Proverbs 3
1Mijn zoon! vergeet mijn wet niet, maar uw hart beware mijn geboden. ▼ 2Want langheid van dagen, en jaren van leven, en vrede zullen zij u vermeerderen. ▼ , ▼ , ▼ 3Dat de goedertierenheid en de trouw u niet verlaten; bind ze aan uw hals, schrijf ze op de tafel uws harten. ▼▼ Dat de goedertierenheid Dit kan men verstaan van de goedertierenheid en trouw van God, zulks dat het zou zijn een bevel, vermanende den mens daaraan vast te hangen, met ene belofte dat Hij hen behouden zou. Zie onder vs.25. Anderen verstaan dit van de weldadigheid en trouw, die een ieder jegens zijnen naaste bewijzen moet.
,
▼▼ bind ze Te weten, de geboden Gods, waarvan in vs.1 gesproken is. Of, de goedertierenheid en trouw, dat is, de beloften Gods daarvan.
,
▼
,
▼ 4En vind gunst en goed verstand, in de ogen Gods en der mensen. ▼▼ vind Het is weder een bevel, bevattende een sterke belofte, gelijk in het begin van vs.3. Het bevel is, poog genade te vinden, enz. De belofte is: gij zult God en den vromen mensen aangenaam zijn en een gezonde kennis hebben van wel te leven.
,
▼
,
▼ 5Vertrouw op den Heere met uw ganse hart, en steun op uw verstand niet. ▼ 6Ken Hem in al uw wegen, en Hij zal uw paden recht maken. ▼
,
▼ 7Zijt niet wijs in uw ogen; vrees den Heere, en wijk van het kwade. ▼ 8Het zal een medicijn voor uw navel zijn, en een bevochtiging voor uw beenderen. ▼▼ voor uw navel Het is een manier van spreken bij gelijkenis genomen van de kinderen, wier navels met grote voorzichtigheid moeten behandeld en verzorgd worden, en ook van de volwassenen, die aldaar week en zwak zijn, en dikwijls medicijnen van node hebben. De zin is dat men, de vreze Gods hebbende, ten aanzien van het geestelijke leven der ziel gans welvarend en in goede sterkte wezen zal.
,
▼ 9Vereer den Heere van uw goed, en van de eerstelingen al uwer inkomsten; ▼▼ den HEERE Te weten, in zijne dienaren, de priesters en Levieten; idem in de weduwen, wezen en armen, die van uwe middelen mededelende; Exo 23:19 ; Deu 26:2-3 , enz.
,
▼ 10Zo zullen uw schuren met overvloed vervuld worden, en uw perskuipen van most overlopen. ▼
,
▼▼ overlopen Hebreeuws, doorbreken.
11Mijn zoon! verwerp de tucht des Heeren niet, en wees niet verdrietig over Zijn kastijding; ▼
,
▼ 12Want de Heere kastijdt dengene, dien Hij liefheeft, ja, gelijk een vader den zoon, in denwelken hij een welbehagen heeft. ▼ 13Welgelukzalig is de mens, die wijsheid vindt, en de mens, die verstandigheid voortbrengt! ▼
,
▼▼ voortbrengt Of, uithaalt; te weten, als uit een verborgen plaats, en dienvolgens die met groten arbeid bekomt.
14Want haar koophandel is beter dan de koophandel van zilver, en haar inkomst dan het uitgegraven goud. ▼▼ koophandel Dat is, de waar, of het goed, dat bij de wijsheid te vinden is; alzo wordt het Hebreeuwse woord door enigen genomen, onder Pro 31:18 ; Isa 23:18 . Anders: hantering, of handeling; dat is naspeuring, waardoor zij gezocht, gevonden en gekregen wordt; alzo hantering van zilver; dat is handel, waardoor het zilver verkregen wordt.
,
▼ 15Zij is kostelijker dan robijnen; en al wat u lusten mag, is met haar niet te vergelijken. ▼
,
▼ 16Langheid der dagen is in haar rechterhand, in haar linkerhand rijkdom en eer. ▼▼ Langheid Zie boven vs.2.
,
▼▼ is in haar De wijsheid wordt hier vergeleken bij ene vrouw, die in groten overvloed allerlei goederen uitdeelt dengenen, die haar volgen en gehoorzamen. Onder de tijdelijke goederen zijn ook de eeuwige begrepen.
17Haar wegen zijn wegen der liefelijkheid, en al haar paden vrede. ▼▼ wegen Dat is, al wat zij voorschrijft te geloven en te doen. Versta ook alzo het volgende woord paden.
,
▼▼ vrede Dat is, welstand en gelukzaligheid, naar ziel en lichaam, gelijk boven vs.2. De zin is, dat deze door de wijsheid verkregen wordt.
18Zij is een boom des levens dengenen, die ze aangrijpen, en elkeen, die ze vast houdt, wordt gelukzalig. ▼▼ Zij Te weten, de wijsheid. Zie boven vs.13.
,
▼ 19De Heere heeft de aarde door wijsheid gegrond, de hemelen door verstandigheid bereid. ▼ 20Door Zijn wetenschap zijn de afgronden gekloofd, en de wolken druipen dauw. ▼▼ afgronden Versta, zeeën, en voorts fonteinen, waterwellen, rivieren en allerlei soorten van stromen, die uit de diepte der aarde, als met derzelver verscheuring uitborrelen en voortkomen.
21Mijn zoon! laat ze niet afwijken van uw ogen; bewaar de bestendige wijsheid en bedachtzaamheid. ▼▼ laat ze niet Te weten, de wijsheid, verstandigheid en wetenschap, van welke in vs.19,20 gesproken is. Anders: de wet en de geboden; waarvan zie vs.1.
,
▼
,
▼ 22Want zij zullen het leven voor uw ziel zijn, en een aangenaamheid voor uw hals. ▼▼ zullen Dat is, uwe ziel het leven toebrengen.
,
▼ 23Dan zult gij uw weg zeker wandelen, en gij zult uw voet niet stoten. ▼
,
▼ 24Zo gij nederligt, zult gij niet schrikken; maar gij zult nederliggen en uw slaap zal zoet wezen. ▼▼ nederligt, Te weten, om te slapen.
25Vrees niet voor haastigen schrik, noch voor de verwoesting der goddelozen, als zij komt. ▼▼ Vrees niet Het is een bevel, inhoudende ene belofte, gelijk boven vs.3,4; idem, Pro 4:4 , en Pro 7:2 , en Pro 9:6 . Zie Psa 37:3 . Daarom vertalen sommigen deze woorden aldus: Gij zult niet vrezen voor een haastige verschrikking, enz., maar de overzetting, die in den tekst is, komt met het Hebreeuwse woord al beter overeen. De zin is dat de liefhebbers de wijsheid niet zullen behoeven te vrezen voor, enz.
,
▼
,
▼
,
▼▼ der goddelozen, Dat is, die de goddelozen onder de vromen zoeken aan te richten; of liever: die den goddelozen door Gods rechtvaardig oordeel overkomen zal.
26Want de Heere zal met uw hoop wezen, en Hij zal uw voet bewaren van gevangen te worden. ▼▼ zal met uw Dat is, Hij zal zich bij u, als gij op Hem hoopt, vinden laten om uwe hoop, waardoor gij op zijne hulp wacht, niet ijdel te laten wezen. Anders: zal u tot hoop wezen.
,
▼
,
▼▼ van gevangen Hebreeuws, van den vang; te weten, waardoor gij in het geweld der goddelozen zoudt mogen komen en van die verdrukt worden.
27Onthoud het goed van zijn meesters niet, als het in het vermogen uwer hand is te doen. ▼▼ Onthoud Dit is een algemene spreuk, verbiedende het weldoen aan iemand na te laten of te verhinderen.
,
▼▼ het goed Versta, het lichamelijke of geestelijke goed.
,
▼▼ zijn meesters Versta door dezen, dien men enig goed schuldig is, òf naar de burgerlijke, òf naar de goddelijke en natuurlijke wet. De burgerlijke wet is, dat men een ander moet geven wat hem toekomt, uit kracht van samenhandeling; de goddelijke en natuurlijke, dat men geven moet uit plicht van de algemene liefde en mededogendheid. Vervolgens zijn hier door het woord meesters ook de armen te verstaan, overmits de rijken hun als rentmeesters en uitdelers van God gegeven zijn, om hun van hunne middelen mede te delen; ten welken anzien de aalmoezen gerechtigheid genaamd worden; Dan 4:27 .
,
▼▼ als het in het vermogen Dat is, als God u het middel heeft gegeven, òf in het burgerlijke om uwen naasten te voldoen, òf in het goddelijke en natuurlijke om den armen wel te doen. De zin is dat beide die plichten in zulke gelegenheid niet moeten uitgesteld worden. Anders: Ofschoon het in het vermogen uwer hand ware dat te doen; te weten, iemand, hetgeen hem toekomt te onthouden.
28Zeg niet tot uw naaste: Ga heen, en kom weder, en morgen zal ik geven, dewijl het bij u is. ▼▼ ik geven, Namelijk, wat gij hem enigszins schuldig zijt, en wat hij van u begeert en gans van node heeft; Lev 19:13 ; Deu 24:14 ; idem, Gal 6:18 ; Jam 2:15-16 .
29Smeed geen kwaad tegen uw naaste, aangezien hij met vertrouwen bij u woont. ▼
,
▼▼ met vertrouwen Dat is, gerustelijk en zonder enig kwaad nadenken van u te hebben. Anders: op trouw.
30Twist met een mens niet zonder oorzaak, zo hij u geen kwaad gedaan heeft. ▼▼ Twist Te weten, noch in het gericht, noch buiten hetzelve.
,
▼▼ zo hij u geen kwaad Want zo hij dat gedaan heeft, is het geoorloofd zijn rechte te vervolgen door middel der overheid, of hem tot schuldbekentenis te brengen door den kerkeraad of andere private vermaning, en dat zonder wraakgierigheid en lastering; Exo 22:8 ; Mat 18:15-17 ; 1Co 6:4 ; Eph 4:26 .
31Zijt niet nijdig over een man des gewelds, en verkies geen van zijn wegen. ▼
,
▼
,
▼ 32Want de afwijker is den Heere een gruwel; maar Zijn verborgenheid is met den oprechte. ▼▼ afwijker Dat is, die afwijkt van den rechten weg.
,
▼▼ is den HEERE Hebreeuws, is des Heeren gruwel; dat is, dien God voor een gruwel houdt. Alzo onder Pro 11:1 , Pro 11:20 , en Pro 12:22 , en Pro 15:9 , en Pro 16:5 , enz. Zie Deu 17:1 . Elders wordt iets gezegd te zijn een gruwel voor het aangezicht des Heeren; Deu 24:4 ; of, een gruwel den Heere, Isa 1:13 . De zin is enerlei; alzo een gruwel is den mens; onder Pro 24:9 .
,
▼ 33De vloek des Heeren is in het huis des goddelozen; maar de woning der rechtvaardigen zal Hij zegenen. 34Zekerlijk, de spotters zal Hij bespotten, maar den zachtmoedigen zal Hij genade geven. ▼▼ Zekerlijk, Anders: zo Hij de spotters bespot, Hij zal ook den zachtmoedigen genade geven.
,
▼ 35De wijzen zullen eer beërven; maar elk een der zotten neemt schande op zich. ▼▼ neemt schande Dat is, neemt de schande voor zijn deel mede. Of, de schande neemt de dwazen weg; dat is, maakt hen en al hunne verwachting teniet. Of, schande verhoogt de zotten.
Copyright information for
DutSVVA