Micah 4
1Maar in het laatste der dagen zal het geschieden, dat de berg van het huis des Heeren zal vastgesteld zijn op den top der bergen; en hij zal verheven zijn boven de heuvelen, en de volken zullen tot hem toevloeien. ▼ , ▼▼ top der bergen; Hebr. hoofd.
2En vele heidenen zullen henengaan, en zeggen: Komt en laat ons opgaan tot den berg des Heeren, en ten huize van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en wij in Zijn paden wandelen; want uit Sion zal de wet uitgaan, en des Heeren woord uit Jeruzalem. 3En Hij zal onder grote volken richten, en machtige heidenen straffen, tot verre toe; en zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden, en hun spiesen tot sikkelen; het ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen den krijg niet meer leren. ▼▼ grote volken richten, Of, velen.
,
▼▼ straffen, Of, bestraffen.
,
▼
,
▼▼ ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, Hebr. volk tegen volk zullen geen zwaard opheffen.
4Maar zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok, en onder zijn vijgeboom, en er zal niemand zijn, die ze verschrikke; want de mond des Heeren der heirscharen heeft het gesproken. ▼▼ Maar zij zullen zitten, Door deze verbloemde manieren van spreken [genomen uit 1Ki 4:25 ] , wordt afgebeeld het geestelijk vertrouwen en de vrede van de conscientiën, die de kerk van Christus heeft door het geloof in Hem; waarvan de staat van Salomo's rijk een voorbeeld was; verg. Psa 72:7 , enz; Zec 3:10 .
,
▼
,
▼▼ gesproken Daarom zal het zekerlijk volbracht worden.
5Want alle volken zullen wandelen, elk in den naam zijns gods; maar wij zullen wandelen in den Naam des Heeren, onzes Gods, eeuwiglijk en altoos. ▼▼ alle volken zullen wandelen, Andere volken, die zich tot Christus' gehoorzaamheid niet begeven.
,
▼
,
▼▼ wij zullen wandelen Die van Christus' kerk zijn, in Hem geloven en Hem volgen.
,
▼
,
▼▼ eeuwiglijk en altoos Dit is, in dit en het toekomende leven.
6Te dien dage, spreekt de Heere, zal Ik haar, die hinkende was, verzamelen, en haar, die verdreven was, vergaderen, en die Ik geplaagd had. ▼
,
▼▼ geplaagd had Hebr. kwaad gedaan; dat is, hard behandeld, geplaagd had.
7En Ik zal haar, die hinkende was, maken tot een overblijfsel, en haar die verre henen verstoten was, tot een machtig volk; en de Heere zal Koning over hen zijn op den berg Sions, van nu aan tot in eeuwigheid. ▼▼ maken tot een Hebr. stellen.
,
▼
,
▼▼ machtig volk; Door de beroeping en toevoeging van de heidenen; gelijk vs.1,2.
,
▼▼ Koning over hen zijn op den berg Sions, Of, over henlieden regeren.
,
▼ 8En gij Schaapstoren, gij Ofel der dochter Sions! tot u zal komen, ja, daar zal komen de vorige heerschappij, het koninkrijk der dochteren van Jeruzalem. ▼▼ Schaapstoren, Hebr. Migdal eder , dat sommigen houden voor de plaats, vermeld Gen 35:21 ; waaromtrent de patriarch Jakob zich neersloeg, dichtbij, of binnen Jeruzalem gelegen. Anderen verstaan een toren, die getimmerd was op de Schaapspoort, waarvan Neh 3:1 , Neh 3:32 ; zie aldaar, en versta door deze en de volgende plaats, Jeruzalem, en voort Gods kerk, Christus' schaapstal.
,
▼▼ Ofel der dochter Sions Dat is, heuvel; zie 2Ch 27:3 , en 2Ch 33:14 ; Neh 3:26-27 . Het kan zijn dat de kerk van God, of het geestelijk Jeruzalem, de benaming van deze beide plaatsen heeft, vanwege de sterkte en vastigheid van de schaapstal van Christus en de verheffing of uitsteking van de kerk in de wereld. Zie Mat 5:14 , Mat 5:16 .
,
▼▼ de vorige heerschappij, Het koninkrijk van Christus, het koninkrijk der hemelen, de kerk, welker Koning Christus is afgebeeld door het voorgaande koninkrijk van David, en bijzonder door het bloeiende en vrederijke koninkrijk van Salomo. Verg. vs.4 met de aantekening.
,
▼▼ dochteren van Jeruzalem Dat is, van het volk, van de inwoners van Jeruzalem, dat is van de kerk.
9Nu, waarom zoudt gij zo groot geschrei maken? Is er geen koning onder u? Is uw Raadgever vergaan, dat u smart, als van een barende vrouw, heeft aangegrepen? ▼▼ gij Gij hinkende dochter van Zion.
,
▼▼ zo groot geschrei maken? Hebr. schreien schreiende, of [met] geschrei schreien; dat is, zulk een getier van kermen en klagen maken, vanwege het lijden dat u eerst zal overkomen.
,
▼▼ Koning onder u? Alsof God zeide: Het zal wel niet anders schijnen dan of gij geen koning noch raadgever had, wanneer gij in de Babylonische gevangenschap zult moeten doorgaan; maar Hij is daarom niet verloren, Hij zal zich op zijn tijd opoenbaren en zijn rijk onder u herstellen.
,
▼ 10Lijd smart en arbeid om voort te brengen, o dochter Sions! als een barende vrouw; want nu zult gij wel uit de stad henen uitgaan, en op het veld wonen, en tot in Babel komen, maar aldaar zult gij gered worden; aldaar zal u de Heere verlossen uit de hand uwer vijanden. ▼▼ om voort te brengen, o dochter Sions Gelijk een vrouw, die in arbeid is om een vrucht ter wereld te brengen; gij hebt er reden toe, het moet vooreerst zo zijn, maar de uitkomst zal blijde zijn; verg. Isa 26:17-19 .
,
▼
,
▼▼ veld wonen, Buiten uw land gaan dolen en verstrooid worden.
,
▼
,
▼▼ hand uwer vijanden Hebr. palm.
11Nu zijn wel vele heidenen tegen u verzameld, die daar zeggen: Laat ze ontheiligd worden, en laat ons oog schouwen aan Sion. ▼▼ u verzameld, O Zion, of dochter van Zion.
,
▼▼ ontheiligd worden, Door bloedvergieten, schenden, plunderen en allerlei verwoesten. Zie Num 35:33 ; Psa 106:38 , en verg. Eze 7:21 met de aantekening.
,
▼ 12Maar zij weten de gedachten des Heeren niet, en verstaan Zijn raadslag niet; dat Hij hen vergaderd heeft als garven tot den dorsvloer. ▼▼ zij weten de gedachten des HEEREN niet, De heidenen, Jeruzalems vijanden.
,
▼▼ garven tot den dorsvloer Wanneer Hij de vijanden zal gebruikt hebben omn zijn volk door hen te tuchtigen en te verootmoedigen dat Hij dan een schrikkelijk oordeel over die vijanden zal uitvoeren. Verg. Isa 21:10 , en Jer 51:33 ; Joe 3:13-14 met de aantekening aldaar.
13Maak u op en dors, o dochter Sions! Want Ik zal uw hoorn ijzer maken, en uw klauwen koper maken, en gij zult vele volken verpletteren; en Ik zal hunlieder gewin den Heere verbannen, en hun vermogen den Heere der ganse aarde. ▼▼ Maak u op en dors, o dochter Sions Om uw verdrukkers en vijanden te vertreden en te vernielen, door de kracht van uw Hoofd en Koning Jezus Christus. Verg. Isa 41:15-16 .
,
▼
,
▼▼ maken, Hebr. stellen, alzo in het volgende.
,
▼▼ gewin den HEERE verbannen, Dit zit op het gebruik van het verbannen ener natie, als wanneer het volk vernield werd en hun goed de Heere toebehoorde. Zie Deu 2:34 ; Jos 6:17-19 , en verg. verder Zec 14:20 .
Copyright information for
DutSVVA