Proverbs 18
1Die zich afzondert, tracht naar wat begeerlijks; hij vermengt zich in alle bestendige wijsheid. ▼▼ afzondert, Te weten, van het gezelschap der mensen, genegen zijnde om in stilheid en eenzaamheid te leven.
,
▼▼ wat begeerlijks; Hebreeuws, naar begeerte; dat is, heeft gemeenlijk iets begeerlijks voor, hetwelk hij zeer naarstiglijk najaagt, dat zoekende in die eenzaamheid te gekomen. Anders: zoekt met, of door begeerte.
,
▼▼ in alle De wijze man spreekt van dengene, wiens begeerte en lust is zich in de onderzoeking van alle goede wetenschap en ware wijsheid in te laten, om daarvan een vaste kennis te hebben, die hij in zijn hart opsluit. Deze zin wordt met de tegenstelling van vs.2 zeer bevestigd. Anderen verstaan hier een kwade afzondering, waardoor iemand zich van de ware wijzen en rechtgevoelenden afscheidt, gedreven zijnde door de begeerte van ijdele eer, waartoe hij zoekt te geraken mits zich door arglistige en spitsvondige zinnen in alle goede wijsheid en lering om te wentelen, daarentegen zich op te werpen en zijn venijn daaruit te zuigen, dat hij bij alle gelegenheid daarna met groten schijn van hoge wijsheid overal uitgiet.
2De zot heeft geen lust aan verstandigheid, maar daarin, dat zijn hart zich ontdekt. ▼▼ daarin, Te weten, zal hij alleen lust hebben.
,
▼▼ dat zijn hart Of, in het ontdekken zijns harten; of dat hij zijn hart ontdekke; te weten, door zotte redenen bekend makende de zotheid, waarmede zijn hart vervuld is.
3Als de goddeloze komt, komt ook de verachting en met schande versmaadheid. ▼▼ verachting Te weten, waardoor hij de vromen niet alleen veracht in zijn hart, maar ook hun schande en versmaadheid aandoet met woorden en werken, of waardoor hij van de vromen veracht wordt.
,
▼▼ met schande Of, met den schandelijke, dat is den oneerlijken mens komt ook de versmaadheid, te weten, waardoor hij anderen versmaadt, of van anderen versmaad wordt.
4De woorden van den mond eens mans zijn diepe wateren; en de springader der wijsheid is een uitstortende beek. ▼▼ eens mans Te weten, van groot verstand en aanzien.
,
▼
,
▼▼ uitstortende Dat is, die altijd vloeden en stromen heeft uit te geven en nimmermeer uitdroogt.
5Het is niet goed, het aangezicht des goddelozen aan te nemen, om den rechtvaardige in het gericht te buigen. ▼
,
▼
,
▼ 6De lippen des zots komen in twist, en zijn mond roept naar slagen. ▼
,
▼▼ roept naar slagen Dat is, brengt de twistende lieden aan elkander en hitst hen op tot vechterij. Of, hij is niet gerust eer hij zijn huid vol slagen heeft, hij roept er om.
7De mond des zots is hemzelven een verstoring, en zijn lippen een strik zijner ziel. ▼▼ hemzelven Dat is, oorzaak zijner verstoring, dat is van zijn verderf en ondergang.
,
▼ 8De woorden des oorblazers zijn als dergenen, die geslagen zijn, en die dalen in het binnenste des buiks. ▼▼ die geslagen Dat is, die zich zeer klagelijk aanstellen, zich gelatende ongelijk geleden te hebben, om dengenen, dien zij het oor vol blazen, tot medelijden te verwekken en tegen hunnen naaste op te ruien. Anders: zijn als slangen; te weten, waarmede zij hunnen naaste kwetsen en wonden aan zijn goeden naam; vergelijk boven Pro 12:18 . Of, zijn als dergenen, die vleien; dat is pluimstrijken en schoonspreken.
,
▼▼ in het binnenste Hebreeuws, in de binnenkamers.
,
▼ 9Ook die zich slap aanstelt in zijn werk, die is een broeder van een doorbrenger. ▼▼ die zich slap Versta, den luiaard en trage.
,
▼
,
▼ 10De Naam des Heeren is een Sterke Toren; de rechtvaardige zal daarhenen lopen, en in een Hoog Vertrek gesteld worden. ▼
,
▼
,
▼▼ daarhenen lopen, Te weten, tot den naam des Heeren, of tot den toren der sterkte.
11Des rijken goed is de stad zijner sterkte, en als een verheven muur in zijn inbeelding. ▼
,
▼▼ in zijn inbeelding Dat is, alzo de rijke zichzelven wijsmaakt en zich in zijne gedachten laat voorstaan.
12Voor de verbreking zal des mensen hart zich verheffen; en de nederigheid gaat voor de eer. ▼ 13Die antwoord geeft, eer hij zal gehoord hebben, dat is hem dwaasheid en schande. ▼
,
▼▼ is hem dwaasheid Dat is, wordt hem met recht tot dwaasheid gerekend, waarover hij dan schaamte en schande behaalt.
14De geest eens mans zal zijn krankheid ondersteunen; maar een verslagen geest, wie zal dien opheffen? ▼
,
▼▼ zijn krankheid Te weten, òf zijns zelfs, als droefheid en vrees, òf van zijn lichaam, als ziekte en smart. Deze alle wordt de kloekmoedige geest gezegd te ondersteunen als hij daarin den mens sterkt en troost, dat hij niet bezwijke.
,
▼
,
▼▼ wie zal dien Alsof hij zeide: Niemand dan God.
,
▼▼ opheffen? Anders: dragen?
15Het hart der verstandigen bekomt wetenschap, en het oor der wijzen zoekt wetenschap. ▼ 16De gift des mensen maakt hem ruimte, en zij geleidt hem voor het aangezicht der groten. ▼▼ maakt hem ruimte, Dat is, opent hem den weg om uit den nood te komen, of aan het einde van enig geschil of moeite te geraken.
,
▼ 17Die de eerste is in zijn twistzaak, schijnt rechtvaardig te zijn; maar zijn naaste komt , en hij onderzoekt hem. ▼▼ Die de eerste Dat is, die in het geschil, hetwelk hij met zijnen naaste uitstaande heeft, in de voorbaat is, door eerst zijne zaak den rechter te openen en met redenen te bekleden.
,
▼▼ rechtvaardig Dat is, gelijk te hebben, welverstaande zolang als zijne partij nog niet is gehoord geweest.
,
▼▼ zijn naaste Te weten, de verweerder.
,
▼▼ komt, Te weten, voor den rechter, om hem ook zijne zaak aan te dienen.
,
▼▼ hij onderzoekt Te weten, de rechter, of de partij.
,
▼▼ hem Namelijk zijnen naaste, dat is den verweerder, om hem mede te horen en te onderzoeken over hetgeen de eiser eerst voortgebracht had.
18Het lot doet de geschillen ophouden, en maakt scheiding tussen machtigen. ▼
,
▼▼ machtigen Dat is, die zich verharden, sterken, of te machtig maken in hun geschil tegen elkander, of die macht genoeg hebben om elkander te beschadigen, zo zij niet verenigd worden.
19Een broeder is wederspanniger dan een sterke stad; en de geschillen zijn als een grendel van een paleis. ▼▼ wederspanniger Of, meer door overtreding verstoord, te weten, tegen zijnen broeder, van wien hij meent verongelijkt te zijn en daarom met hem in twist is.
,
▼▼ sterke stad; Te weten, tegen haren prins of enigen heer aan welken zij zich niet wil overgeven, noch met hem vrede maken, steunende op hare sterkte. Hebreeuws, stad der sterkte.
,
▼▼ geschillen Te weten, tussen de broeders en nabestaande vrienden.
,
▼▼ zijn als een grendel Dat is, zij houden zeer vast en sluiten de twistige broeders doorgaans van elkander.
20Van de vrucht van ieders mond zal zijn buik verzadigd worden; hij zal verzadigd worden van de inkomst zijner lippen. ▼
,
▼▼ zijn buik Dat is, hijzelf in lichaam en ziel.
,
▼ 21Dood en leven zijn in het geweld der tong; en een ieder, die ze liefheeft, zal haar vrucht eten. ▼
,
▼▼ die ze Te weten, de tong.
,
▼▼ liefheeft, Te weten, om die te gebruiken, òf ten goede door wijze en deugdzame redenen, òf ten kwade door onwijze en ondeugdelijke redenen. Doch sommigen nemen het alleen in ten goede.
,
▼
,
▼ 22Die een vrouw gevonden heeft, heeft een goede zaak gevonden, en hij heeft welgevallen getrokken van den Heere. ▼
,
▼ 23De arme spreekt smekingen; maar de rijke antwoordt harde dingen. 24Een man, die vrienden heeft, heeft zich vriendelijk te houden; want er is een liefhebber, die meer aankleeft dan een broeder. ▼▼ Een man, Hebreeuws, een man der vrienden; dat is, die vrienden heeft.
,
▼▼ vriendelijk te houden; Te weten, met degenen, waarmede hij in vriendschap getreden is.
,
▼▼ aankleeft Dat is, in den nood nader bijblijft en trouwelijker bijstaat.
Copyright information for
DutSVVA