Proverbs 30
1De woorden van Agur, den zoon van Jake; een last. De man spreekt tot Ithiel, tot Ithiel en Uchal. ▼▼ Agur, Eenigen verstaan door dezen naam Salomo zelf, vanwege het vergaderen zijner spreuken. Want de naam komt van een woord, hetwelk betekent vergaderen en samenbrengen. Anderen verstaan dat Agur de naam is van een profeet, die de spreuken van dit hoofdstuk gesteld en aan de twee personen, hierbij genoemd toegeschreven heeft.
,
▼
,
▼▼ Ithiël Dit houden sommigen voor namen of titels van onzen Heeren Jezus Christus, van wien gesproken wordt vs.4. Ithiël is zoveel als: God is met mij; komende ten naastenbij overeen met den naam Immanuel; Isa 7:14 . Uchal, dat is, ik zal vermogen, of kunnen. Anderen verstaan dat het namen zouden zijn van Agurs metgezellen of discipelen, of [gelijk enigen menen] zonen, die de volgende spreuken van hem zouden ontvangen hebben.
2Voorwaar, ik ben onvernuftiger dan iemand; en ik heb geen mensenverstand; ▼▼ Voorwaar, De profeet begint zijne spreuken met ene voorrede van de kleinheid en nietigheid zijns verstands, zowel om zichzelven maat te stellen in het onderzoeken van verborgen dingen alsook om anderen te vermanen, dat zij de hoge zaken, die het verstand der mensen tebovengaan, niet nieuwsgierig moesten nazoeken, maar zich houden binnen de palen der nederige leerzaamheid.
,
▼▼ dan iemand; Agur, door het klein gevoel, dat hij van zichzelven heeft, maakt zich ten aanzien van hoge en diepgrondige vraagstukken geringer dan enig mens.
,
▼▼ mensenverstand; Te weten niet zoals het nu is, maar zoals het in Adam geschapen was.
3En ik heb geen wijsheid geleerd, noch de wetenschap der heiligen gekend. ▼▼ geen wijsheid Te weten dat ik zo hoge dingen zou kunnen begrijpen.
,
▼ 4Wie is ten hemel opgeklommen, en nedergedaald? Wie heeft den wind in Zijn vuisten verzameld? Wie heeft de wateren in een kleed gebonden? Wie heeft al de einden der aarde gesteld? Hoe is Zijn Naam, en hoe is de Naam Zijns Zoons, zo gij het weet? ▼▼ Wie is ten hemel Het is zoveel alsof hij zeide: Wie is de wijsheid Gods en de kracht Gods, als Gods eniggeboren zoon, de Messias, in wien alle schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn? Vergelijk boven Pro 8:22 tot Pro 8:32 toe, en 1Co 1:24 ; Col 2:3 , en zie wijders dezelfde woorden op den Heere Christus alleen geduid Joh 3:13 ; Eph 4:9-10 .
,
▼
,
▼▼ de wateren Versta, de bovenwateren, dat is de wolken, die God alleen in de lucht houdt hangende, alsof zij in een kleed besloten waren, hetwelk Hij losmaakt en ontvouwt naar zijn welbehagen.
,
▼▼ de einden Te weten dat ze in het midden der lucht op haar eigen gewicht gevestigd staan.
,
▼▼ Zijn Naam, Te weten, van God zijn Vader en van zijn eeuwigen Zoon. [Vergelijk Psa 2:7 , en Psa 80:16 ; Isa 9:5 ] , wier naam, [dat is eeuwig goddelijk wezen] geen creatuur kan begrijpen. Zie Exo 3:13-14 ; Jdg 13:17-18 .
5Alle rede Gods is doorlouterd; Hij is een Schild dengenen, die op Hem betrouwen. ▼
,
▼ 6Doe niet tot Zijn woorden, opdat Hij u niet bestraffe, en gij leugenachtig bevonden wordt. ▼ 7Twee dingen heb ik van U begeerd, onthoud ze mij niet, eer ik sterve; ▼▼ U begeerd, Namelijk, o God.
,
▼▼ eer ik sterve Dat is, aleer ik scheid uit dit vergankelijk leven; in hetwelk des mensen ziel den zondigen aard altijd onderworpen is en zijn lichaam de tijdelijke nooddruft behoeft.
8Ijdelheid en leugentaal doe verre van mij; armoede of rijkdom geef mij niet; voed mij met het brood mijns bescheiden deels; ▼▼ ijdelheid Versta alle wangeloof, dwaling en valsheid in de leer. Alzo is het woord genomen, Lam 2:14 ; Eze 12:24 , en Eze 13:6-7 ; Zec 10:2 .
,
▼
,
▼▼ verre van mij; Te weten door de verlichting en heiligmaking van uwen Geest. Dit is het eerste dat hij begeert.
,
▼▼ armoede Dit is de tweede begeerte.
,
▼ 9Opdat ik, zat zijnde, U dan niet verloochene, en zegge: Wie is de Heere? of dat ik, verarmd zijnde, dan niet stele, en den Naam mijns Gods aantaste. ▼▼ zat zijnde, Dat is, vol zijnde van de bezitting van grote middelen en dartel van het overdadig misbruik derzelve. Vergelijk Deu 31:20 , en Deu 32:15 ; Neh 9:25-26 , onder vs.22.
,
▼▼ Naam Te weten door ijdel misbruik deszelven, of vals eedzweren om goed te vergaderen, of dieverij te loochenen of door murmurering tegen God omdat Hij mij met armoede bezoekt.
10Achterklap niet van den knecht bij zijn heer, opdat hij u niet vloeke, en gij schuldig wordt. ▼
,
▼
,
▼ 11Daar is een geslacht, dat zijn vader vervloekt, en zijn moeder niet zegent; ▼▼ Daar is De profeet verhaalt hier en in vs.12-14 enige soorten van zondaren, die zeer gruwelijk zijn voor God.
,
▼
,
▼ 12Een geslacht, dat rein in zijn ogen is, en van zijn drek niet gewassen is; ▼
,
▼ 13Een geslacht, welks ogen hoog zijn, en welks oogleden verheven zijn; ▼ 14Een geslacht, welks tanden zwaarden, en welks baktanden messen zijn, om de ellendigen van de aarde en de nooddruftigen van onder de mensen te verteren. ▼▼ welks Versta, in het algemeen, die geheel wreed en zonder medelijden zijnde, hun aanzien en vermogen misbruiken om de kleinen te vernielen; gelijk daar zijn achterklappers, faamrovers en lasteraars; idem, die met geweld de ellendigen verdrukken; mitsgaders de gierigaards, die hunnen naaste door bedriegelijken handel verdrukken of door woeker uitzuigen.
,
▼
,
▼
,
▼ 15De bloedzuiger heeft twee dochters: Geef, geef! Deze drie dingen worden niet verzadigd; ja, vier zeggen niet: Het is genoeg! ▼▼ De Door gelijkenissen wordt hier nu afgemaaid de onverzadelijke begeerlijkheid dergenen, die in vs.14 zijn voorgesteld geweest.
,
▼▼ bloedzuiger Versta, een dikken waterworm, anders ook echel (bloedzuiger) genaamd, die in poelen en moerassen is, hebbende een scherpe tong, in twee takken gekliefd, waarmede hij, aan een lichaam gevoegd zijnde, deszelfs vel doornijpt, en dan zoveel bloed intrekt dat hij vanzelf daarvan afvalt, zijnde de lust wel niet verzadigd, maar het lichaam zo opgevuld, dat het niet meer vermag. De gelijkenis is wel te verstaan.
,
▼
,
▼▼ Geef, geef Dat is, van welke elk een zegt geef, of breng, of die beide zo genoemd mogen worden, om hunne onverzadelijkheid daarmede uit te drukken.
,
▼ 16Het graf, de gesloten baarmoeder, de aarde, die van water niet verzadigd wordt, en het vuur zegt niet: Het is genoeg! ▼
,
▼
,
▼▼ aarde, Te weten de dorre en zandige aarde. Want hoewel zij zeer bevochtigd wordt, zo wordt zij nochtans in korten tijd weder zo dorstig, dat zij niet schijnt bewaterd geweest te zijn.
,
▼▼ vuur Dat nimmermeer moede is van branden, hoeveel brandbare stof ook daarin geworpen wordt.
,
▼ 17Het oog, dat den vader bespot, of de gehoorzaamheid der moeder veracht, dat zullen de raven der beek uitpikken, en des arends jongen zullen het eten. ▼▼ oog, Het oog wordt voornamelijk in deze straffen vermeld, omdat zich daarin de tekenen van spot, spijt, verachting en kwaadwilligheid meest openbaren.
,
▼▼ raven Dat is, die zich omtrent de beken, rivieren en waterstomen ophouden, om aldaar te drinken of haar aas te zoeken van de dode lichamen en anderen dingen, die daar dikwijls in drijven. Anders: de raven des dals, of der vallei; hoedanig daarna was het dal Hinnoms, waar somtijds veel dode lichamen en andere vuiligheden lagen, 2Ki 23:10 . De zin is dat de moedwillige kinderen, die hunne ouders bespotten, eindelijk aan een galg geraken, of onbegraven den vogels tot een aas plegen voorgeworpen te worden.
18Deze drie dingen zijn voor mij te wonderlijk, ja, vier, die ik niet weet: 19De weg eens arends in den hemel; de weg ener slang op een rotssteen; de weg van een schip in het hart der zee; en de weg eens mans bij een maagd. ▼
,
▼▼ arends Deze manier van doen is wonderbaar, omdat hij tezamen zeer snellijk en hoog opvliegt. Anders, omdat hij met zijn vliegen de lucht scheurende en doorsnijdende, nochtans daarin geen spoor of litteken nalaat.
,
▼▼ weg ener slang Die wonderlijk is, omdat zij zonder voeten haastiglijk kruipt en klimt op gladde rotsen. Anders, omdat zij op de rotsen, waarop zij kruipt, geen groeve maakt en geen slijm achter zich laat, gelijk de waterslangen; noch pluimen, gelijk de vogels, noch mist, gelijk meest alle andere gedierten.
,
▼▼ de weg van een schip Die wonderlijk is, omdat een schip in het midden der zee, nu in een diepen afgrond nederdaalt en daarna weder opklimt, zonder om te vallen en te verzinken. Anders, omdat het wel in een stil water een streek achter zich nalaat, maar die haastiglijk verdwijnt, en ook zo niet kan bespeurd worden in het hart van de zee, uit oorzaak der grote baren en golven, die de schepen op en nederdrijven.
,
▼
,
▼▼ weg eens mans Die wonderbaar is, zowel om de zeldzame verbinding zijns harten met de maagd, alsook om de wonderlijke middelen, die hij gebruikt om haar te genieten.
20Alzo is de weg ener overspelige vrouw; zij eet en wist haar mond, en zegt: Ik heb geen ongerechtigheid gewrocht! ▼▼ Alzo Dat is, zo wonderbaar of verborgen als de vier voorverhaalde dingen, te weten om de grote boosheid en behendigheid, die zij weet te gebruiken, zowel in het plegen van hare onkuischheid als in het verontschuldigen en bedekken derzelve.
,
▼
,
▼▼ wist haar mond, Dat is, zij houdt zich van geen kwaad te weten, alsof zij ene van de allereerbaarste was.
21Om drie dingen ontroert zich de aarde, ja, om vier, die zij niet dragen kan: ▼
,
▼ 22Om een knecht, als hij regeert; en een dwaas, als hij van brood verzadigd is; ▼▼ hij regeert; Dat is, een aanzienlijken staat en waardig ambt bedient, waardoor hij grote macht krijgt, welke hij misbruikt tot verdrukking van anderen en zijn eigen verderf.
,
▼
,
▼▼ hij van Zie boven vs.9.
,
▼ 23Om een hatelijke vrouw, als zij getrouwd wordt; en een dienstmaagd, als zij erfgenaam is van haar vrouw. ▼▼ hatelijke vrouw, Versta, ene vrouw, die van een ieder gehaat wordt en waardig is gehaat te worden, om haar kwade manieren en boze handelingen. Want getrouwd zijnde, is zij onverdragelijk voor haar man, kinderen, dienstvolk, geburen, enz. Sommigen verstaan door deze hatelijke, de vrouw van een man, die haar onder andere vrouwen, welke hij naar het gebruik van dien tijd tevens had, eerst minst, maar daarna meest beminde, waardoor zij aan hare metgezellinnen onverdragelijk werd.
,
▼▼ zij erfgenaam Dat is, als zij met haren meester trouwt na het overlijden van hare vrouw. Hebreeuws, als zij hare vrouw erft. Vergelijk Jdg 11:23-24 .
24Deze vier zijn van de kleinste der aarde; doch dezelve zijn wijs, met wijsheid wel voorzien. ▼▼ zijn wijs, Dat is, zijn vernuftig, hetwelk zij bewijzen door enige werken, die zij uit nature doen, waardoor de mensen behoren opgewekt te worden tot verscheidene deugden.
,
▼▼ met wijsheid Hebreeuws, wijs gemaakt; dat is met wijsheid voorzien en begaafd, te weten van God, die dezelve door het werk der schepping in hunne natuur ingestort heeft.
25De mieren zijn een onsterk volk; evenwel bereiden zij in de zomer haar spijs. ▼
,
▼▼ spijs Hebreeuws, brood.
26De konijnen zijn een machteloos volk; nochtans stellen zij hun huis in den rotssteen. ▼▼ De konijnen Zie Lev 11:5 , en van hetzelfde gedierte, Deu 14:7 , en Psa 104:18 . Anders: bergmuizen of beermuizen, omdat het konijn hier te lande in de steenrotsen zijne holen niet heeft.
,
▼
,
▼▼ rotssteen Te weten met aarde en zand vermengd.
27De sprinkhanen hebben geen koning; nochtans gaan zij allen uit, zich verdelende in hopen. ▼▼ zich verdelende Dat is, gelijk in slagorde te velde trekkende, opdat zij, hunne benden en kracht bijeenhoudende, te vreeslijker zijn zouden en van hunne weide niet afgedreven worden. Anders: tezamen vergaderd, of ineen verzameld; of zij gaan alle schietende, uit, of alle [gelijk] een pijl, of alles doorsnijdende; dat is vermalende, afetende.
28De spinnekop grijpt met de handen, en is in de paleizen der koningen. ▼▼ spinnekop Anders, sim.
,
▼▼ de handen, Versta, hare poten, die zij gebruikt niet alleen om daarop te gaan, maar ook om daarmede haar net te maken en daarin vliegen en muggen te vangen.
,
▼▼ in de paleizen Te weten waar haar meeste gevaar is om verjaagd of gedood te worden, en meerdere vrees om haar werk te doen.
29Deze drie maken een goeden tred; ja, vier zijn er, die een goeden gang maken; ▼▼ Deze drie Na het verhaal van vier kleine, zwakke en vreesachtige creaturen, worden hier nu voorgesteld vier grote, sterke en onversaagde schepselen, ons vermanende tot kloekheid in onze beroeping.
,
▼ 30De oude leeuw geweldig onder de gedierten, die voor niemand zal wederkeren; ▼
,
▼
,
▼▼ voor niemand Hebreeuws, van aller, of van al de aangezichten; dat is, voor niemand zal wederkeren, te weten noch voor mensen, noch voor beesten, die hem tegenkomen.
31Een windhond van goede lenden, of een bok; en een koning, die niet tegen te staan is. ▼▼ windhond Het woord heeft zijn oorsprong van het Hebreeuwse zarah; dat is, spreiden, of, gelijk anderen menen, van het Chaldeeuwse woord zeraz; dat is, opschorten, opschikken; en daarom wordt daarbij verstaan een dier, dat van zichzelf moedig, wel in het lijf en op de benen is en vaardig tot zijn werk, hetwelk anderen menen op het paard wel te passen; zie Job 39:22 . Anderen vertalen het een haan, of luipaard van goede lenden.
,
▼ 32Zo gij dwaselijk gehandeld hebt, met u te verheffen, en zo gij kwaad bedacht hebt, de hand op den mond! ▼▼ te verheffen, Te weten tot gramschap, waarvan vs.33, hetwelk aan vs.32 hangt, gesproken wordt.
,
▼ 33Want de drukking der melk brengt boter voort, en de drukking van den neus brengt bloed voort, en de drukking des toorns brengt twist voort. ▼▼ drukking der melk Dat is, de kerning.
,
▼▼ drukking van den neus Dat is, de harde snuiting.
,
▼▼ drukking des toorns Dat is, de ontsteking des toorns, te weten zowel desgenen, die iemand door toorn verwekt, als desgenen, die tot toorn verwekt wordt.
Copyright information for
DutSVVA