Psalms 119
1Aleph. Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet des Heeren gaan. ▼▼ de oprechten Hebr. de oprechten van weg; dat is, wier weg oprecht is, dat is, die een oprecht leven voeren.
2Welgelukzalig zijn zij, die Zijn getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken; ▼▼ getuigenissen Door de getuigenissen des Heeren moet men hier verstaan zijn wetten, die Hij zijn volk gegeven heeft tot een getuigenis zijner gunst en zijns verbonds, hetwelk Hij met hen opgericht had.
3Ook geen onrecht werken, maar wandelen in Zijn wegen. ▼▼ geen onrecht Dat is, geen verkeerde, onrechtvaardige werken doen.
,
▼ 4Heere! Gij hebt geboden, dat men Uw bevelen zeer bewaren zal. ▼▼ dat men Dat een ieder zich bevlijtige zijn leven naar Uw bevelen aan te stellen.
5Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren! ▼▼ mijn wegen Dat is, mijne gedachten, genegenheden, beraadslagingen en de uitwendige daden gericht, of vastgemaakt.
6Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden. ▼▼ niet beschaamd Te weten, staande, of verschijnende voor Uw aanschijn, o Heere.
7Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben. ▼▼ de rechten Dat is, de rechten, die ons de gerechtigheid, die U behaaglijk is, aanwijzen.
8Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer. ▼▼ verlaat Dat is, ontrek mij Uwe hand niet zo ver, dat ik Uwe geboden verwerpen zou. God laat de zijnen somswijlen struikelen, opdat zij hunne zwakheid te beter zouden leren kennen.
9Beth. Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord. ▼▼ Waarmede zal Dat is, bij welk middel.
,
▼▼ de jongeling Dat is, zijnen weg alzo aanstellen, dat hij recht en zuiver is. Hij spreekt uitdrukkelijk van een jongeling, [hoewel dit alle mensen aangaat] omdat de jonge lieden meest geneigd zijn zich te laten afleiden van den rechten weg, door de kwade bewegingen des vleesches.
,
▼▼ Als Of, indien hij zich houdt naar Uw woord. Hebr. houdende [dat] naar Uw woord.
10Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen. 11Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou. 12Heere! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen. ▼▼ gezegend Dat is, geprezen.
13Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds. ▼▼ uws monds Dat is, die Gij met Uwen mond uitgesproken hebt.
14Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom. ▼▼ in den weg Dat is, vanwege den weg, dien mij Uwe getuigenissen of geboden aanwijzen.
,
▼▼ allen rijkdom Dat is, meer dan of ik al het goed, have, of rijkdom der wereld bezat.
15Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. ▼▼ uw bevelen Anders: van Uwe bevelen spreken,
,
▼▼ uw paden Te weten, die Gij in Uwe wet uw volk hebt voorgeschreven.
16Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. ▼▼ uw woord Of, Uwe woorden:
17Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. ▼▼ uw knecht Dat is, bij mij, die uw knecht ben.
18Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. ▼ 19Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. ▼ 20Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd. 21Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. ▼▼ afdwalen Te weten, moedwilliglijk.
22Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. ▼▼ Wentel Hebr. rol af van op mij.
23Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. ▼▼ tegen Zich tezamen beraadslagende hoe zij mij ten verderve brengen mochten.
,
▼▼ uw knecht Dat is, ik, die Uw knecht ben.
,
▼ 24Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden. 25Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. ▼
,
▼▼ maak mij Of, behoud mij in het leven naar Uw woord; dat is, naar uwe belofte.
26Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen. ▼▼ Ik heb Ik heb U, o Heere, mijne handelingen en gelegenheden geopenbaard, en mijne zaken U ten enenmaal bevolen, biddende dat Gij die altemaal wilt richten en bestieren naar Uw heiligen en goeden wil, en tot mijne zaligheid.
27Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. 28Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. ▼▼ richt mij Of, bevestig mij, gelijk vs.38, en vs.106.
29Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. ▼▼ den weg Bij den weg der valsheid mag men hier verstaan valse leringen en inzettingen, die tegen Gods wet en ordinantiën strijden; gelijk straks vs.30. bij den weg der waarheid de rechte leer en geboden, die ons getrouwelijk ter zaligheid leiden, te verstaan zijn.
,
▼▼ verleen Dat is, doe mij de genade, dat ik mij steeds aan uwe wet houde.
30Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. ▼ 31Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o Heere! beschaam mij niet. 32Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. ▼ 33He. Heere! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. ▼ 34Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte. 35Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. 36Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. ▼▼ gierigheid Onder de naam van gierigheid worden verstaan alle andere ondeugden, omdat de gierigheid is de wortel van alle kwaad.
37Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. ▼▼ Wend Hebr. doe voorbijgaan, of doorgaan, gelijk vs.39.
,
▼
,
▼▼ Maak mij Anders: maak dat ik leef in uwe wegen.
,
▼▼ door uw Dat is, door de leer van uw woord.
38Bevestig Uw toezegging aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. ▼▼ die uw Hebr. die tot, naar, of in uwe vreze is.
39Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed. ▼▼ Wend mijn Of, doe mijne smaadheid voorbijgaan, of doorgaan, of passeren.
,
▼▼ goed Dat is, rechtvaardig en billijk; daarom, wil ik zeggen, zult Gij die niet te schande laten komen, die U dienen, gelijk ik doe.
40Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. ▼▼ ik heb Dat is, ik ben begerig en benaarstig mij om al Uwe geboden in al mijn handel en wandel te gehoorzamen.
41Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o Heere! Uw heil, naar Uw toezegging; ▼▼ uw heil Te weten, waarmede Gij mij behoudt en verlust, dat ik niet onderga.
42Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. ▼▼ Opdat ik Dat is, opdat ik mijnen tegenpartijders doe blijken dat mijn hoop en vertrouwen op U niet ijdel of vergeefs geweest is, gelijk zij mij verweten hebben.
,
▼▼ wat heb Of, een woord hebbe te antwoorden.
43En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. ▼▼ het woord Dat is, dat woord, hetwelk de waarheid leert, te weten, de ware leer van God en zijn godsdienst.
44Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 45En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. ▼ 46Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. ▼▼ voor koningen Dat is, in de tegenwoordigheid van koningen.
47En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 48En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. ▼▼ opheffen Te weten, om naar Uwe geboden te grijpen, uit grote begeerte, die ik tot dezelfde heb. Of, ik zal mijne handen aan het werk slaan om uwe geboden metterdaad te doen en te gehoorzamen.
,
▼▼ ik zal Of, ik zal van uwe inzettingen spreken.
49Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. ▼▼ des woords Dat is, der belofte, die Gij op uwe knecht gedaan hebt.
50Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. 51De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. 52Ik heb gedacht, o Heere! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost. ▼▼ uw oordelen Door welke Gij de goddelozen gestraft en uwe kinderen verlost en bewaard hebt.
,
▼▼ vanouds Hebr. van eeuwigheid; dat is, van den beginne der wereld gepleegd.
53Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. ▼▼ Grote Of een brandende storm, of een stormwind; dat is, een grote beroerte des harten.
,
▼▼ vanwege Te weten, als ik denk hoe zwaarlijk zij zondigen en hoe zware straffen zij te verwachten hebben.
54Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen. ▼▼ gezangen Dat is, de inhoud mijner psalmen en gezangen.
,
▼▼ ter plaatse Hebr. in het huis, of ten huize; te weten ter plaatse, waar ik hier en daar als vreemdeling en balling heb moeten dwalen.
55Heere! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. 56Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. ▼ 57Cheth. De Heere is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren. ▼▼ mijn deel Dat is, het zal mij zo lief zijn gelijk een mens zijn erfdeel pleegt te zijn. Anders: Heere, ik heb gezegd mijn deel zal zijn Uwe woorden te bewaren.
58Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging. ▼
,
▼▼ toezegging Dat is, belofte.
59Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. ▼▼ mijn wegen Dat is, mijne aanslagen en daden, al mijn doen en laten, al mijne gedachten woorden en werken, of ik mij ergens in tegen Uwe wetten mocht vergrepen hebben; en indien ja, dat ik mij straks wederom op Uw onfeilbare wegen begeven mocht.
60Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. 61De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. ▼ 62Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. ▼ 63Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. 64Heere! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. 65Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, Heere, naar Uw woord. ▼▼ naar uw woord Dat is, naar uwe belofte, gelijk boven vs.25.
66Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. ▼▼ een goeden zin Of, goed verstand. Hebr. goedheid des verstands, of des zins.
,
▼▼ geboden Dat is, beloften.
67Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. ▼▼ verdrukt Of, vernederd.
,
▼▼ dwaalde De boze lusten van mijn vlees volgende.
,
▼▼ uw woord Dat is, uwe geboden.
68Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. 69De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. 70Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. ▼ 71Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. ▼▼ verdrukt Te weten, met kruis en tegenspoed. Alzo ook boven vs.67.
72De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. ▼ 73Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. ▼ 74Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. ▼▼ zullen Te weten, als een exempel der genadege hulp en verlossing, die Gij dengenen doet, die op U hopen en Uwe geboden liefhebben.
,
▼▼ omdat Dat is, omdat ik op het woord Uwer toezegging zolang, doch niet tevergeefs, gewacht heb.
75Ik weet, Heere! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. ▼▼ de gerechtigheid De zin is: Heere, ofschoon Gij mij met zwaar kruis getuchtigd hebt, zo hebt Gij daarmede niet gehandeld tegen Uwe gerechtigheid en waarheid, maar veel meer hebt Gij daardoor Uwe gunst te mijwaarts bewezen, want zulke kastijdingen hebben mij tot beterschap des levens gediend, en derhalve zijn zij mij goed en bevordelijk geweest; 1Co 10:13 .
76Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 77Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. ▼▼ al mijn Hebr. mijne vermakingen.
78Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 79Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen . ▼▼ Laat hen Dat is, dat zij zich bij mij voegen en dat zij het met mij houden, verlatende der bozen gezelschap.
,
▼▼ uw getuigenissen Dat is, Uwe wetten en woorden, door welke Gij Uwen wil betuigt en te kennen geeft.
,
▼▼ kennen Dat is, achten, lief en waard houden.
80Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. 81Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. ▼
,
▼▼ op uw woord Dat is, naar de volbrenging van het woord uwer belofte, gelijk boven vs.25.
82Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? ▼▼ mij vertroosten Te weten, mij gevende hetgeen ik van U bid en verwacht.
83Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. ▼ 84Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? ▼▼ de dagen Te weten, de dagen mijner ellende.
,
▼▼ recht Dat is, mijne vijanden en vervolgers straffen.
85De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. ▼
,
▼▼ hetwelk Anders: die niet [doen] naar Uwe wet.
86Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. ▼▼ zijn waarheid De zin is: Zij zijn de waarheid, of de getrouwheid zelve. Zij houden ons op het allergetrouwste voor hetgeen waar, goed, recht en heilig is.
87Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. ▼ 88Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. ▼▼ de getuigenis Dat is, de geboden, die Gij met Uwen mond uitgesproken en ons bevolen hebt.
89Lamed. O Heere! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. 90Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; 91Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. ▼
,
▼▼ zij nog heden Te weten, hemel en aarde.
,
▼▼ zijn uw Dat is, hemel en aarde en al wat er in is moet tot Uw dienst staan.
92Indiën Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan. ▼▼ al lang Hebr. toen, of alsDan.
93Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. 94Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. 95De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. 96In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. ▼▼ alle Dat is, alle geschapen dingen, hoe volmaakt ze ook wezen mogen, hebben hun einde of bepaling.
,
▼▼ gebod Dat is, aangaande de wijsheid, die Gij ons openbaart in Uw Woord en geboden, die heeft einde noch bepaling.
97Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. ▼▼ mijn Dat is, de stof mijner meditatiën of overdenkingen en mijner redenen.
98Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. ▼▼ zij Te weten, Uwe wet. Anders: Gij te weten, o God.
99Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. ▼▼ verstandiger Of, kloeker, voorzichtiger, vernuftiger.
,
▼▼ betrachting Zie vs.97.
100Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. 101Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. ▼▼ geweerd Of, afgehouden.
,
▼▼ paden Hebr. pad.
102Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. 103Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond! ▼▼ redenen Hebr. rede; dat is, elkeen van Uwe redenen.
104Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. ▼▼ alle leugen Hebr. allen pad des leugens, of der valsheid.
105Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad. ▼
,
▼▼ voet Dat is, voeten.
106Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. ▼▼ de rechten Dat is, Uw rechtvaardige rechten.
107Ik ben gans zeer verdrukt, Heere! maak mij levend naar Uw woord. 108Laat U toch, o Heere! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten. ▼ 109Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. ▼ 110De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. ▼▼ gelegd Hebr. gegeven.
111Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. ▼▼ tot een Dat is, voor mijn beste en bestendigste goed.
112Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. ▼▼ om uw Dat is, om te doen wat Uwe inzettingen bevelen.
,
▼▼ ten einde Zie de aantekening bij vs.33.
113Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. ▼▼ de kwade Of, de dubbelhartige gepeinzen, of [de ijdele] gedachten, of de door elkander lopende gedachten; dat is, de manier van doen dergenen, die met alle winden waaien en die twee pezen op hun boog zoeken te hebben. Het Hebr. woord betekent eigenlijk, ranken of takken, die met menigte in een boom door elkander lopen. Zie aantekening bij 1Ki 18:21 .
114Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. ▼▼ Gij zijt Dat is, Gij o Heere, zijt het, onder wiens vleugelen ik schuil ten tijde van gevaar en vervolging.
,
▼▼ mijn schild Dat is, die mij beschut en beschermt.
115Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. 116Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope. ▼▼ naar uw Of, door; in het Hebr. is Caf of Beth; de eerste betekent naar, de andere door.
117Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. ▼▼ vermaken Of, dan zal ik steeds uwe inzettingen aanschouwen.
118Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. ▼▼ leugen Dat is, bedriegelijk. Want zij verkrijgen niet door hun bedrog hetgeen zij hoopten.
119Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief. ▼▼ Gij doet Gij doet weg. Hebr. Gij doet ophouden, of rusten.
,
▼▼ schuim Te weten, dat men wegwerpt als nergens toe deugende. Het is een manier van spreken, genomen bij gelijkenis van degenen, die metalen raffineren of zuiveren. Zie Isa 1:25 ; Eze 22:18-22 ; Mal 3:3 ; Pro 25:4-5 . Anders: het schuim, [namelijk] al de goddelozen der aarde hebt Gij teniet gemaakt.
120Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. ▼
,
▼▼ van verschrikking Hebr. van uwe verschrikking; te weten, als ik gedenk de grote gestrengheid, die Gij over de goddelozen oefent.
121Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. 122Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. ▼▼ Wees borg Te weten, dat hem geen kwaad wedervaren zal, en handhaaf en bescherm hem tegen al zijne vijanden. Of, wees uwen knecht zoet, of lieflijk.
123Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid. ▼▼ naar de Of, naar uw rechtvaardige toezegging; te weten, die Gij rechtvaardiglijk en trouwelijk wilt houden.
124Doe bij Uw knecht naar Uw goedertierenheid, en leer mij Uw inzettingen. 125Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en ik zal Uw getuigenissen kennen. 126Het is tijd voor den Heere, dat Hij werke, want zij hebben Uw wet verbroken. ▼▼ voor den Of, dat de Heere werke; dat is, dat Hij zijne macht betone en doe blijken, of dat Hij doe hetgeen Hij mij belooft heeft.
,
▼▼ zij hebben Te weten, mijn stoute wederpartijders, van welke vs.121, vs.122 gesproken is.
,
▼▼ verbroken Dat is, zij werpen ze en houden ze van gene waarde.
127Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja, meer dan het fijnste goud. ▼▼ heb ik Alsof hij zeide: ik laat niet uwe geboden lief te hebben, al worden zij van de bozen vernietigd; maar ik heb ze des te liever en waarder.
128Daarom heb ik al Uw bevelen, van alles, voor recht gehouden; maar alle valse pad heb ik gehaat. ▼▼ al uw Te weten, die Gij gemaakt hebt, van welke zaken die ook zijn, zonder onderscheid of uitneming. Anders: daarom heb ik de bevelen van alles, of in alles verbeterd. Anders: ik heb al de bevelen van allen [te weten, van alle mensen] verbeterd; te weten, naar het richtsnoer van uwe wet.
,
▼▼ alle valse Of, allen weg der leugenen.
129Pe. Uw getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze mijn ziel. ▼▼ zijn wonderbaar Hebr. zijne wonderen.
130De opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende. ▼▼ opening Of, ingang; dat is, wanneer men maar de eerste beginselen van uwe wet gesmaakt heeft, zo haast als men ze komt te lezen of te onderzoeken, zo krijgt men terstond grote kennis door de kracht en werking van den Heiligen Geest.
131Ik heb mijn mond wijd opengedaan, en gehijgd, want ik heb verlangd naar Uw geboden. ▼▼ Ik heb De zin is: Ik heb uwe leer met zulke begeerte aangenomen als den besten drank, dien men mij zou mogen geven om nij te laven in een zeer groten dorst. Of, het is ene gelijkenis, genomen van een mens, die zich zeer haast om ergens, waar hij zeer groot verlangen naar heeft, te komen en zijnen mond opendoet om in het lopen zijnen adem beter te halen.
,
▼ 132Zie mij aan, wees mij genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen. ▼ 133Maak mijn voetstappen vast in Uw Woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen. ▼▼ Maak mijn Dat is, geef dat ik zonder struikelen mag wandelen in uwe wegen en doen naar uw woord.
134Verlos mij van des mensen overlast, en ik zal Uw bevelen onderhouden. ▼▼ overlast Of, onderdrukking.
135Doe Uw aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen. ▼ 136Waterbeken vlieten af uit mijn ogen, omdat zij Uw wet niet onderhouden. ▼▼ Waterbeken Dat is, overvloedige tranen.
,
▼▼ zij uw Te weten, de goddelozen, gelijk in vs.158.
137Tsade. Heere! Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht. 138Gij hebt de gerechtigheid Uwer getuigenissen, en de waarheid hogelijk geboden. ▼▼ De gerechtigheid Anders: uw rechtvaardige getuigenissen.
,
▼▼ hogelijk Hebr. zeer.
139Mijn ijver heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben. ▼ 140Uw woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief. ▼▼ zeer Te weten, gelijk het goud en zilver door het vuur gezuiverd en gelouterd wordt.
141Ik ben klein en veracht, doch Uw bevelen vergeet ik niet. 142Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en Uw wet is de waarheid. ▼ 143Benauwdheid en angst hebben mij getroffen, doch Uw geboden zijn mijn vermakingen. ▼ 144De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid; doe ze mij verstaan, zo zal ik leven. 145Koph. Ik heb van ganser harte geroepen: verhoor mij, o Heere! ik zal Uw inzettingen bewaren. 146Ik heb U aangeroepen, verlos mij, en ik zal Uw getuigenissen onderhouden. 147Ik ben de morgen schemering voorgekomen, en heb geschrei gemaakt; op Uw woord heb ik gehoopt. ▼ 148Mijn ogen komen de nacht waken voor, om Uw rede te betrachten. ▼ 149Hoor mijn stem naar Uw goedertierenheid, o Heere! maak mij levend naar Uw recht. ▼▼ recht Hetwelk vereist dat Gij een onschuldige voorstaat tegen zijn boze verdrukkers. Anders, naar uwe wijze; alzo onder vs.156.
150Die kwade praktijken najagen, genaken mij, zij wijken verre van Uw wet. ▼▼ kwade Dat is, die de lastering met vlijt zoeken en najagen.
,
▼▼ genaken Dat is, zij zijn mij op de hielen, zo men gemeenlijk zegt, te weten om mij te beschadigen.
151Maar Gij, Heere! zijt nabij, en al Uw geboden zijn waarheid. ▼▼ nabij Te weten, met uwe hulp, allen die op U vertrouwen.
152Van ouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt. ▼▼ Gij ze Dat is, dat zij zo vast en bestendig zijn, dat niemand ze zal omstoten of teniet kunnen doen. Christus zegt: Hemel en aarde zullen vergaan, maar mijne woorden zullen blijven staan.
153Resch. Zie mijn ellende aan, en help mij uit, want Uw wet heb ik niet vergeten. 154Twist mijn twistzaak, en verlos mij, maak mij levend, naar Uw toezegging. ▼ 155Het heil is verre van de goddelozen, want zij zoeken Uw inzettingen niet. ▼▼ is verre Of, zij.
156Heere! Uw barmhartigheden zijn vele; maak mij levend naar Uw rechten. ▼▼ vele Of, groot.
,
▼▼ naar uw Verg. boven, vs.149.
157Mijn vervolgers en mijn wederpartijders zijn vele, maar van Uw getuigenissen wijk ik niet. 158Ik heb gezien degenen, die trouwelooslijk handelen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden. ▼▼ degenen Dat is, die van U zijn afgevallen, en bij wie trouw noch geloof te vinden is.
159Zie aan, dat ik Uw bevelen lief heb, o Heere! maak mij levend naar Uw goedertierenheid. 160Het begin Uws woords is waarheid, en in der eeuwigheid is al het recht Uwer gerechtigheid. ▼▼ Het begin Dat is, het is uit de waarheid voortgekomen en zal voorts in eeuwigheid de waarheid blijven. Hebr. het hoofd, of, hoofdstuk.
161Schin. De vorsten hebben mij vervolgd zonder oorzaak; maar mijn hart heeft gevreesd voor Uw woord. ▼ 162Ik ben vrolijk over Uw toezegging, als een, die een groten buit vindt. 163Ik haat de valsheid, en heb er een gruwel van; maar Uw wet heb ik lief. 164Ik loof U zevenmaal des daags, over de rechten Uwer gerechtigheid. ▼ 165Die Uw wet beminnen, hebben groten vrede, en zij hebben geen aanstoot. ▼ 166O Heere! ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden. 167Mijn ziel onderhoudt Uw getuigenissen, en ik heb ze zeer lief. 168Ik onderhoud Uw bevelen en Uw getuigenissen, want al mijn wegen zijn voor U. ▼▼ al mijn Dat is, al mijn gedachten, woorden en werken zijn U bekend, daarom wandel ik oprechtelijk voor U, als wiens ogen het al zien.
169Thau. O Heere! laat mijn geschrei voor Uw aanschijn genaken, maak mij verstandig naar Uw woord. 170Laat mijn smeken voor Uw aanschijn komen, red mij naar Uw toezegging. ▼▼ red mij Te weten, uit mijn lijden en verdriet.
171Mijn lippen zullen Uw lof overvloediglijk uitstorten, als Gij mij Uw inzettingen zult geleerd hebben. ▼ 172Mijn tong zal spraak houden van Uw rede, want al Uw geboden zijn rechtvaardigheid. ▼▼ van uw rede Dat is, van uwe geboden, gelijk er straks volgt.
173Laat Uw hand mij te hulp komen, want ik heb Uw bevelen verkoren. ▼▼ mij te hulp Of, komen om mij te helpen.
174O Heere! ik verlang naar Uw heil, en Uw wet is al mijn vermaking. ▼▼ naar uw heil Dat is, naar uw verlossing.
,
▼▼ uw wet Gelijk boven vs.77.
175Laat mijn ziel leven, en zij zal U loven, en laat Uw rechten mij helpen. ▼
,
▼▼ laat uw Hij wil zeggen: Laat mij dat bevorderlijk zijn, dat ik uwe geboden gehouden heb, achtervolgens uwe belofte.
176Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uw knecht, want Uw geboden heb ik niet vergeten. ▼▼ heb gedwaald Alsof hij zeide: Ik heb een tijdlang niet geweten waarheen ik mij zou keren of wenden, te weten, toen mij mijne vijanden, en inzonderheid Saul met de zijnen, zo zwaarlijk vervolgden.
,
▼
,
▼▼ zoek Te weten, gelijk een herder het dwalende schaap zoekt; breng mij in den rechten schaapsstal en geef mij rust, opdat ik U in vrede en in stilheid dienen moge.
,
▼▼ uw knecht Dat is mij die uw knecht ben.
Copyright information for
DutSVVA