Numbers 3
1Dit nu zijn de geboorten van Aäron en Mozes; ten dage als de Heere met Mozes gesproken heeft op den berg Sinaï. ▼▼ geboorten van Aäron en Mozes; Versta door geboorten, het verhaal, niet alleen van enige personen, als van Mozes en Aäron, mitsgaders zijn zonen en de Levieten, maar ook van hetgeen onder hen door Gods ordinantie zich toegedragen heeft. Alzo is dit woord genomen Gen 6:9, en Gen 25:19; zie ook Gen 37:2, met de aantekeningen daarop.
2En dit zijn de namen der zonen van Aäron: de eerstgeborene, Nadab, daarna Abihu, Eleazar, en Ithamar. 3Dit zijn de namen der zonen van Aäron, der priesteren, die gezalfd waren, welker hand men gevuld had, om het priesterambt te bedienen. ▼ 4Maar Nadab en Abihu stierven voor het aangezicht des Heeren, als zij vreemd vuur voor het aangezicht des Heeren in de woestijn van Sinaï brachten, en hadden geen kinderen, doch Eleazar en Ithamar bedienden het priesterambt voor het aangezicht van hun vader Aäron. ▼
,
▼
,
▼ 5En de Heere sprak tot Mozes, zeggende: 6Doe den stam van Levi naderen, en stel hem voor het aangezicht van den priester Aäron, opdat zij hem dienen; 7En dat zij waarnemen zijn wacht, en de wacht der gehele vergadering, voor de tent der samenkomst, om den dienst des tabernakels te bedienen; ▼
,
▼ 8En dat zij al het gereedschap van de tent der samenkomst, en de wacht der kinderen Israëls waarnemen, om den dienst des tabernakels te bedienen. ▼▼ der kinderen Israëls waarnemen, Dat is, die de kinderen Israëls tevoren zelf door hun eerstgeborenen te bewaren toestond.
9Gij zult dan, aan Aäron en aan zijn zonen, de Levieten geven; zij zijn gegeven, zij zijn hem gegeven uit de kinderen Israëls. 10Maar Aäron en zijn zonen zult gij stellen, dat zij hun priesterambt waarnemen; en de vreemde, die nadert, zal gedood worden. ▼ 11En de Heere sprak tot Mozes, zeggende: 12En Ik, zie, Ik heb de Levieten uit het midden van de kinderen Israëls genomen, in plaats van allen eerstgeborene, die de baarmoeder opent, uit de kinderen Israëls; en de Levieten zullen Mijne zijn. ▼ 13Want alle eerstgeborene is Mijn; van den dag, dat Ik alle eerstgeborenen in Egypteland sloeg, heb Ik Mij geheiligd alle eerstgeborenen in Israël, van de mensen tot de beesten; zij zullen Mijn zijn; Ik ben de Heere! 14En de Heere sprak tot Mozes in de woestijn van Sinaï, zeggende: 15Tel de zonen van Levi naar het huis hunner vaderen, naar hun geslachten, al wat mannelijk is, van een maand oud en daarboven, die zult gij tellen. ▼▼ een maand oud en daarboven, Hebreeuws, van een zoon der maand. De telling der Levieten was drieërlei:I. Van een maand oud en daarboven, wanneer zij den Heere toegeheiligd werden, van welke gesproken wordt vs.15, en onder vs.40;II. Van vijf en twintig jaren oud en daarboven, toen zij gesteld werden om het gemene werk des tabernakels als nieuwe aankomelingen te bedienen; zie van dezen onder, Num 8:24;III. Van dertig jaren oud en daarboven, welke waren de voornaamsten, niet alleen in de bediening des tabernakels, maar ook in het verdragen van denzelven en zijn gereedschap. Zie van dezen onder, Num 4:3, welke, tot vijftig jaren gekomen zijnde, vrij waren van hun dienst, hoewel zij de anderen met hun autoriteit, opzicht, beleid en raad moesten bijstand doen; onder, Num 8:25-26.
16En Mozes telde hen naar het bevel des Heeren, gelijk als hem geboden was. ▼ 17Dit nu waren de zonen van Levi met hun namen: Gerson, en Kahath, en Merari. ▼▼ Kahath, Hebreeuws, Kehath. Anders ook genoemd Kohath, gelijk in het volgende vs.29, enz.
18En dit zijn de namen der zonen van Gerson, naar hun geslachten: Libni en Simeï. 19En de zonen van Kahath, naar hun geslachten; Amram en Izhar, Hebron en Uzziël. 20En de zonen van Merari, naar hun geslachten: Maheli en Musi; dit zijn de geslachten der Levieten, naar het huis hunner vaderen. 21Van Gerson was het geslacht der Libnieten, en het geslacht der Simeïeten; dit zijn de geslachten der Gersonieten. 22Hun getelden in getal waren van al wat mannelijk was, van een maand oud en daarboven; hun getelden waren zeven duizend en vijfhonderd. ▼▼ een maand oud en daarboven; Hebreeuws, van een zoon der maand, en zo in het volgende.
23De geslachten der Gersonieten zullen zich legeren achter den tabernakel, westwaarts. ▼ 24De overste nu van het vaderlijke huis der Gersonieten zal zijn Eljasaf, de zoon van Lael. 25En de wacht der zonen van Gerson in de tent der samenkomst zal zijn de tabernakel en de tent, haar deksel, en het deksel aan de deur van de tent der samenkomst; ▼▼ wacht Hebreeuws, bewaring, of waarneming; dat is, hetgeen zij bewaren of waarnemen moesten.
,
▼▼ der zonen van Gerson De last van deze en der andere Levieten wordt in dit hoofdstuk kortelijk aangewezen, maar in het volgende breder beschreven.
,
▼▼ de tabernakel en de tent, Versta door den namen tabernakel en tent al de gordijnen, behangselen en bedekselen, tot denzelven beneden en boven behorende, die van de Gersonieten gedragen moesten worden.
26En de behangselen des voorhofs, en het deksel van de deur des voorhofs, welke bij den tabernakel en bij het altaar rondom zijn; mitsgaders de zelen, tot zijn gansen dienst. 27En van Kahath is het geslacht der Amramieten, en het geslacht der Izharieten, en het geslacht der Hebronieten, en het geslacht der Uzziëlieten; dit zijn de geslachten der Kohathieten. 28In getal van al wat mannelijk was, van een maand oud en daarboven, waren acht duizend en zeshonderd, waarnemende de wacht des heiligdoms. ▼▼ waarnemende de wacht Zie boven, vs.17.
29De geslachten der zonen van Kohath zullen zich legeren aan de zijde des tabernakels, zuidwaarts. ▼▼ zuidwaarts Het zuiden heeft bij de Hebreën zijn naam van de rechterhand, omdat degenen, die zich met het aangezicht wenden naar het oosten, het zuiden aan de rechterhand hebben.
30De overste nu van het vaderlijke huis der geslachten van de Kohathieten, zal zijn Elisafan, de zoon van Uzziël. 31Hun wacht nu zal zijn de ark, en de tafel, en de kandelaar, en de altaren en het gereedschap des heiligdoms, met hetwelk zij dienst doen, en het deksel, en al wat tot zijn dienst behoort. ▼
,
▼▼ zij dienst doen, Namelijk, de priesters.
,
▼
,
▼ 32De overste nu der oversten van Levi zal zijn Eleazar, de zoon van Aäron, den priester; zijn opzicht zal zijn over degenen, die de wacht des heiligdoms waarnemen. ▼
,
▼▼ der oversten van Levi Van dezen waren er drie, uit elk geslacht van Levi een: namelijk, Eljasaf, uit het geslacht van Gerson, boven, vs.24, en Elisafan uit het geslacht van Kohath, vs.30, en Zuriël, uit het geslacht van Merari, vs.35.
,
▼▼ zijn opzicht Namelijk, van Eleazar, die de overste der oversten van de Levieten was. Anders, dit is het ambt dergenen, die de wacht des heiligdoms waarnemen; houdende deze woorden een besluit te zijn van het verhaal des ambts der Kohathieten.
,
▼▼ die de wacht des heiligdoms Dat is, die in den godsdienst enig ambt of last hebben.
33Van Merari is het geslacht der Mahelieten, en het geslacht der Musieten; dit zijn de geslachten van Merari. 34En hun getelden in getal van al wat mannelijk was, van een maand oud en daarboven, waren zes duizend en tweehonderd. 35De overste nu van het vaderlijke huis der geslachten van Merari zal zijn Zuriël, de zoon van Abihaïl; zij zullen zich legeren aan de zijde des tabernakels, noordwaarts. 36En het opzicht der wachten van de zonen van Merari zal zijn over de berderen des tabernakels, en zijn richelen, en zijn pilaren, en zijn voeten, en al zijn gereedschap, en al wat tot zijn dienst behoort; ▼▼ de berderen des tabernakels, Dewijl de Merarieten meerder last te dragen hadden dan de Gersonieten, gelijk af te nemen is uit de vergelijking van dit en het volgende vs. Met de voorgaande verz.25,26, zo zijn aan de Merarieten tot uitvoering van hun dienst vier wagens en acht runderen gegeven, maar den Gersonieten niet meer dan twee wagens met vier runderen. Zie onder, Num 7:7-8.
37En de pilaren des voorhofs rondom, en hun voeten, en hun pennen, en hun zelen. 38Die nu zich legeren zullen voor den tabernakel oostwaarts, voor de tent der samenkomst, tegen den opgang, zullen zijn Mozes, en Aäron met zijn zonen, waarnemende de wacht des heiligdoms, voor de wacht der kinderen Israëls; en de vreemde, die nadert, zal gedood worden. ▼▼ voor de wacht der kinderen Israëls; Dat is, de plaats van de wacht, die de kinderen Israëls anders hadden moeten waarnemen. Zie boven, vs.7.
,
▼▼ en de vreemde die nadert, Zie boven, vs.10.
39Alle getelden der Levieten, welke Mozes en Aäron, op het bevel des Heeren, naar hun geslachten, geteld hebben, al wat mannelijk was, van een maand oud en daarboven, waren twee en twintig duizend. ▼▼ twee en twintig duizend Zo men vs.22, 28, 34 inziet, zal men bevinden dat het getal der Gersonieten is geweest 7500, der Kohathieten 8600, en der Merarieten 6200, makende samen het getal van 22.300, even 300 meer dan hier in dit vs. vermeld worden; maar men moet weten dat bij het getal van 22.000 de priesters, zijnde uit het geslacht van Kohath, en daarna de eerstgeborenen der Levieten mede bijgevoegd moeten worden, die, overmits zij [samen 300 zijnde] den priesters niet gegeven waren, als Gode op een bijzondere wijze eigen blijvende, Exo 13:2; en de andere eerstgeborenen niet kunnende lossen dewijl zij zelf eerstgeborenen waren, zo worden terecht maar 22.000 hier in rekening gebracht, als niet meer den priesters gegeven zijnde.
40En de Heere zeide tot Mozes: Tel alle eerstgeborenen, wat mannelijk is onder de kinderen Israëls, van een maand oud en daarboven; en neem het getal hunner namen op. 41En gij zult voor Mij de Levieten nemen (Ik ben de Heere!), in plaats van alle eerstgeborenen onder de kinderen Israëls, en de beesten der Levieten, in plaats van alle eerstgeborenen onder de beesten der kinderen Israëls. 42Mozes dan telde, gelijk als de Heere hem geboden had, alle eerstgeborenen onder de kinderen Israëls. 43En alle eerstgeborenen, die mannelijk waren, in het getal der namen, van een maand oud en daarboven, naar hun getelden, waren twee en twintig duizend tweehonderd en drie en zeventig. 44En de Heere sprak tot Mozes, zeggende: 45Neem de Levieten, in plaats van alle eerstgeboorte onder de kinderen Israëls, en de beesten der Levieten, in plaats van hun beesten; want de Levieten zullen Mijn zijn; Ik ben de Heere! ▼▼ Levieten, Namelijk, die 22.000 getelden, van welke men zie boven, vs.39.
46Aangaande de tweehonderd drie en zeventig, die gelost zullen worden, die overschieten, boven de Levieten, van de eerstgeborenen van de kinderen Israëls; ▼▼ overschieten, Want het getal der Levieten was maar 22.000, vs.39, en der eerstgeborenen was twee en twintig duizend, twee honderd drie en zeventig, vs.43.
47Gij zult voor elk hoofd vijf sikkels nemen; naar den sikkel des heiligdoms zult gij ze nemen; die sikkel is twintig gera. ▼▼ voor elk hoofd Hebreeuws, vijf vijf sikkelen; naar den kop, of het bekkeneel
,
▼
,
▼ 48En gij zult dat geld aan Aäron en zijn zonen geven, het geld der gelosten die onder hen overschieten. 49Toen nam Mozes dat losgeld van degenen, die overschoten boven de gelosten door de Levieten. ▼▼ die overschoten Welke waren in getal twee honderd drie en zeventig, gelijk in het voorgaande gemeld wordt, en dienvolgens moesten zoveel eerstgeborenen met geld gelost worden. Vergelijk de aantekeningen vs.46.
50Van de eerstgeborenen van de kinderen Israëls nam hij dat geld, duizend driehonderd vijf en zestig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms. ▼▼ de eerstgeborenen Te weten, die overig waren boven het getal der Levieten.
,
▼▼ duizend driehonderd vijf en zestig sikkelen, Elk hoofd der twee honderd drie en zeventig eerstgeborenen, die boven de Levieten overig waren, moest tot zijn lossing vijf sikkelen geven, boven, vs.47, waarom het voorgemelde getal, met vijf vermenigvuldigd zijnde, deze som uitbrengt.
51En Mozes gaf dat geld der gelosten aan Aäron en aan zijn zonen, naar het bevel des Heeren, gelijk als de Heere Mozes geboden had. ▼▼ bevel des HEEREN, Hebreeuws, mond.
Copyright information for
DutSVVA