Proverbs 22
1De naam is uitgelezener dan grote rijkdom, de goede gunst dan zilver en dan goud. ▼ , ▼ 2Rijken en armen ontmoeten elkander; de Heere heeft hen allen gemaakt. ▼ , ▼▼ HEERE Te weten, die den rijke verbiedt den arme te verachten en den arme den rijke te benijden. De rijken zijn gehouden de armen uit liefde te helpen en de armen de rijken voor loon te dienen.
3Een kloekzinnig mens ziet het kwaad, en verbergt zich ; maar de slechten gaan henen door, en worden gestraft. ▼
,
▼▼ kwaad, Te weten, dat schijnt over de mensen te zullen vallen en vorziet zich daartegen om het te ontgaan.
,
▼▼ gaan henen Te weten, omdat zij niet voorzien het kwaad, dat over hen hangt, of het verachten.
4Het loon der nederigheid, met de vreze des Heeren, is rijkdom, en eer, en leven. ▼▼ met Dat is, die met de vreze des Heeren gevoegd is. In denzelfden zin kunnen de woorden ook overgezet worden, [en] der vreze des Heeren.
,
▼ 5Doornen en strikken zijn in den weg des verkeerden; die zijn ziel bewaart, zal zich verre van die maken. ▼▼ Doornen Dat is, ellendigheden en plagen, waarin de boze door zijn kwade werken zo verward en verstrikt wordt, dat hij zich daaruit niet kan redden.
,
▼▼ des verkeerden; Dat is, des onherborenen en desgenen, die vreemd is van de vreze Gods.
6Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken. ▼▼ Leer den jongen Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk iemand van jongsaf in enige wetenschap, en voornamelijk in de gronden der heilige leer, tot zijner ziele zaligheid onderwijzen. Vergelijk Gen 14:14 . Het is hier zoveel als catechiseren, hetwelk dikwijls in het Nieuwe Testament alzo gebruikt wordt. Zie Luk 1:4 ; Act 18:25 ; Rom 2:18 ; 1Co 14:19 ; Gal 6:6 .
,
▼▼ naar den eis Hebreeuws, naar den mond; dat is, naar den eis of de gelegenheid zijns wegs, dat is zijns ouderdoms, begrips en zijner tederheid. Anders: in het begin, of den ingang zijns wegs; dat is in den aanvang zijns levens.
,
▼▼ daarvan niet Te weten, van hetgeen gij in zijne jonkheid met de eerste onderwijzing hem ingestort hebt.
7De rijke heerst over de armen; en die ontleent, is des leners knecht. ▼▼ rijke Te weten, die den arme wat leent, of enige weldaad bewijst.
,
▼▼ armen; Te weten, die van de rijke wat geleend, of enige weldaad ontvangen heeft.
,
▼▼ knecht Dat is, die hem ten dienste staan moet. Hij spreekt eigenlijk niet van hetgeen behoort te geschieden, maar van hetgeen ten meesten dele in de wereld geschiedt.
8Die onrecht zaait, zal moeite maaien; en de roede zijner verbolgenheid zal een einde nemen. ▼
,
▼▼ roede Dat is de plaag, waarmede hij anderen door zijn oplopende grimmigheid gekweld, beledigd en verdrukt heeft. Het schijnt een gelijkenis te zijn van een stok, waarmede men het zaad en gewas placht te dorsen.
9Die goed van oog is, die zal gezegend worden; want hij heeft van zijn brood den armen gegeven. ▼
,
▼▼ den armen Hebreeuws, den dunne.
10Drijf den spotter uit, en het gekijf zal weggaan, en het geschil met de schande zal ophouden. ▼▼ gekijf Te weten, dien hij pleegt te verwekken.
,
▼▼ schande Te weten, die hij anderen met zijne twistingen aandoet.
11Die de reinheid des harten liefheeft, wiens lippen aangenaam zijn, diens vriend is de koning. ▼
,
▼▼ wiens lippen Dat is, die zo bespraakt is, dat hij zijn oprechte gedachten met bevalligheid kan voortbrengen. De overzetting kan ook aldus staan: met, of door, of om de aangenaamheid zijner lippen is de koning zijn vriend.
,
▼ 12De ogen des Heeren bewaren de wetenschap; maar de zaken des trouwelozen zal Hij omkeren. ▼
,
▼
,
▼▼ zaken Anders: woorden.
,
▼▼ trouwelozen Dat is, des goddelozen, die, het verbond des Heeren niet getrouwelijk houdende, in woorden en werken zich moedwilliglijk verloopt.
13De luiaard zegt: Er is een leeuw buiten; ik mocht op het midden der straten gedood worden! ▼▼ zegt Te weten om den arbeid te ontgaan. Dan vindt hij lichtelijk ene voorwending vna dit of dat gevaar, hetwelk hij verzint voorhanden te wezen.
14De mond der vreemde vrouwen is een diepe gracht; op welken de Heere vergramd is, zal daarin vallen. ▼▼ De mond Te weten, door hun vleien, pluimstrijken en aanlokkende woorden.
,
▼
,
▼ 15De dwaasheid is in het hart des jongen gebonden; de roede der tucht zal ze verre van hem wegdoen. ▼
,
▼▼ gebonden; Het is ene gelijkenis, te kennen gevende dat de zonde zo vast aan de jonge jeugd gehecht is als de dingen, die met touwen en repen aan elkander gebonden worden.
,
▼▼ der tucht Dat is, waardoor een kind gekastijd wordt.
16Die den arme verdrukt, om het zijne te vermeerderen, en den rijke geeft, komt zekerlijk tot gebrek. ▼
,
▼▼ vermeerderen, Of, zich te vergroten.
,
▼▼ geeft, Te weten, om zijne gunst, hulp en vordering te krijgen jegens de armen.
,
▼ 17Neig uw oor, en hoor de woorden der wijzen, en stel uw hart tot mijn wetenschap; ▼▼ Neig uw oor, Deze vermaning wordt hier ingevoegd om den lezer tot de rechte betrachting van deze spreuken, ja van alle geboden Gods, op te scherpen.
,
▼
,
▼ 18Want het is liefelijk, als gij die in uw binnenste bewaart; zij zullen samen op uw lippen gepast worden. ▼▼ die Te weten, woorden der wijzen.
,
▼
,
▼▼ gepast worden Te weten, opdat gij ze bekwamelijk en stichtelijk tot de mensen zoudt mogen uitspreken.
19Opdat uw vertrouwen op den Heere zij, maak ik u die heden bekend; gij ook maak ze bekend. ▼
,
▼ 20Heb ik u niet heerlijke dingen geschreven van allerlei raad en wetenschap? ▼
,
▼▼ allerlei Dat is, allerlei goede aanleidingen en onderwijs, om zichzelven naar Gods woord in het publieke en private leven wel aan te stellen.
21Om u bekend te maken de zekerheid van de redenen der waarheid; opdat gij de redenen der waarheid antwoorden moogt dengenen, die u zenden. ▼▼ opdat gij Dat is opdat gij niet alleen zelf de waarheid weet, maar ook anderen die bekend moogt maken, naar de gelegenheid van uwe roeping.
,
▼▼ zenden Te weten, om enig werk voor hen in het bijzonder te doen, of voor allen in het algemeen enig ambt te bedienen. Anders: die [tot] u zenden; te weten, om goeden raad en rechte onderwijzing van u te hebben.
22Beroof den arme niet, omdat hij arm is; en verbrijzel den ellendige niet in de poort. ▼
,
▼ 23Want de Heere zal hun twistzaak twisten, en Hij zal dengenen, die hen beroven, de ziel roven. ▼
,
▼▼ die hen beroven, Dat is, die den ellendigen hunne goederen en middelen afnemen.
,
▼▼ de ziel roven Dat is, het leven nemen.
24Vergezelschap u niet met een grammoedige, en ga niet om met een zeer grimmig man; ▼
,
▼ 25Opdat gij zijn paden niet leert, en een strik over uw ziel haalt. ▼
,
▼ 26Wees niet onder degenen, die in de hand klappen, onder degenen, die voor schulden borg zijn. ▼ 27Zo gij niet hadt om te betalen, waarom zou men uw bed van onder u wegnemen? ▼▼ te betalen, Te weten, den schuldheer, tot wiens verzekering gij voor den schuldenaar borg geworden zijt.
,
▼▼ wegnemen? Te weten, zo er anders in uw huis niets ware om den schuldeiser te voldoen. Versta dit van dengene, die zich borg stelde voor de schuld van een ander; want daarmede verklaarde hij dat hij rijk was en de macht had om te betalen, zodat hij zich niet mocht behelpen met de wet, Exo 22:26-27 ; Deu 24:6 . Hoewel dan de wet der liefde beval dat men des armen noodzakelijke dingen niet zou te pand nemen; nochtans liet het burgerlijke recht zulks in zekere gevallen toe, ja ook den schuldenaar voor een tijd tot slaaf te maken, 2Ki 4:1 . Zie ook boven Pro 20:16 .
28Zet de oude palen niet terug, die uw vaderen gemaakt hebben. ▼ 29Hebt gij een man gezien, die vaardig in zijn werk is? Hij zal voor het aangezicht der koningen gesteld worden; voor het aangezicht der ongeachte lieden zal hij niet gesteld worden. ▼
,
▼▼ ongeachte Hebreeuws, duistere; te weten, lieden, of mensen; dat is, gemene, onbekende, slechte en niet van aanzien.
Copyright information for
DutSVVA