Proverbs 31
1De woorden van den koning Lemuël; de last, maarmede zijn moeder hem onderwees. ▼▼ van den koning Dat is, die dezen koning tot een vermaning gegeven zijn geweest en van hem aangenomen, opgetekend en aldus nagelaten tot aller mensen onderwijzing.
,
▼▼ Lemuël; Die ook genoemd wordt Lemoel, onder vs.4, welk woord betekent zoveel als tot, of voor God; dat is, die God toebehoort of toegeëigend is. Het algemeen gevoelen is dat door dezen te verstaan is de koning Salomo, die ook genaamd was Jedidja, dat is, de beminde des Heeren; zie 2Sa 12:25 , en de aantekening.
,
▼
,
▼
,
▼▼ onderwees Te weten eer hij koning geworden was, of terstond daarna.
2Wat, o mijn zoon, en wat, o zoon mijns buiks? ja, wat, o zoon mijner geloften? ▼▼ Wat, o mijn zoon, Dit zijn de woorden van de onderwijzing der moeder; alsof zij zeide: Wat [zal ik zeggen], of wat, of hoe zal het zijn, o mijn zoon, ik moet u onderrichten van hetgeen ik u acht nodig te wezen.
,
▼
,
▼▼ mijner geloften? Dat is, om wien ik den Heere zovele geloften gedaan en volbracht heb opdat gij tot het koninkrijk zoudt mogen komen en daarin u kwijten gelijk een godvrezenden koning betaamt.
3Geeft aan de vrouwen uw vermogen niet, noch uw wegen, om koningen te verdelgen. ▼▼ vermogen niet, Dat is, de krachten uwer ziel en van uw lichaam, mitsgaders uw tijdelijke middelen. Vergelijk boven Pro 5:9-10 .
,
▼▼ uw wegen, Dat is, uw genegenheden, handel en werken.
,
▼▼ om koningen Dat is, om vermetelijk en zonder oorzaak der koningen landen en steden te veroveren, oorlog tegen hen voerende uit enkele verwaandheid, hoogmoedig en gierigheid. Anders: Geef uwe genegenheden niet de vrouwen, hetwelk dient om de koningen te verdelgen; dat is te verderven en uit te roeien.
4Het komt den koningen niet toe, o Lemuël! het komt den koningen niet toe wijn te drinken, en den prinsen, sterken drank te begeren; ▼▼ Het komt Anders: Het zij verre van de koningen, enz. wijn te drinken, enz.
,
▼▼ wijn Te weten onmatiglijk.
,
▼▼ en den prinsen, Of, noch den prinsen sterken drank, of en [te vragen] waar is sterke drank?
5Opdat hij niet drinke, en het gezette vergete, en de rechtzaak van alle verdrukten verandere. ▼▼ niet drinke, Te weten elkeen der koningen en prinsen.
,
▼▼ gezette Het Hebreeuwse woord betekent hetgeen als ene wet, niet alleen eens geordineerd en vastgesteld is om onderhouden te worden, maar dat ook tot zulk een einde in steen, koper, of iets anders ingegraveerd, gesneden of geschreven is, waarnaar de uitspraak van den rechter ten allen tijde moet ingericht zijn.
,
▼▼ verdrukten Hebreeuws, kinderen der verdrukking; dat is verdrukte mensen. Alzo kinderen des doods, Psa 78:11 , voor mensen, die ter dood geëigend zijn. Kinderen der verandering, of des ondergangs, vs.8. Kinderen der gevangenis, Ezr 4:1 , voor mensen, die gevangen waren geweest. Kinderen der vervloeking, 2Pe 2:14 , voor vervloekte mensen.
6Geeft sterken drank dengene, die verloren gaat, en wijn dengenen, die bitterlijk bedroefd van ziel zijn; ▼
,
▼ 7Dat hij drinke, en zijn armoede vergete, en zijner moeite niet meer gedenke. ▼ 8Open uw mond voor den stomme, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden. ▼
,
▼▼ stomme, Dat is, voor hem, die zijn woord niet kan voeren vanwege zijne onbekwaamheid, of nie durft uit vrees van de macht zijner partij.
,
▼▼ die omkomen Hebreeuws, kinderen der verandering, of uitroeiing; dat is, die in gevaar staan van ten onrechte enige schadelijke verandering, dat is groot nadeel, te zullen lijden in hun goed, lichaam, of eer, ja, die tot hun verderf zou mogen dienen. Anders: van alle kinderen des doorgangs; dat is, van alle mensen, wier leven hier anders niet is dan gelijk een korte doorgang, overstap, of passering tot den dood.
9Open uw mond; oordeel gerechtelijk, en doe den verdrukte en nooddruftige recht. ▼ 10Aleph
. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen. ▼ , ▼ , ▼ 11Beth
. Het hart haars heren vertrouwt op haar, zodat hem geen goed zal ontbreken. ▼ , ▼▼ goed zal ontbreken Het Hebreeuwse woord salal betekent eigenlijk roof en buit, dat is alle roerende goederen, welke in tijd van oorlog den vijanden ontnomen worden; maar versta hier bij gelijkenis al het goed, dat tot de huishouding nodig is en door arbeid of handel gewonnen wordt. Vergelijk hiermede onder vs.15, de betekenis van het woord tereph, spijs.
12Gimel
. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens. ▼ , ▼▼ en geen kwaad, De natuur der Hebreeuwse taal is hetzelfde met loochening van het tegendeel weder te verhalen; Psa 102:18 ; Luk 1:20 , enz.
13Daleth
. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen. ▼ , ▼ 14He
. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen. ▼▼ als de schepen Dat is, gelijk de koopvaarders.
,
▼
,
▼▼ van verre Dat is, zij voorziet zich tijdig, niet alleen van hetgeen er binnenslands te bekomen is, maar dat uit vergelegen landschappen gekregen moet worden; waarvoor zij, òf geld geeft, òf waren door haar huisvolk gemaakt.
15Vau
. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. ▼ , ▼▼ spijze, Het Hebreeuws woord tereph betekent wel eigenlijk roof, of kost, die met roven gekregen wordt; gelijk Num 23:24 ; Job 24:5 ; maar het is ook voor anderen kost genomen, gelijk hier en Psa 111:5 ; Mal 3:10 ; gelijk ook het woord hitriph, boven Pro 30:8 , zoveel is als voeden met gewone spijs.
,
▼ 16Zain
. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. ▼▼ denkt Het woord zamam is merendeel in het kwade en voor schelmse gedachten genomen, gelijk Deu 19:19 ; Psa 37:12 ; boven Pro 30:32 , enz.; maar hier is het in het goede genomen voor vlijtige, kloeke en vrome gedachten. Vergelijk Zec 8:15 ; alzo is het woord mezimmah, gedachte, beide in het goede en in het kwade genomen. Zie Job 21:27 .
,
▼
,
▼▼ vrucht Dat is van het gewin, hetwelk zij van haar handwerk en koophandel geniet.
17Cheth
. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. ▼ , ▼▼ zij versterkt Dat is, zij maakt hare armen vaardig tot het werk, of [gelijk wij zeggen] zij stroopt hare armen op. Hier wordt van de lenden en armen vooral gewag gemaakt, omdat daarin de meeste kracht, nodig tot den arbeid, gelegen is.
18Teth
. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. ▼ , ▼ , ▼▼ haar lamp Te weten omdat zij die lang in den nacht gebruikt.
19Jod
. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. ▼▼ de spil, Te weten waarmede zij haar garen draait. Anders: wervel.
,
▼▼ vatten Te weten om dien bijwijlen te keren en haar vlas of wol daarvan te halen of te trekken. Men meent dat de oude manier van spinnen geschiedde niet met een wiel, maar gelijk nog heden veel met een spil en spinrok.
20Caph
. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. ▼▼ breidt Te weten om die te helpen. Want zij is naarstig, niet alleen voor haar eigen huisgezin, maar ook om der armen mede te delen.
21Lamed
. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. ▼▼ huis niet Dat is, huisgezin. Alzo boven vs.15 en terstond weder in vs.21.
,
▼▼ sneeuw; Versta hieronder allerlei soorten van ongemak, hetwelk uit de lucht komt.
,
▼▼ met dubbele Dat is, met twee pak klederen. Anders: met scharlaken; dat is, niet alleen ter noodzakelijkheid, om de koude te weren, maar ook tot versiering dergenen, die tot het huisgezin ener grote vrouw behoren. Sommigen verstaan door haar huis niemand dan haar man en hare kinderen. Niettemin alzo het schijnt dat het scharlaken in die landen redelijk algemeen is geweest, 2Sa 1:24 , het is niet ongelooflijk dat enige dienaren en staatvrouwen van zulke huisgezinnen die klederen mede gebruikt mogen hebben, en daarom nog veel meer voorzien waren van de andere klederen, die hen tegen den nood der koude dienden.
22Mem
. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper. ▼ , ▼ , ▼▼ purper Dat is, een kleed, dat van donker of hoogrood, of karmozijn kleur is.
23Nun
. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands. ▼ , ▼ 24Samech
. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. ▼ , ▼▼ koopman Hebreeuws, den Kanaäniet. Zie Job 40:25 .
,
▼▼ gordels Welke dienden in den oorlog om daarmede, als met een krijgsteken, tot het gebruik der wapens ontvangen te worden, 2Ki 3:21 , om het zwaard daaraan te hangen, 2Sa 20:8 , en om de leden des lichaams tot enig werk vaardig, vast en sterk te maken. Zie Exo 12:11 ; Eph 6:14 . De gordel diende ook tot een sieraad des lichaams, Isa 3:24 .
25Ain
. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. ▼▼ Sterkte Dat is, kloekheid, dapperheid, vertrouwen op God en onversaagdheid des geestes.
,
▼▼ heerlijkheid Dat is, sieraad van godzaligheid en eerlijke zeden.
,
▼
,
▼▼ zij lacht Dat is, zij is gerust, onbekommerd en zonder vrees ten aanzien van den toekomenden tijd, en dat door het gevoel van Gods gunst en zegen, door een goede conscientie, en de orde, die zij in hare huishouding gesteld heeft. Lachen is hier genomen voor onbevreesd zijn en verachten; zie Job 5:22 .
,
▼▼ den nakomenden dag Versta, den toekomenden tijd, tegen welken zij zou mogen bezorgd zijn van tegenspoed, gebrek, of armoede. Anderen verstaan den tijd des ouderdoms òf des stervens, òf den dag des toekomenden oordeels.
26Pe
. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. ▼▼ leer der goeddadigheid Dat is, spraak, van allen wel te willen doen, en vermaning om anderen daartoe op te wekken.
27Tsade
. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. ▼▼ gangen Dat is hoe het in haar huis toegaat, hebbende acht op hare kinderen, op haar dienstvolk, op het werk, dat zij te doen hebben, en op de meubelen, mitsgaders middelen, die haar van haren man toevertrouwd zijn.
,
▼ 28Koph
. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: ▼▼ kinderen Of, zonen.
,
▼
,
▼▼ haar man, Te weten maakt zich op.
29Resch
. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven. ▼▼ Vele Dit zijn de woorden van den man en zijner zonen.
,
▼
,
▼ 30Schin
. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den Heere vreest, die zal geprezen worden. ▼ , ▼▼ is bedrog, Hebreeuws, leugen, of valsheid; te weten omdat zij bedrogen worden, die zich daarop als een vast goed verlaten, en omdat grote en grove ondeugden dikwijls daaronder schuilen.
,
▼
,
▼▼ die den HEERE vreest, Of, ene vrouw van de vreze des Heeren; dat is die met de vreze des Heeren begaafd is.
31Thau
. Geef haar van de vrucht harer handen, en laat haar werken haar prijzen in de poorten. ▼ , ▼ , ▼▼ handen, Dat is, werken.
,
▼▼ in de poorten Dat is, in de openbare vergadering van het volk, die in de poorten plachten te wezen, waar men het gericht hield.
Copyright information for
DutSVVA