‏ Proverbs 26

1Gelijk de sneeuw in den zomer, en gelijk de regen in den oogst, alzo past den zot de eer niet.
 oogst, Te weten niet voegen, maar ontijdig en schadelijk zijn. In het Joodse land regende het niet op den tijd van den oogst, of zeer zelden. Zie 1Sa 12:17 .
,
 eer niet Dat is, staat en regering, waarmede hij zichzelven te schande maken en anderen verdrukken zou.
2Gelijk de mus is tot wegzweven, gelijk een zwaluw tot vervliegen, alzo zal een vloek, die zonder oorzaak is, niet komen.
 mus Zie van het Hebreeuwse woord, [hetwelk hier voor een mus genomen wordt] Gen 7:14 , en Lev 14:4 .
,
 die zonder oorzaak Dat is die men tegen een onschuldige gedaan heeft.
,
 niet komen Dat is, dengene, die gevloekt wordt, niet treffen, maar van hem als een vogel wegvliegen.
3Een zweep is voor het paard, een toom voor den ezel, en een roede voor den rug der zotten. 4Antwoord den zot naar zijn dwaasheid niet, opdat gij ook hem niet gelijk wordt.
 Antwoord den zot Te weten op die wijze, welke hij in zijn rede gebruikt, namelijk met smaadwoorden, lasteringen, valse redenen en bespottingen; en alzo dat gij u door den twist laat wegrukken tot onbehoorlijke driften.
5Antwoord den zot naar zijn dwaasheid, opdat hij in zijn ogen niet wijs zij.
 naar zijn dwaasheid, Te weten naardat zijne dwaasheid eist, dat zij namelijk met goeden vasten grond bestraf en wederlegd worde.
,
 in zijn ogen Dat is, in zijn eigen oordeel, waardoor hij zich laat dunken dat hij wijs is. Alzo onder vs.12, 16.
6Hij snijdt zich de voeten af, en drinkt geweld, die boodschappen zendt door de hand van een zot.
 Hij snijdt Dat is, hij maakt dat hij met zijne zaken niet voortkomen kan. Of, hij beneemt zichzelven de gelegenheid en bekwaamheid om zijne dingen uit te voeren gemerkt dat hij ze veel beter door zichzelven of door anderen dan door den zot doen zou.
,
 drinkt Dat is, doet zichzelven ongelijk een behaalt schande en schade bij degenen, tot wien hij den zot uitzendt. De manier van spreken betekent zoveel als eeuwig kwaad lijden, of daarmede gestraft worden; vergelijk de aantekening Psa 75:9 .
,
 boodschappen Hebreeuws, woorden.
,
 door de hand Dat is, door den dienst; zie Exo 4:13 .
7Hef de benen van den kreupele op; alzo is een spreuk in den mond der zotten.
 op; Te weten opdat hij die in enig wel zou mogen gebruiken. Doch gelijk dit niet bekwamelijk geschieden kan, alzo kan ook een zot een wijze spreuk niet wel verhalen. Anders: De benen des kreupelen zijn opgeheven; versta, het ene meer dan het andere, zodat zij ongelijk zijn. De zin is, gelijk de benen of schenkels van een kreupele gene evenredigheid hebben, alzo zijn de redenen van een zot ongerijmd en passen op elkander niet. Man ken ook vs.7 aldus vertalen: Neem de benen van den kreupele weg; en de spreuken [die] in der zotten mond zijn. Sommigen verstaan ook door de benen de versierselen derzelve, die den kreupele niet wel schijnen te voegen. De zin zou zijn dat wijze redenen in den mond der dwazen niet beter passen dan de benen, of hun sieraad, aan de kreupelen.
8Gelijk hij, die een edel gesteente in een slinger bindt, alzo is hij, die den zot eer geeft.
 hij, die een Hebreeuws, gelijk het binden, of bindsel van een edelgesteente; te weten gans ongerijmd is, omdat de kostelijke steen, geslingerd zijnde, niets bijzonders kan uitrichten en ook verloren wordt, alzo is hij, enz.
,
 edel gesteente Het Hebreeuwse woord wordt ook voor edelgesteente genomen, Exo 31:5 . Zie de aantekening. Anders: die een [edel]gesteente vindt in een steenhoop.
,
 eer geeft Dat is, staat, ambten, rijkdom, die de zot niet recht gebruiken kan, maar laat verloren gaan.
9Gelijk een doorn gaat in de hand eens dronkaards, alzo is een spreuk in den mond der zotten.
 gaat Hebreeuws, opgaat; dat is, gelijk een dronkaard zichzelven of anderen beschadigt als hij een doorn behandelen zou, alzo kan een zot een goede spreuk niet wel gebruiken.
10De groten doen een iegelijk verdriet aan, en huren de zotten, en huren de overtreders.
 groten Hebreeuws, de grote doet een iegelijk verdriet aan, en huurt een zot, en huurt de overtreders. Versta, tirannen, of heren en vorsten, of zodanige groten, die bij hen zulk aanzien hebben, dat zij een ieder moeite en verdriet aandoen. Tot welk einde zij zotten en overtreders in hunnen dienst hebben, waarvan de eersten niet kunnen en anderen niet willen goeddoen.
,
 de zotten, Zie boven Pro 1:22 .
,
 overtreders Anders: de voorbijgaanden, wie zij zouden mogen zijn, die slechts maar genegen zijn het voornemen der groten, die hen huren, te volgen.
11Gelijk een hond tot zijn uitspuwsel wederkeert, alzo herneemt de zot zijn dwaasheid.
 wederkeert, Te weten om dat weder in te slokken, hebbende vergeten dat het uitgespogene hem kwalijk bekwam.
12Hebt gij een man gezien, die wijs in zijn ogen is! Van een zot is meer verwachting dan van hem.
 die wijs Zie boven vs.5.
,
 een zot Zie boven Pro 1:22 .
,
 verwachting Te weten, van wijs en deugdzaam te worden.
13De luiaard zegt: Er is een felle leeuw op den weg, een leeuw is op de straten.
 De luiaard Vergelijk boven Pro 22:13 .
14Een deur keert om op haar herre, alzo de luiaard op zijn bed.
 herre, Dat is, hengsel of gehing, waaraan zij hangt en vast is.
,
 op zijn bed Te weten zonder daarvan af te komen om zijn behoorlijk werk te doen.
15De luiaard verbergt zijn hand in den boezem, hij is te moede, om die weder tot zijn mond te brengen.
 De luiaard Zie boven Pro 19:24 en de aantekening daarop.
,
 den boezem, Anders: in den schotel.
16De luiaard is wijzer in zijn ogen, dan zeven, die met rede antwoorden.
 is wijzer Zie boven vs.5, en onder Pro 28:11 .
,
 zeven, Dat is, van velen. Het is een zeker getal voor een onzeker; zie boven Pro 6:31 .
,
 met rede Dat is, die redelijk of vernuftig, of met goed verstand en recht oordeel kunnen spreken. Van het Hebreeuwse woord, zie Job 12:20 , op het woord oordeel.
17De voorbijgaande, die zich vertoornt in een twist, die hem niet aangaat, is gelijk die een hond bij de oren grijpt.
 die hem Hebreeuws, niet zijne; dat is die zijne niet is.
,
 die een hond Dat is, die zichzelven zonder oorzaak in gevaar van moeite en schade werpt, gelijk hij, die een hond bij de oren trekt, dien tergt om hem te bespringen en te bijten.
18Gelijk een, die zich veinst te razen, die vuursprankelen, pijlen en dodelijke dingen werpt;
 die zich veinst Dat is, zich houdt of hij onzinnig of slecht ware. Gelijk onder zulk deksel niemand zich kan ontschuldigen als hij iemand leed gedaan heeft, alzo is die niet te ontschuldigen, die onder het deksel van jokken en spelen zijnen naaste beschadigt. Anders: die zich veinst amechtig te zijn.
,
 vuursprankelen, Of, vuurfakkelen, of vlammen. Anders: boeien, banden, of strikken, waarmede iemand, voornamelijk aan zijne handen, vastgemaakt wordt.
,
 dodelijke Hebreeuws, dood; dat is die den dood iemand kunnen aanbrengen.
19Alzo is een man, die zijn naaste bedriegt, en zegt: Jok ik er niet mede?
 Jok ik Hebreeuws, ben ik niet jokkende, of gekkende? Dat is, hetgeen ik gedaan heb, is niet uit moedwil en een kwaad opzet, maar uit jokkernij en genoegen, en al spelende gedaan.
20Als er geen hout is, gaat het vuur uit; en als er geen oorblazer is, wordt het gekijf gestild.
 en als er geen Vergelijk boven Pro 22:10 .
,
 oorblazer is, Zie boven Pro 16:28 .
,
 gestild Hebreeuws, zwijgt; dat is, wordt stil en houdt op. Zie van het Hebreeuwse woord Jos 10:12 .
21De dove kool is om de vurige kool, en het hout om het vuur; alzo is een kijfachtig man, om twist te ontsteken.
 kijfachtig man, Hebreeuws, een man der kijving, of der geschillen.
22De woorden des oorblazers zijn als dergenen, die geslagen zijn, en die dalen in het binnenste des buiks.
 De woorden Zie boven Pro 18:8 , waar dezelfde spreuk met dezelfde woorden voorgesteld wordt.
23Brandende lippen, en een boos hart, zijn als een potscherf met schuim van zilver overtogen.
 Brandende Versta, de mensen, die uit vurige liefde en goede toegenegenheid schijnen te spreken, maar nochtans hun, die zij toespreken, een kwaad hart toedragen.
,
 een potscherf Hetwelk van zichzelven wel van kleine waarde is, maar van buiten door den schijn en de gelijkheid des zilvers een schonen luister geeft, die de mensen bedrieft, menende dat de potscherf, daarmede overtrokken, goed massief zilver is.
24Die haat draagt, houdt zich vreemd met zijn lippen; maar in zijn binnenste stelt hij bedrog aan.
 gelaat Dat is, veinst zich anders van buiten door zijne woorden, dan hij van binnen in zijn hart is.
,
 binnenste Dat is, in zijn hart. Zie Job 20:14 .
25Als hij met zijn stem smeekt, geloof hem niet, want zeven gruwelen zijn in zijn hart.
 hij met zijn stem Te weten de hater, van wien in vs.24 gesproken is.
,
 zeven Dat is, vele, gelijk boven vs.16 en Pro 24:16 . Zie boven Pro 6:31 .
,
 gruwelen Dat is, gruwelijke gedachten en praktijken om kwaad te doen.
26Wiens haat door bedrog bedekt is, diens boosheid zal in de gemeente geopenbaard worden.
 door bedrog Anders: [als] in een woestijn; dat is, in een plaats waar geen mens in is, die boosheid ziet of hoort.
,
 in de gemeente Dat is, openbaar voor al de wereld, hetzij in dit leven, [gelijk het dikwijls geschiedt] of immers ten jongsten dage in het algemeen oordeel, tenzij men zich bekeert.
27Die een kuil graaft, zal er in vallen, en die een steen wentelt, op hem zal hij wederkeren.
 graaft, Te weten om een ander daarin te doen vallen.
,
 hem zal hij Te weten op hem, die den steen opwaarts tegen ene hoogte gewenteld heeft, om op iemand te doen vallen.
28Een valse tong haat degenen, die zij verbrijzelt; en een gladde mond maakt omstoting.
 Een valse tong Hebreeuws, een tong der valsheid; dat is, een mens die met een valse tong omgaat.
,
 verbrijzelt; Of, verbrijzelen zal; dat is, verderven en uitroeien.
,
 gladde mond Dat is, vleiende en pluimstrijkende. Vergelijk boven Pro 5:3 , en de aantekening.
,
 omstoting Dat is, slaat een mens te gronde.
Copyright information for DutSVVA