Matthew 11
1En het is geschied, toen Jezus geëindigd had Zijn twaalf discipelen bevelen te geven, dat Hij van daar voortging, om te leren en te prediken in hun steden. ▼ , ▼ 2En Johannes, in de gevangenis gehoord hebbende de werken van Christus, zond twee van zijn discipelen; ▼ , ▼▼ de werken van Christus, Dat is, wondertekenen of mirakelen.
3En zeide tot hem: Zijt Gij Degene, Die komen zou, of verwachten wij een anderen? ▼▼ zeide tot Hem Dat is, liet Hem zeggen.
,
▼▼ die komen zou, Dat is, de Messias door de profeten beloofd. Dit doet Johannes vragen, niet omdat hij zelf daaraan twijfelde; want hij had lang tevoren zulks openlijk betuigd, Joh 1:29 ; maar om uit het antwoord van Christus oorzaak te nemen om zijne discipelen, die daaraan nog enigszins twijfelden, hiervan daarna breder te onderrichten.
4En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gaat heen en boodschapt Johannes weder, hetgeen gij hoort en ziet: 5De blinden worden ziende, en de kreupelen wandelen; de melaatsen worden gereinigd, en de doven horen; de doden worden opgewekt, en den armen wordt het Evangelie verkondigd. ▼
,
▼ 6En zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden. ▼ 7Als nu dezen heengingen, heeft Jezus tot de scharen begonnen te zeggen van Johannes: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen? Een riet, dat van den wind ginds en weder bewogen wordt? ▼ 8Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een mens, met zachte klederen bekleed? Ziet, die zachte klederen dragen, zijn in der koningen huizen. ▼▼ zachte klederen bekleed? Dat is, kostelijke en sierlijke.
9Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een profeet? Ja, Ik zeg u, ook veel meer dan een profeet. 10Want deze is het, van dewelken geschreven staat: Ziet, Ik zende Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg bereiden zal voor U heen. ▼▼ engel Dat is, gezant of zendbode.
,
▼ 11Voorwaar zeg Ik u: onder degenen, die van vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan meerder dan Johannes de Doper; doch die de minste is in het Koninkrijk der hemelen, is meerder dan hij. ▼▼ opgestaan Grieks, verwekt; of een meerder.
,
▼▼ de minste is Grieks, de mindere; namelijk onder de leraars des Evangelies, overmits dezen Christus nog klaarder aanwijzen, als nu alles tot onze zaligheid nodig volkomenlijk volbracht hebbende, en dat niet alleen aan de Joden, maar ook aan de heidenen verkondigen.
12En van de dagen van Johannes den Doper tot nu toe, wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan , en de geweldigers nemen hetzelve met geweld. ▼▼ geweld aangedaan, Dat is, wordt met grote menigte en ijver aangenomen.
,
▼ 13Want al de profeten en de wet hebben tot Johannes toe geprofeteerd. ▼▼ geprofeteerd Dat is, hebben de kosmt van den Messias voorzegd en afgebeeld, dien Johannes heeft aangewezen, als nu tegenwoordig en gekomen zijnde.
14En zo gij het wilt aannemen, hij is Elias, die komen zou. ▼ 15Wie oren heeft om te horen, die hore. ▼ 16Doch waarbij zal Ik dit geslacht vergelijken? Het is gelijk aan de kinderkens, die op de markten zitten, en hun gezellen toeroepen. ▼▼ vergelijken? Met deze gelijkenis leert Christus dat Hij op alle manieren, zo zacht als hard, gezocht heeft hen tot bekering te brengen.
17En zeggen: Wij hebben u op de fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen, en gij hebt niet geweend. ▼▼ geweend Grieks, niet op de borst geslagen; dat is geen teken van droefheid getoond.
18Want Johannes is gekomen, noch etende, noch drinkende, en zij zeggen: Hij heeft den duivel. ▼▼ noch etende noch drinkende, Namelijk naar de gewone wijze van andere mensen.
19De Zoon des mensen is gekomen, etende en drinkende, en zij zeggen: Ziet daar, een Mens, Die een vraat en wijnzuiper is, een Vriend van tollenaren en zondaren. Doch de Wijsheid is gerechtvaardigd geworden van Haar kinderen. ▼ 20Toen begon Hij de steden, in dewelke Zijn krachten meest geschied waren, te verwijten, omdat zij zich niet bekeerd hadden. ▼▼ verwijten Dat is, tot hunne schande te bestraffen en het met wee te bedreigen.
21Wee u, Chorazin! wee u Bethsaida! want zo in Tyrus en Sidon de krachten waren geschied, die in u geschied zijn, zij zouden zich eertijds in zak en as bekeerd hebben. ▼
,
▼▼ eertijds Namelijk toen zij nog in hun bloeienden staat en weelde waren, eer zij door Alexander den Grote met geweld ingenomen en verwoest waren.
,
▼ 22Doch Ik zeg u: Het zal Tyrus en Sidon verdragelijker zijn in den dag des oordeels, dan ulieden. 23En gij, Kapernaum! die tot den hemel toe zijt verhoogd, gij zult tot de hel toe nedergestoten worden. Want zo in Sodom die krachten waren geschied, die in u geschied zijn, zij zouden tot op den huidigen dag gebleven zijn. ▼▼ verhoogd, Zo door uwe welvaart als door de bijwoning, leer en wonderen van Christus.
24Doch Ik zeg u, dat het den lande van Sodom verdragelijker zal zijn in den dag des oordeels, dan u. 25In dienzelfden tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader! Heere des hemels en der aarde! dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. ▼
,
▼▼ dank U, Grieks, belijde; dat is, dank of prijs.
,
▼
,
▼ 26Ja, Vader! Want alzo is geweest het welbehagen voor U. ▼ 27Alle dingen zijn Mij overgegeven van Mijn Vader; en niemand kent den Zoon dan de Vader, noch iemand kent den Vader dan de Zoon, en dien het de Zoon wil openbaren. ▼ 28Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. ▼▼ die vermoeid Of, tot vermoeidheid arbeidt.
,
▼▼ belast zijt, Namelijk met den last der zonden, of ook der wet en der menselijke inzettingen.
29Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen. ▼▼ juk op u, Dat is, mijne leer, bestaande zo in geboden als in beloften.
30Want Mijn juk is zacht, en Mijn last is licht. ▼▼ zacht, Dat is, gemakkelijk of wel om te dragen.
,
▼
Copyright information for
DutSVVA