Numbers 9
1En de Heere sprak tot Mozes in de woestijn van Sinaï, in het tweede jaar, nadat zij uit Egypteland uitgetogen waren, in de eerste maand, zeggende: ▼▼ sprak tot Mozes Anders, had gesproken; en alzo voorts in het vervolg van dezen tekst tot vs.7 toe, te weten, voor de telling der Israëlieten, boven, Num 1:1 beschreven; welke geschiedde op de tweede maand des tweeden jaars: maar dit verhaal wordt nu hier achter ingevoegd uit oorzaak van de onreine en reizende lieden, die het pascha in de eerste maand niet konden houden, en daarom tot de tweede maand uitgesteld werden. Zie onder, vs.11.
,
▼ 2Dat de kinderen Israëls het pascha houden zouden, op zijn gezetten tijd. ▼
,
▼ 3Op den veertienden dag in deze maand, tussen twee avonden zult gij dat houden, op zijn gezetten tijd; naar al zijn inzettingen, en naar al zijn rechten zult gij dat houden. ▼
,
▼ 4Mozes dan sprak tot de kinderen Israëls, dat zij het pascha zouden houden. 5En zij hielden het pascha op den veertienden dag der eerste maand, tussen de twee avonden, in de woestijn van Sinaï; naar alles, wat de Heere Mozes geboden had, alzo deden de kinderen Israëls. 6Toen waren er lieden geweest, die over het dode lichaam eens mensen onrein waren, en op denzelven dag het pascha niet hadden kunnen houden; daarom naderden zij voor het aangezicht van Mozes, en voor het aangezicht van Aäron op dienzelven dag. ▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ op denzelven dag Dat is, op den ordinairen en gezetten dag.
,
▼ 7En diezelve lieden zeiden tot hem: Wij zijn onrein over het dode lichaam eens mensen; waarom zouden wij verkort worden, dat wij de offerande des Heeren op zijn gezetten tijd niet zouden offeren, in het midden van de kinderen Israëls? ▼▼ verkort worden, Of, achtergehouden, of afgehouden worden
,
▼▼ de offerande des HEEREN Versta, het paaslam, hetwelk zo genoemd wordt hier en onder, vs.13, en Exo 12:27, eensdeels omdat het slachten daarvan naar het bevel Gods geschiedde, om de gedachtenis van hun verlossing uit Egypte te onderhouden, en daarvoor Gode dankzegging te offeren; Exo 12:27; anderdeels, omdat die slachting een voorbeeld is geweest van de offerande onzes Heeren Jezus Christus; 1Co 5:7.
8En Mozes zeide tot hen: Blijft staande, dat ik hoor, wat de Heere u gebieden zal. 9Toen sprak de Heere tot Mozes, zeggende: 10Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Wanneer iemand onder u, of onder uw geslachten, over een dood lichaam onrein, of op een verren weg zal zijn, hij zal dan nog den Heere het pascha houden. 11In de tweede maand, op den veertienden dag, tussen de twee avonden, zullen zij dat houden; met ongezuurde broden en bittere saus zullen zij dat eten. ▼▼ bittere saus Hebreeuws, bitterheden
,
▼▼ dat eten Te weten, het pascha; dat is, voorbijgang. Zie ook deze manier van spreken Deu 16:7; 2Ch 30:18; Joh 18:28, en versta het paaslam, hetwelk een voorbijgang genoemd wordt, om de reden vermeld Lev 23:5; dezelfde wijze van spreken is: het pascha slachten, Exo 12:21; Deu 16:2, Deu 16:6; het pascha koken; Deu 16:7.
12Zij zullen daarvan niet overlaten tot den morgen, en zullen daaraan geen been breken; naar alle inzetting van het pascha zullen zij dat houden. 13Als een man, die rein is, en op den weg niet is, en nalaten zal het pascha te houden, zo zal diezelve ziel uit haar volken uitgeroeid worden; want hij heeft de offerande des Heeren op zijn gezetten tijd niet geofferd, diezelve man zal zijn zonde dragen. ▼
,
▼ 14En wanneer een vreemdeling bij u als vreemdeling verkeert, en hij het pascha den Heere ook houden zal, naar de inzetting van het pascha, en naar zijn wijze, alzo zal hij het houden; het zal enerlei inzetting voor ulieden zijn, beiden den vreemdeling en den inboorling des lands. ▼ 15En op den dag van het oprichten des tabernakels bedekte de wolk den tabernakel, op de tent der getuigenis; en in den avond was over den tabernakel als een gedaante des vuurs, tot aan den morgen. ▼
,
▼▼ op de tent Dat is, niet eigenlijk over den voorhof maar enigszins over het heilige, doch voornamelijk over het allerheiligste, waar de ark der getuigenis was.
,
▼ 16Alzo geschiedde het geduriglijk; de wolk bedekte denzelven, en des nachts was er een gedaante des vuurs. ▼
,
▼▼ denzelven, Te weten, tabernakel.
17Maar nadat de wolk opgeheven werd van boven de tent, zo verreisden ook daarna de kinderen Israëls; en in de plaats, waar de wolk bleef, daar legerden zich de kinderen Israëls. 18Naar den mond des Heeren, verreisden de kinderen Israëls, en naar des Heeren mond legerden zij zich; al de dagen, in dewelke de wolk over den tabernakel bleef, legerden zij zich. ▼▼ den mond des HEEREN, Dat is, naar het bevel of voorschrift des Heeren. Versta, naardat God door de wolk, die een teken zijner tegenwoordigheid was, te kennen gaf, hetzij zij verheven werd of stilstond. Want dat was den Israëlieten als een bevel des Heeren, hetwelk zij in het verreizen en in het blijven volgen moesten.
19En als de wolk vele dagen over den tabernakel verbleef, zo namen de kinderen Israëls de wacht des Heeren waar, en verreisden niet. ▼▼ verbleef, Hebreeuws, verlengde
,
▼▼ namen de kinderen Israëls Dat is, zij onderhielden naarstiglijk in den tabernakel de oefening van allen godsdienst. Vergelijk Lev 8:35, en boven, Num 3:7; zij namen ook acht op hetgeen de Heere deed, namelijk of Hij de wolk deed verheffen of liet rusten, waarnaar zij òf verreizen, òf stil blijven moesten.
20Als het nu was, dat de wolk weinige dagen op den tabernakel was, naar den mond des Heeren legerden zij zich, en naar den mond des Heeren verreisden zij. ▼ 21Maar was het, dat de wolk van den avond tot den morgen daar was, en de wolk in den morgen opgeheven werd, zo verreisden zij; of des daags, of des nachts, als de wolk opgeheven werd, zo verreisden zij. 22Of als de wolk twee dagen, of een maand, of vele dagen vertoog op den tabernakel, blijvende daarop, zo legerden zich de kinderen Israëls, en verreisden niet; en als zij verheven werd, verreisden zij. ▼ 23Naar den mond des Heeren legerden zij zich, en naar den mond des Heeren verreisden zij; zij namen de wacht des Heeren waar, naar den mond des Heeren, door de hand van Mozes. ▼
Copyright information for
DutSVVA