Numbers 16
1Korach nu, de zoon van Jizhar, zoon van Kohath, zoon van Levi, nam tot zich zo Dathan als Abiram, zonen van Eliab, en On, den zoon van Peleth, zonen van Ruben. ▼▼ Korach nu, Deze was het hoofd van de samenrotting en beroerte, [ vs.22, 49], wien het nochtans het minst betaamde, als zijnde een Leviet, gelijk hier en onder, vs.5,6 te zien is.
,
▼▼ On, Die hierna niet meer werd genoemd; waaruit sommigen afnemen dat hij zich beter bedacht en bekeerd heeft.
,
▼▼ zonen van Ruben Of, kinderen; dat is, nakomelingen van Ruben. Dit is te verstaan van Dathan, Abiram en On, Ruben was wel de eerstgeborene, maar had het recht der eerstgeboorte door zijn schandelijke misdaad verloren; hoewel dezen [zoals het schijnt] daarop te moediger zijn geweest, gelijk Korach op de afkomst van Levi.
2En zij stonden op voor het aangezicht van Mozes, mitsgaders tweehonderd en vijftig mannen uit de kinderen Israëls, oversten der vergadering, de geroepenen der samenkomst, mannen van naam. ▼▼ stonden op Dat is, zij stonden op tegen Mozes, samenspannende als onder zijn ogen, of in zijn tegenwoordigheid.
,
▼▼ oversten der vergadering, Zodanigen hadden zij aan zich getrokken, om hun voornemen bij de gemeente aanzienlijk te maken.
,
▼
,
▼ 3En zij vergaderden zich tegen Mozes, en tegen Aäron, en zeiden tot hen: Het is te veel voor u, want deze ganse vergadering, zij allen, zijn heilig, en de Heere is in het midden van hen; waarom dan verheft gijlieden u over de gemeente des Heeren? ▼
,
▼▼ gijlieden u over de gemeente Mozes [willen zij zeggen] in de politie en Aäron in het priesterdom.
4Als Mozes dit hoorde, zo viel hij op zijn aangezicht. ▼▼ viel hij op zijn aangezicht Zeer ontsteld en bedroefd zijnde, en zuchtende tot God, dat Hij dit gruwelijk oproer wilde stillen.
5En hij sprak tot Korach, en tot zijn ganse vergadering, zeggende: Morgen vroeg dan zal de Heere bekend maken, wie de Zijne, en de heilige is, dien Hij tot Zich zal doen naderen; en wien Hij verkoren zal hebben, dien zal Hij tot Zich doen naderen. ▼▼ sprak tot Korach, Door Gods ingeven en besturing, met een vast vertrouwen van een goede uitkomst in deze zaak, gesterkt en welberaden zijnde.
,
▼▼ vergadering, Allen, die bij hem vergaderd waren, zijn ganse rot.
,
▼▼ wie de Zijne, Wien Hij tot het priesterdom verkoren heeft.
,
▼▼ verkoren zal hebben, Hebreeuws, verkiezen zal; dat is, betonen zal verkoren te hebben; alzo in het volgende.
6Doet dit: neemt u wierookvaten, Korach en zijn ganse vergadering; 7En doet morgen vuur daarin, legt reukwerk daarop voor het aangezicht des Heeren; en het zal geschieden, dat de man, dien de Heere verkiezen zal, die zal heilig zijn. Het is te veel voor u, gij, kinderen van Levi! ▼▼ morgen vuur daarin, Te weten, vroeg, gelijk vs.5 gezegd is.
,
▼▼ Het is te veel voor u, Dat is, gij behoort met uw deel [waarvan in de volgende verzen gesproken wordt] wel tevreden te zijn; of, het is hoog en ver genoeg, houdt op en staat af van dit kwade voornemen.
8Voorts zeide Mozes tot Korach: Hoort toch, gij, kinderen van Levi! 9Is het u te weinig, dat de God van Israël u van de vergadering van Israël heeft afgescheiden, om ulieden tot Zich te doen naderen; om den dienst van des Heeren tabernakel te bedienen, en te staan voor het aangezicht der vergadering, om hen te dienen? ▼ 10Daar Hij u, en al uw broederen, de kinderen van Levi, met u, heeft doen naderen; zoekt gij nu ook het priesterambt? 11Daarom gij, en uw ganse vergadering, gij zijt vergaderd tegen den Heere, want Aäron, wat is hij, dat gij tegen hem murmureert ? 12En Mozes schikte heen, om Dathan en Abiram, de zonen van Eliab, te roepen; maar zij zeiden: Wij zullen niet opkomen! ▼▼ te roepen; Willende beproeven of hij hen met redenen, vermaningen en bestraffingen [gelijk aan Korach en de anderen, hoewel tevergeefs, geschied was] mocht bewegen tot afstand.
,
▼▼ zeiden Lieten Mozes voor antwoord wederzeggen.
13Is het te weinig, dat gij ons uit een land, van melk en honig vloeiende, hebt opgevoerd, om ons te doden in de woestijn, dat gij ook uzelven ten enenmaal over ons tot een overheer maakt? ▼▼ land, Egypteland.
,
▼▼ ten enenmaal Hebreeuws, uzelven tot een overheer of vorst maakt, ook uzelven tot een overheer makende.
14Ook hebt gij ons niet gebracht in een land, dat van melk en honig vloeit, noch ons akkers en wijngaarden ten erfdeel gegeven. Zult gij de ogen dezer mannen uitgraven? Wij zullen niet opkomen! ▼
,
▼▼ ogen dezer mannen uitgraven? Dat is, blinddoeken, gelijk men zegt, verstand en oordeel bedwelmen, dat zij uw bedrog niet zouden merken.
15Toen ontstak Mozes zeer, en hij zeide tot den Heere: Zie hun offer niet aan! Ik heb niet een ezel van hen genomen, en niet een van hen kwaad gedaan. ▼
,
▼
,
▼ 16Voorts zeide Mozes tot Korach: Gij, en uw ganse vergadering, weest voor het aangezicht des Heeren; gij, en zij, ook Aäron, op morgen. 17En neemt een ieder zijn wierookvat, en legt reukwerk daarin, en brengt voor het aangezicht des Heeren, een ieder zijn wierookvat, tweehonderd en vijftig wierookvaten; ook gij, en Aäron, een ieder zijn wierookvat. 18Zo namen zij een ieder zijn wierookvat, en deden vuur daarin, en leiden reukwerk daarin; en zij stonden voor de deur van de tent der samenkomst, ook Mozes en Aäron. 19En Korach deed de ganse vergadering tegen hen verzamelen, aan de deur van de tent der samenkomst. Toen verscheen de heerlijkheid des Heeren aan deze ganse vergadering. ▼▼ hen verzamelen, Mozes en Aäron.
,
▼▼ de heerlijkheid des HEEREN In de wolkkolom, die een wonderlijk teken was van de bijzondere tegenwoordigheid Gods. Alzo onder, vs.42.
20En de Heere sprak tot Mozes en tot Aäron, zeggende: 21Scheidt u af uit het midden van deze vergadering, en Ik zal hen als in een ogenblik verteren! ▼▼ ogenblik verteren Dat is, zeer haast; alzo onder, vs.45.
22Maar zij vielen op hun aangezichten, en zeiden: O God! God der geesten van alle vlees! een enig man zal gezondigd hebben, en zult Gij U over deze ganse vergadering grotelijks vertoornen? ▼
,
▼
,
▼▼ een enig man zal gezondigd hebben, Namelijk, Korach. Zie boven, vs.1, en onder, vs.49.
23En de Heere sprak tot Mozes, zeggende: 24Spreek tot deze vergadering, zeggende: Gaat op van rondom de woning van Korach, Dathan en Abiram. 25Toen stond Mozes op, en ging tot Dathan en Abiram; en achter hem gingen de oudsten van Israël. 26En hij sprak tot de vergadering, zeggende: Wijkt toch af van de tenten dezer goddeloze mannen, en roert niets aan van hetgeen hunner is, opdat gij niet misschien verdaan wordt in al hun zonden. ▼ 27Zo gingen zij op van de woning van Korach, Dathan en Abiram, van rondom; maar Dathan en Abiram gingen uit, staande in de deur hunner tenten, met hun vrouwen, en hun zonen, en hun kinderkens. ▼▼ met hun vrouwen, Dat is, met hun ganse huisgezinnen.
28Toen zeide Mozes: Hieraan zult gij bekennen, dat de Heere mij gezonden heeft, om al deze daden te doen, dat zij niet uit mijn eigen hart zijn. ▼ 29Indiën deze zullen sterven, gelijk alle mensen sterven, en over hen een bezoeking zal gedaan worden, naar aller mensen bezoeking, zo heeft mij de Heere niet gezonden. ▼▼ gelijk alle mensen sterven, Dat is, op een algemene, bekende, gewone wijze.
,
▼▼ bezoeking zal gedaan worden, Dat is, indien zij met een algemene, bekende of gewone plaag van God gestraft worden.
,
▼▼ zo heeft mij de HEERE niet gezonden Dat is, zo zal daaruit blijken dat mij de HEERE niet gezonden heeft.
30Maar indien de Heere wat nieuws zal scheppen, en het aardrijk zijn mond zal opendoen, en verslinden hen met alles wat hunner is, en zij levend ter helle zullen nedervaren; alsdan zult gij bekennen, dat deze mannen de Heere getergd hebben. ▼
,
▼ 31En het geschiedde, als hij geëindigd had al deze woorden te spreken, zo werd het aardrijk, dat onder hen was, gekloofd; 32En de aarde opende haar mond, en verslond hen met hun huizen, en allen mensen, die Korach toebehoorden, en al de have. ▼ 33En zij voeren neder, zij en alles wat hunner was, levend ter helle; en de aarde overdekte hen, en zij kwamen om uit het midden der gemeente. ▼▼ alles wat hunner was, Of, allen die hun toebehoorden
,
▼▼ helle; Zie vs.30.
34En het ganse Israël, dat rondom hen was, vlood voor hun geschrei; want zij zeiden: Dat ons de aarde misschien niet verslinde! 35Daartoe ging een vuur uit van den Heere, en verteerde die tweehonderd en vijftig mannen, die reukwerk offerden. ▼▼ tweehonderd en vijftig mannen, Zie boven, vs.2, 16, 18.
36En de Heere sprak tot Mozes, zeggende: 37Zeg tot Eleazar, den zoon van Aäron, den priester, dat hij de wierookvaten uit den brand opneme; en strooi het vuur verre weg; want zij zijn heilig; ▼▼ verre weg; Of, ginds, ginderheen; dat is, doe het strooien, geef last dat men het strooie buiten het leger aan de plaats, waar men de as stortte, gelijk sommigen verstaan.
,
▼▼ zij zijn heilig; Te weten, de wierookvaten [gelijk volgt] in welke deze mannen, op Mozes' bevel, vuur en reukwerk voor den HEERE hadden gebracht.
38Te weten de wierookvaten van dezen, die tegen hun zielen gezondigd hebben; dat men uitgerekte platen daarvan make, tot een overdeksel voor het altaar; want zij hebben ze gebracht voor het aangezicht des Heeren, daarom zijn zij heilig; en zij zullen den kinderen Israëls tot een teken zijn. ▼
,
▼▼ uitgerekte platen daarvan make, Hebreeuws, uittrekking van platen. Versta, dat men die door slaan uitrekken zou, om alzo brede platen er van te maken.
,
▼▼ teken zijn Tot een gedenkteken van deze goddelijke wraak over zodanige oproermakers, die zich tegen Gods ordinantie gesteld hadden, opdat een ieder zich voor zulk kwaad lere wachten. Zie vs.40.
39En Eleazar, de priester, nam de koperen wierookvaten, die de verbranden gebracht hadden, en zij rekten ze uit tot een overtreksel voor het altaar; 40Ter nagedachtenis voor de kinderen Israëls, opdat niemand vreemds, die niet uit het zaad van Aäron is, nadere om reukwerk aan te steken voor het aangezicht des Heeren; opdat hij niet worde als Korach, en zijn vergadering, gelijk als hem de Heere door den dienst van Mozes gesproken had. ▼▼ worde als Korach, Dat is, dat het hem niet ga gelijk Korach, enz.
,
▼▼ dienst van Mozes Hebreeuws, de hand
,
▼▼ gesproken had Dat is, voorzegd, bedreigd had.
41Maar des anderen daags murmureerde de ganse vergadering der kinderen Israëls tegen Mozes en tegen Aäron, zeggende: Gijlieden hebt des Heeren volk gedood! 42En het geschiedde, als de vergadering zich verzamelde tegen Mozes en Aäron, en zich wendde naar de tent der samenkomst, ziet, zo bedekte haar die wolk; en de heerlijkheid des Heeren verscheen. ▼▼ wolk; De wolkkolom bedekte de tent der samenkomst. Zie boven, vs.19.
43Mozes nu en Aäron kwamen tot voor de tent der samenkomst. 44Toen sprak de Heere tot Mozes, zeggende: 45Maak u op uit het midden van deze vergadering, en Ik zal hen verteren, als in een ogenblik! Toen vielen zij op hun aangezichten. ▼▼ Maak u op uit het midden Of, hef u op
,
▼▼ zij op hun aangezichten Te weten, Mozes en Aäron. Zie boven, vs.4, 22.
46En Mozes zeide tot Aäron: Neem het wierookvat, en doe vuur daarin van het altaar, en leg reukwerk daarop, haastelijk gaande tot de vergadering, doe over hen verzoening; want een grote toorn is van voor het aangezicht des Heeren uitgegaan, de plaag heeft aangevangen. ▼
,
▼▼ toorn Dat is, een grote straf is van den toornigen God uitgezonden, en begint bereids aan te gaan.
47En Aäron nam het, gelijk als Mozes gesproken had, en liep in het midden der gemeente, en ziet, de plaag had aangevangen onder het volk; en hij leide reukwerk daarin, en deed verzoening over het volk. 48En hij stond tussen de doden en tussen de levenden; alzo werd de plaag opgehouden. ▼ 49Die nu aan die plaag gestorven zijn, waren veertien duizend en zevenhonderd, behalve die gestorven waren om de zaak van Korach. ▼▼ zaak van Korach Het oproer, waarvan Korach de stichter was. Zie boven, vs.1.
50En Aäron keerde weder tot Mozes aan de deur van de tent der samenkomst; en de plaag was opgehouden.
Copyright information for
DutSVVA