit vs.12, die deze schatting doen moest; versta bij deze de som geld, naar welke het geheiligde gewaardeerd en gelost werd.
,
▼
,
▼▼ HEEREN zijn En vervolgens des priesters, die den dienst des HEEREN en wat er toe behoorde waarnemen moest. Hebreeuws, den HEERE.
3Als uw schatting eens mans zal zijn van twintig jaren oud, tot een, die zestig jaren oud is; dan zal uw schatting zijn van vijftig sikkelen zilvers, naar den sikkel des heiligdoms. ▼▼ zal zijn van twintig jaren oud, Hebreeuws, van een zoon van twintig jaren tot een zoon van zestig jaren; en zo in het volgende.
,
▼ 4Maar is het een vrouw, dan zal uw schatting zijn dertig sikkelen. 5En is het van een, die vijf jaren oud is, tot een, die twintig jaren oud is, zo zal uw schatting van een man twintig sikkelen zijn, en voor een vrouw tien sikkelen. 6Maar is het van een, die een maand oud is, tot een, die vijf jaren oud is, zo zal uw schatting van een man zijn vijf sikkelen zilvers, en uw schatting over een vrouw zal zijn drie sikkelen zilvers. 7En is het van een, die zestig jaren oud is en daarboven, is het een man, zo zal uw schatting zijn vijftien sikkelen, en voor een vrouw tien sikkelen. 8Maar zo hij armer is, dan uw schatting, zo zal hij zich voor het aangezicht des priesters zetten, opdat de priester hem schatte; naar dat de hand desgenen, die de gelofte gedaan heeft, zal kunnen bekomen, zal de priester hem schatten. ▼▼ dan uw schatting, Of, dan gij hem geschat hebt; dat is, zo hij te arm is om uw schatting te betalen.
,
▼ 9En indien het een beest is, waarvan men den Heere offerande offert; al wat hij daarvan den Heere zal gegeven hebben, zal heilig zijn. ▼▼ hij Te weten, hij, die de belofte gedaan heeft.
,
▼▼ daarvan den HEERE Dat is, van wat men in de wet placht te offeren.
,
▼▼ heilig zijn Hebreeuws, heiligheid; alzo in vs.10, 14, enz. Dat is, aan God toegeëigend en geheiligd.
10Hij zal niet vermangelen, noch hetzelve verwisselen, een goed voor een kwaad, of een kwaad voor een goed; indien hij nochtans een beest voor een beest enigszins verwisselt, zo zal dit, en wat daarvoor verwisseld is, heilig zijn. ▼▼ enigszins verwisselt, Hebreeuws, verwisselende verwisseld
,
▼▼ dit, Te weten, dat verwisseld was.
,
▼▼ daarvoor verwisseld is, Hebreeuws, zijn verwisselingen, of zijn verwisseling; dat is, wat in de plaats is van het verwisselde. Alzo onder, vs.33.
11En indien het enig onrein beest is, van hetwelk men den Heere geen offerande offert, zo zal hij dat beest voor het aangezicht des priesters zetten. 12En de priester zal dat schatten, naar dat het goed of kwaad is; naar uw schatting, priester! zo zal het zijn. ▼▼ naar dat het goed of kwaad is; Te weten, om te onderscheiden hetwelk goed, hetwelk kwaad zou zijn, en daarna zijn schatting te richten. Hebreeuws, tussen goed en tussen kwaad. Alzo onder, vs.14.
13Maar indien hij het immers lossen zal, zo zal hij deszelfs vijfde deel boven uw schatting toedoen. ▼▼ immers lossen zal, Hebreeuws, lossende lossen.
14En wanneer iemand zijn huis zal geheiligd hebben, dat het den Heere heilig zij, zo zal de priester dat schatten, naar dat het goed of kwaad is; gelijk als de priester dat geschat zal hebben, zo zal het stand hebben. ▼▼ geheiligd hebben, Dat is, door gelofte aan God vrijwilliglijk opgedragen en toegeëigend zal hebben, waardoor het den priester toebehoorde, in welk geval, wanneer men het lossen wilde, de schatting der waarde naar des priesters uitspraak geschieden moest, en dan nog het vijfde deel er bij komen.
15En indien hij, die het geheiligd heeft, zijn huis zal lossen, zo zal hij een vijfde deel des gelds uwer schatting daarboven toedoen, zo zal het zijne zijn. 16Indiën ook iemand van den akker zijner bezitting den Heere wat geheiligd zal hebben, zo zal uw schatting zijn naar zijn zaad; een homer gerstezaad zal zijn op vijftig sikkelen zilvers. ▼▼ naar zijn zaad; Dat is, naar de veelheid van het zaad, waarmede dat land bezaaid moet worden, zult gij het geld waarderen, wat voor de lossing van hetzelve betaald moest worden.
,
▼ 17Indiën hij zijn akker van het jubeljaar af geheiligd zal hebben, zo zal het naar uw schatting stand hebben. ▼
,
▼▼ naar uw schatting Dat is, naar den prijs, dien gij stelt, zal dat land wederkeren tot hem, die het den Heere geheiligd had, mits betalende den voorgemelden prijs.
18Maar zo hij zijn akker na het jubeljaar geheiligd zal hebben, dan zal hem de priester het geld rekenen, naar de jaren, die nog overig zijn tot het jubeljaar; en het zal van uw schatting afgetrokken worden. ▼▼ naar de jaren, Dat is, naardat vele of weinige jaren tot het jubeljaar overblijven.
,
▼▼ afgetrokken worden Zie van dit aftrekken naar het getal der jaren van het jubeljaar af, boven, Lev 25:15-17.
19En indien hij, die den akker geheiligd heeft, denzelven ganselijk lossen zal, zo zal hij een vijfde deel des gelds uwer schatting daarboven toedoen, en dezelve zal hem gevestigd zijn. ▼▼ ganselijk lossen zal, Hebreeuws, lossende lossen.
20En indien hij dien akker niet zal lossen, of indien hij dien akker aan een anderen man verkocht heeft, zo zal hij niet meer gelost worden. 21Maar die akker, nadat hij in het jubeljaar zal uitgegaan zijn, zal den Heere heilig zijn, als een verbannen akker; de bezitting daarvan zal des priesters zijn. ▼
,
▼ 22En indien hij den Heere een akker heeft geheiligd, dien hij gekocht heeft, en niet is van den akker zijner bezitting; ▼▼ dien hij gekocht heeft, Hebreeuws, zijner koping, of verovering
,
▼▼ bezitting; Dat is, dien hij als erfgoed bezit.
23Zo zal de priester hem rekenen de som uwer schatting tot het jubeljaar; en hij zal op denzelven dag uw schatting geven, een heiligheid den Heere. ▼▼ uwer schatting Dat is, der schatting, die gij, Mozes, door mijn gebod hem voorstelt, welke schatting door den priester moest geschieden, vs.25; of met deze woorden sprak de HEERE den priester toe, die de schatting doen moest. Zie boven, vs.12.
,
▼▼ hij zal op denzelven dag Te weten, hij, die den akker heeft geheiligd.
,
▼▼ een heiligheid den HEERE Dat is, die den HEERE geheiligd is, of, den HEERE [ter] heiligheid; dat is, opdat zij den HEERE heilig zij.
24In het jubeljaar zal die akker wederkomen tot dien, van wien hij hem gekocht had, tot hem, wiens de bezitting van dat land was. 25Al uw schatting nu zal naar den sikkel des heiligdoms geschieden; de sikkel zal zijn van twintig gera. ▼▼ uw schatting Hier spreekt de HEERE wederom den priester aan.
,
▼ 26Maar het eerstgeborene, dat den Heere van een beest eerstgeboren wordt, dat zal niemand heiligen; hetzij een os, of klein vee, het is des Heeren. ▼ 27Doch is het van een onrein beest, hij zal dat lossen naar uw schatting, en zal zijn vijfde deel daarboven toedoen; en indien het niet gelost wordt, zo zal het verkocht worden, naar uw schatting. 28Evenwel niets, dat verbannen is, dat iemand den Heere zal verbannen hebben, van al hetgeen hij heeft, van een mens, of van een beest, of van den akker zijner bezitting, zal verkocht noch gelost worden; al wat verbannen is, zal den Heere een heiligheid der heiligheden zijn. ▼▼ verbannen is, Zie boven, vs.21.
,
▼▼ al wat verbannen is, Hebreeuws, alle verbanning
,
▼ 29Al wat verbannen is, dat van de mensen zal verbannen zijn, zal niet gelost worden; het zal zekerlijk gedood worden. ▼▼ het zal zekerlijk Versta dit van mensen, die vijanden Gods en van zijn volk zijn, en welke inzonderheid de Heere geboden heeft te verderven en uit te roeien; dezen mocht men niet lossen, noch laten leven. Zie Num 21:2-3; Jos 6:17-18; 1Sa 15:3. Men kan dit ook verstaan niet van mensen, maar van beesten, die door de mensen verbannen zouden worden.
30Ook alle tienden des lands, van het zaad des lands, van de vrucht van het geboomte, zijn des Heeren; zij zijn den Heere heilig. ▼▼ tienden des lands, Er waren vierderlei tienden:I. De ordinaire jaarlijkse tienden der Levieten. Van dezen wordt hier gesproken, idem Num 18:21, enz.; Deu 14:22, enz, en Deu 26:12, enz.; 2Ch 31:5; Neh 10:37; Heb 7:8-9;II. De tienden, die de Levieten van deze tienden moesten geven aan den hogepriester, Num 18:26, enz.III. De jaarlijkse tienden, waarvan de Israëlieten met hun huisgezinnen en de Levieten moesten vrolijk zijn voor den Heere; Deu 12:17-18, en Deu 14:22-23;IV. De driejarige tienden voor de Levieten, armen, weduwen, wezen en vreemdelingen; Deu 14:28, en Deu 26:12.
31Maar zo iemand van zijn tienden immer iets lossen zal, hij zal zijn vijfde deel daarboven toedoen. ▼▼ immer iets lossen zal, Hebreeuws, lossende lossen zal.
32Aangaande al de tienden van runderen en klein vee, alles wat onder de roede zal doorgaan, het tiende zal den Heere heilig zijn. ▼▼ wat onder de roede zal doorgaan, Dit ziet op de manier van de tienden uit te lezen onder het vee, toen ten tijde gebruikelijk; de beesten gingen uit den stal, het ene voor, het andere na; de vertiender roerde het tiende beest aan in het tellen, met zijn staf of roede, en dit nam hij tot zich om den HEERE toe te heiligen. Zie ook Jer 33:13.
33Hij zal tussen het goede en het kwade niet onderzoeken; hij zal het ook niet verwisselen; maar indien hij het immers verwisselen zal, zo zal dit, en wat daarvoor verwisseld is, heilig zijn; het zal niet gelost worden. ▼▼ tussen het goede en het kwade Als tussen het vette en tussen het magere; er mocht geen keuze wezen. Wanneer iemand zijn tienden betaalde, zo gaf hij niet wat hij wilde, maar wat in de telling van het vee voorviel, en telkens het tiende in getal was, gelijk recht tevoren gezegd is.
,
▼▼ het immers verwisselen zal, Zie boven, vs.10.
34Dit zijn de geboden, die de Heere Mozes geboden heeft, aan de kinderen Israëls, op den berg Sinaï. ▼
Copyright information for
DutSVVA