Malachi 3
1Ziet, Ik zende Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere, Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; ziet, Hij komt, zegt de Heere der heirscharen. ▼▼ Ik zende Dit zijn de woorden van den Heere Christus.
,
▼
,
▼
,
▼▼ snellijk Of, haast; te weten, haast nadat Johannes de Doper zal gekomen zijn en den weg zal bereid hebben.
,
▼▼ tot Zijn tempel komen Dat is, Christus zal in het vlees verschijnen in den nieuwherbouwden tempel; waardoor ook afgebeeld is zijn gemeente.
,
▼▼ die Heere, Ik de Heere Jezus Christus.
,
▼
,
▼ 2Maar wie zal den dag Zijner toekomst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van een goudsmid, en als zeep der vollers. ▼▼ wie zal den dag Zijner toekomst verdragen, De zin is: Wie zal er zonder zonde gevonden worden, of zo zuiver, dat hij in de proef zal kunnen bestaan als Christus komen zal? Daar zal niemand zijn, die den Middelaar Christus niet van node zal hebben; zie Mat 3:10-12 .
,
▼▼ een goudsmid, Hebr. van een smelter, of louteraar.
,
▼▼ zeep der vollers Anderen verstaan het van vollersaarde, volaarde, wasaarde.
3En Hij zal zitten, louterende, en het zilver reinigende, en Hij zal de kinderen van Levi reinigen, en Hij zal ze doorlouteren als goud, en als zilver; dan zullen zij den Heere spijsoffer toebrengen in gerechtigheid. ▼▼ de kinderen van Levi reinigen, Dat is, Hij zal beginnen aan de priesters, opdat zij als lichten mogen schijnen in het boze en overspelige geslacht. Doch sommigen verstaan hier door de kinderen van Levi alle gelovigen en ware Christenen, die de Heer Christus tot priesters maakt, om Hem een geestelijk en welbehagelijke offerande te offeren; zie Rom 12:1 ; 1Pe 2:5 , 1Pe 2:9 ; Rev 1:6 .
,
▼▼ in gerechtigheid Dat is, gelijk het God in zijne wet heeft ingesteld, en van ons eist; zie Psa 51:21 .
4Dan zal het spijsoffer van Juda en Jeruzalem den Heere zoet wezen, als in de oude dagen, en als in de vorige jaren. ▼
,
▼▼ als in de oude dagen, Hebr. naar de dagen der eeuw, te weten, voor de Babylonische gevangenschap, of toen zij beter en vromer waren; of versta die dagen, toen de vorige tempel nog in wezen was.
,
▼▼ in de vorige jaren Dat is, in de verleden jaren.
5En Ik zal tot ulieden ten oordeel naderen; en Ik zal een snel Getuige zijn tegen de tovenaars, en tegen de overspelers, en tegen degenen, die valselijk zweren, en tegen degenen, die het loon des dagloners met geweld inhouden, die de weduwe, en den wees, en den vreemdeling het recht verkeren, en Mij niet vrezen, zegt de Heere der heirscharen. ▼
,
▼▼ Ik zal een snel Getuige zijn Dat is, Ik zal hen van hunne boosheid overtuigen en straffen; Gode is niets verborgen, Hij ziet alles wat wij doen, ja ook al wat wij denken, daarom kan Hij ons haast overtuigen.
,
▼▼ die het loon des dagloners met geweld inhouden, Of, die den dagloner verdrukken, of bedriegen in zijn loon: zie Lev 19:33 ; Deu 24:14-15 .
,
▼▼ vreemdeling Hebr. verkerende den vreemdeling.
,
▼▼ Mij niet vrezen, De vreze des Heeren is het beginsel der wijsheid, daar integendeel God niet vrezen is een beginsel aller dwaasheid.
6Want Ik, de Heere, word niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen Jakobs! niet verteerd. ▼▼ wordt niet veranderd; De zin is: Dewijl Ik goedertieren en genadig ben, en zulks altijd blijft, dat is de oorzaak waarom gij niet geheel zijt verteerd noch uitgeroeid geworden, gelijk gij met uw menigvuldige zonden wel verdiend hebt; Lam 3:22-23 ; verg. Hab 1:12 .
7Van uwer vaderen dag af, zijt gij afgeweken van Mijn inzettingen, en hebt ze niet bewaard; keert weder tot Mij, en Ik zal tot u wederkeren, zegt de Heere der heirscharen; maar gij zegt: Waarin zullen wij wederkeren? ▼▼ niet bewaard; Dat is, niet onderhouden.
,
▼
,
▼▼ Waarin zullen wij wederkeren? Alsof zij wilden zeggen: Wat hebben wij misdaan? of, wanneer zijn wij van U afgeweken, dat Gij ons beveelt weder te keren?
8Zal een mens God beroven? Maar gij berooft Mij, en zegt: Waarin beroven wij U? In de tienden en het hefoffer. ▼
,
▼▼ en zegt Of, indien gijlieden zegt.
,
▼
,
▼▼ hefoffer Of, offer, of offerande.
9Met een vloek zijt gij vervloekt, omdat gij Mij berooft, zelfs het ganse volk. ▼▼ Met een vloek zijt gij vervloekt, Dat is, daarom zijt gijlieden zozeer vervloekt, geen ding gelukt en gedijdt ulieden wel.
,
▼▼ zelfs het ganse volk Versta hierbij, beroofd mij, of, zelfs is ook het ganse volk [vervloekt], omdat het ook mij berooft. Anders: zij allen zijn heidenen; dat is, al die gierege Joden handelen zo goddelooslijk met het onthouden der tienden, alsof zij altegaar heidenen waren.
10Brengt al de tienden in het schathuis, opdat er spijze zij in Mijn huis; en beproeft Mij nu daarin, zegt de Heere der heirscharen, of Ik u dan niet opendoen zal de vensteren des hemels, en u zegen afgieten, zodat er geen schuren genoeg wezen zullen. ▼
,
▼▼ beproeft Mij nu daarin, Te weten, of Ik u niet zal zegenen, als gij de tienden, en alles wat tot mijn godsdienst behoort, oprechtelijk levert.
,
▼▼ opendoen zal Te weten, ter bekwamer tijd. De zin is: Dan zal Ik ulieden overvloedigen en tijdigen regen geven.
,
▼
,
▼▼ zegen Zegen is hier te zeggen vruchtbaren en overvloedigen regen.
,
▼▼ afgieten, Hebr. ijdelen, of ijdel maken. De zin is: In zulk een overvloed, dat het zal schijnen dat Ik al mijne schatkamers ijdel of ledig maak.
,
▼▼ zodat er geen schuren genoeg wezen zullen Hebr. tot niets genoeg. De zin is: Ik zal ulieden zoveel vruchten en overvloed geven, dat gij ze niet allen zult kunnen inzamelen, noch schuren en vaten genoeg hebben om dezelve daarin te laten.
11En Ik zal om uwentwil den opeter schelden, dat hij u de vrucht des lands niet verderve; en de wijnstok op het veld zal u geen misdracht voortbrengen, zegt de Heere der heirscharen. ▼▼ uwentwil Of, tot uw best, tot uw voordeel.
,
▼
,
▼▼ schelden, Dat is, verdrijven, of afkeren, of bedwingen.
,
▼ 12En alle heidenen zullen u gelukzalig noemen; want gijlieden zult een lustig land zijn, zegt de Heere der heirscharen. ▼ 13Uw woorden zijn tegen Mij te sterk geworden, zegt de Heere; maar gij zegt: Wat hebben wij tegen U gesproken? ▼▼ Uw woorden zijn tegen Mij Dit is nog ene zonde, waarover de profeet het volk bestraft, namelijk dat zij tegen den Heer stoutelijk durfden spreken.
,
▼▼ te sterk geworden, Te stout, te straf, te hard.
,
▼▼ maar gij zegt Anders: maar indien gijlieden zegt.
14Gij zegt: Het is tevergeefs God te dienen; want wat nuttigheid is het, dat wij Zijn wacht waarnemen, en dat wij in het zwart gaan, voor het aangezicht des Heeren der heirscharen? ▼
,
▼▼ dat wij Zijn wacht waarnemen, Dat is, dat wij onderhouden wat Hij ons bevolen heeft te onderhouden.
,
▼ 15En nu, wij achten de hoogmoedigen gelukzalig; ook die goddeloosheid doen, worden gebouwd; ook verzoeken zij den Heere, en ontkomen. ▼▼ En nu, Het zijn de woorden der goddelozen.
,
▼▼ de hoogmoedigen gelukzalig; De hovaardigen, de trotsen.
,
▼
,
▼
,
▼▼ ontkomen Te weten, uit alle onheil en gevaar, ook uit alle ellenden en zwarigheden; of zij ontkomen; dat is, zij worden niet gestraft.
16Alsdan spreken, die den Heere vrezen, een ieder tot zijn naaste: De Heere merkt er toch op en hoort, en er is een gedenkboek voor Zijn aangezicht geschreven, voor degenen, die den Heere vrezen, en voor degenen, die aan Zijn Naam gedenken. ▼▼ Alsdan Te weten, als zij zulke woorden der goddelozen horen.
,
▼▼ spreken, Te weten, de navolgende woorden, tot onderlinge vertroosting.
,
▼▼ merkt er toch op en hoort, Te weten, op de redenen der godslasteraars, die God niet ongestraft zal laten, hetzij hier of hiernamaals.
,
▼▼ er is een gedenkboek Dat is, de Heere vergeet die niet, die Hem vrezen. Zie Deu 32:34 ; Psa 139:16 ; Rev 20:12 .
,
▼▼ voor Zijn aangezicht geschreven, Dit is menselijkerwijze van God gesproken.
,
▼▼ die aan Zijn Naam gedenken De zin is: Die den Heere steeds voor ogen hebben, Hem achten en eren.
17En zij zullen, zegt de Heere der heirscharen, te dien dage, dien Ik maken zal, Mij een eigendom zijn; en Ik zal hen verschonen, gelijk als een man zijn zoon verschoont, die hem dient. ▼▼ te dien dage, Namelijk te dien dage als Ik de goddelozen straffen en mijn volk verlossen zal; zo zullen zij zijn, als mijn eigen erfdeel, een volk mij erfelijk toebehorende. Zie Psa 135:4 ; 1Pe 2:9 , en Tit 2:14 . Anders: Te dien dage, als Ik mij een eigendom maken zal; dat is, als Ik mijn volk zal afzonderen van de goddeloze wereldskinderen. Anders: ten dage als Ik mijn allerdierbaarste juwelen afzonderen zal.
,
▼▼ Ik zal hen verschonen, Dat is, Ik zal hen niet uitroeien met de goddelozen.
18Dan zult gijlieden wederom zien, het onderscheid tussen den rechtvaardige en den goddeloze, tussen dien, die God dient, en dien, die Hem niet dient. ▼▼ Dan zult gijlieden wederom zien, Anders: daarom bekeert u, zo zult gij zien, enz. En dit ziet voornamelijk op de goddelozen, van welke vs.14,15 gesproken is. De zin is: Dan zult gij anders moeten gevoelen en spreken dan gij tevoren placht te doen.
Copyright information for
DutSVVA