Obadiah 12-14

12Toen zoudt gij niet gezien hebben op den dag uws broeders, den dag zijner vervreemding; noch u verblijd hebben over de kinderen van Juda, ten dage huns ondergangs; noch uw mond groot gemaakt hebben, ten dage der benauwdheid;
 gezien hebben Anders: Maar ziet niet, enz. en zo achtervolgens, te weten, met lust en vermaak. Alzo vs.13, zie ook Psa 22:18 . Alsof God zeide: Verlustig u dus niet over de ellende uwer broeders, wacht wat; de uwe, die veel zwaarder zal vallen, is voor de deur, gelijk volgt in vs.15; het is een verwijtende aanspraak en voorwerping van hun bedreven boosheid, die God zwaarlijk wilde straffen, maar zijn volk daarna genade bewijzen.
,
 dag uws broeders, De tijd zijner bezoeking, of straf, gelijk in het volgende verklaard wordt. Verg. Psa 37:13 .
,
 vervreemding; Waarin hij in de hand der vreemden is overgeleverd en uit zijn land in een vreemd land vervoerd, zodat God zelf zich als vreemd tegen hem hield.
,
 uw mond groot gemaakt hebben, Dat is, gij zoudt den mond zo wijd niet opengesperd en zo niet getrotst hebben met spijt en spot. Verg. Eze 35:12-13 ; Psa 22:14 , en Psa 35:26 met de aantekening aldaar.
13Noch ter poorte Mijns volks ingegaan zijn, ten dage huns verderfs; noch gezien hebben, ook gij, op zijn kwaad, ten dage zijns verderfs; noch uw handen uitgestrekt hebben aan zijn heir, ten dage zijns verderfs;
 gij, Wien het, als bloedverwant, niet betaamt te doen wat de vreemden en vijanden doen.
,
 kwaad, Dat is, ellende, kwaad der straf. Zie Gen 19:10 .
,
 aan zijn heir, Jakobs heir, of vermogen, gelijk vs.11. Zij hebben ongetwijfeld beide gedaan, slaande hunne handen aan hunne personen, gelijk volgt, en aan hunne goederen; verg. Gen 37:22 met de aantekening aldaar.
14Noch gestaan hebben op de wegscheiding, om zijn ontkomenen uit te roeien; noch zijn overgeblevenen overgeleverd hebben, ten dage der benauwdheid.
 wegscheiding, Anders: verscheuring, doorbreking, te weten, der stad, om te beletten dat er niemand ontkwam.
,
 ontkomenen uit te roeien; Om den Joden, die door den een of anderen weg voor den vijand zochten te vluchten, of al ontkomen waren, den weg te onderscheppen, of den pas te stoppen en hen te vermoorden.
,
 overgeblevenen Die de vijand mag hebben overgezien, of overgelaten, en dien gij het leven niet gunt.
,
 overgeleverd hebben, In de hand van den vijand.
Copyright information for DutSVVA