Proverbs 8
1Roept de Wijsheid niet, en verheft niet de Verstandigheid Haar stem? ▼ , ▼ 2Op de spits der hoge plaatsen, aan den weg, ter plaatse, waar paden zijn, staat Zij; ▼ , ▼▼ aan den weg, Versta, des heren straat, door welke vele mensen passeren.
,
▼ 3Aan de zijde der poorten, voor aan de stad, aan den ingang der deuren roept Zij overluid: ▼
,
▼
,
▼▼ zij overluid Te weten, de wijsheid. Anders: roepen zij; te weten, de wijsheid en de verstandigheid. Zie daarvan boven vs.1. Het eerste is beter, gelijk het blijkt uit vs.6, alwaar het enkelvoudig getal is. Idem, zie onder vs.12.
4Tot u, o mannen! roep Ik, en Mijn stem is tot de mensenkinderen. ▼ 5Gij slechten! verstaat kloekzinnigheid, en gij zotten! verstaat met het hart. ▼
,
▼▼ kloekzinnigheid, Zie op dezelfde plaats.
,
▼ 6Hoort, want ik zal vorstelijke dingen spreken, en de opening Mijner lippen zal enkel billijkheid zijn. ▼▼ vorstelijke Hebreeuws, der vorsten; te weten, dingen, dat is, geen algemene en slechte dingen, maar heerlijke en voortreffelijke, die den vorsten en groten heren betamen, niet alleen omdat zij hen mede aangaan, maar ook van hen behoren gehoord en aangenomen, ja ook van hen voorgesteld te worden. Vergelijk Pro 22:20 .
,
▼▼ de opening Dat is, dat ik door de opening mijner lippen voortbrengen zal.
7Want Mijn gehemelte zal de waarheid bedachtelijk uitspreken, en de goddeloosheid is Mijn lippen een gruwel. ▼
,
▼ 8Al de redenen Mijns monds zijn in gerechtigheid; er is niets verdraaids, noch verkeerds in. ▼ 9Zij zijn alle recht voor dengene, die verstandig is, en rechtmatig voor degenen, die wetenschap vinden. ▼
,
▼ 10Neemt Mijn tucht aan, en niet zilver, en wetenschap, meer dan het uitgelezen uitgegraven goud. ▼
,
▼ 11Want wijsheid is beter dan robijnen, en al wat men begeren mag, is met haar niet te vergelijken. ▼
,
▼ 12Ik, Wijsheid, woon bij de kloekzinnigheid, en vinde de kennis van alle bedachtzaamheid. ▼▼ Ik, Dat is, ik bezit, geniet en gebruik de kloekzinnigheid, als die mij alleen toebehoort en ten dienste staat.
,
▼
,
▼▼ bedachtzaamheid Zie op hetzelfde vers.
13De vreze des Heeren is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden. ▼
,
▼
,
▼▼ mond Zie op hetzelfde vers.
14Raad en het wezen zijn Mijne; Ik ben het Verstand, Mijne is de Sterkte. ▼ 15Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid. ▼
,
▼▼ gerechtigheid Dat is, goede en rechtvaardige wetten, naar welke de onderdanen moeten geregeerd worden.
16Door Mij heersen de heersers, en de prinsen, al de rechters der aarde. ▼ 17Ik heb lief, die Mij liefhebben; en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden. ▼
,
▼ 18Rijkdom en eer is bij Mij, duurachtig goed en gerechtigheid. 19Mijn vrucht is beter dan uitgegraven goud, en dan dicht goud; en Mijn inkomen dan uitgelezen zilver. ▼
,
▼
,
▼ 20Ik doe wandelen op den weg der gerechtigheid, in het midden van de paden des rechts; ▼ 21Opdat Ik Mijn liefhebbers doe beërven dat bestendig is, en Ik zal hun schatkameren vervullen. ▼▼ dat bestendig is, Versta een zodanig goed, dat waarlijk goed is en den mens het hoogste welvaren, dat in eeuwigheid blijft, medebrengt, niet schijnende zulks te zijn, maar in der waarheid zijnde.
22De Heere bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, voor Zijn werken, van toen aan. ▼▼ De HEERE Versta, den eeuwigen Vader van onzen Heere Jezus Christus; dat is, de eerste persoon der eeuwige Godheid.
,
▼
,
▼
,
▼▼ Zijns wegs, Dat is, zijner werking, als der schepping, ja ook van zijn eeuwigen raad en voornemen om de wereld te scheppen, gelijk de volgende woorden uitwijzen.
,
▼▼ voor Zijn werken, Dat is, van alle eeuwigheid af, als er nog niets gemaakt was.
,
▼ 23Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest; van den aanvang, van de oudheden der aarde aan. ▼▼ gezalfd Dat is, verordend en ingesteld als ene prinses om de wereld te scheppen, te onderhouden en te regeren.
,
▼▼ van de oudheden Dat is, voor de aarde, eer de aarde geschapen was. Vergelijk onder vs.25,26.
24Ik was geboren, als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen waren, zwaar van water; ▼
,
▼▼ zwaar van water; Hebreeuws, zwarigheden der wateren; dat is, grote menigte van water. Of, bezwaard met water; dat is, vol water en overvloeiende van water.
25Aleer de bergen ingevest waren, voor de heuvelen was Ik geboren. ▼▼ ingevest Dat is, ingedrukt, gegrond en vastgezet waren. Het Hebreeuwse woord ziet daarop, dat de bergen hunne grondvesting hebben onder in de wateren.
26Hij had de aarde nog niet gemaakt, noch de velden, noch de aanvang van de stofjes der wereld. ▼▼ Hij Namelijk, de Heere, boven vs.22.
,
▼
,
▼▼ de velden, Het Hebreeuwse woord betekent de plaatsen, die buiten de huizen en steden zijn, als de straten en velden. Voor velden is het hier genomen, gelijk ook Psa 144:13 ; Eze 7:15 .
,
▼ 27Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar; toen Hij een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef; ▼▼ een cirkel Of, een cirkel ordende, zette. Dit wordt gezegd ten aanzien van den vorm des aardrijks, welke van God rond gemaakt is, zodat het diepe wateren omvat, en van die rondom omvat wordt. De zin is, dat God de aarde gelijk met een kompas of passer rond gemaakt heeft.
,
▼▼ over Dat is, over de diepe wateren.
28Toen Hij de opperwolken van boven vestigde; toen Hij de fonteinen des afgronds vastmaakte; ▼▼ vestigde; Te weten, opdat zij hare plaats behoudende, niet zouden nedervallen op de aarde.
,
▼▼ vastmaakte; Dat is, een vasten en gedurigen loop gaf.
29Toen Hij der zee haar perk zette, opdat de wateren Zijn bevel niet zouden overtreden; toen Hij de grondvesten der aarde stelde; ▼▼ perk Hebreeuws, inzetting, ordening; dat is, perk, binnen hetwelk zij zich zou moeten houden.
,
▼
,
▼▼ stelde; Of, inzette, of beschreEf.
30Toen was Ik een voedsterling bij Hem, en Ik was dagelijks Zijn vermakingen, te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende; ▼▼ voedsterling Te weten, dat bij zijne voedster gedurig is. Alzo is de eeuwige Zoon Gods, de zelfstandige wijsheid des Vaders, van eeuwigheid onverscheidenlijk bij Hem geweest, gelijk geschreven is Joh 1:1 :het Woord was bij God. Idem: Joh 17:5 :verklaar mij met de klaarheid, die Ik bij U had eer de wereld was. doch het woord kan ook genomen worden voor dengene, die zelf voedt, zijnde de overzetting aldus gesteld: en ik ben bij hem voedende; dat is, onderhoudende en regerende alle dingen, en voornamelijk zijne kerk door zijnen Geest en Woord opkwekende en voedende.
,
▼
,
▼ 31Spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen. ▼▼ Spelende Te weten, mits dat zij zich zeer wonderbaar en menigerlei vertoont in aller schepselen onderhouding en regering.
,
▼▼ met de mensenkinderen Te weten, om die goed te doen, ten aanzien van het tegenwoordige en toekomende leven.
32Nu dan, kinderen! hoort naar Mij; want welgelukzalig zijn zij, die Mijn wegen bewaren. ▼▼ Mijn wegen Dat is, die Ik hun voorschrijf.
33Hoort de tucht, en wordt wijs, en verwerpt die niet. ▼ 34Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren. ▼▼ dagelijks Eene gelijkenis, genomen van de naarstige studenten, die altijd omtrent de leerplaats hunner leraars zijn, òf van de verzoekers, die het uitgaan der raadsheren en advokaten vlijtiglijk waarnemen, òf van de deurwachters des tempels, die stedevast hun werk moesten gadeslaan.
35Want die Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van den Heere. ▼ 36Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben den dood lief. ▼
,
▼
,
▼▼ hebben den dood lief Dat is, doen hetgeen waarmede zij den dood en het verderf aan zich brengen; alzo, den vloek liefhebben, Psa 109:17 ; loeren op zijn eigen bloed, boven Pro 1:18 ; zijne ziel versmaden; onder Pro 15:32 .
Copyright information for
DutSVVA