Psalms 120
1Een lied op Hammaaloth. Ik heb tot den Heere geroepen in mijn benauwdheid, en Hij heeft mij verhoord. ▼▼ Hamaälòth Dat is, der opstijging, of der trappen. Waarvan deze psalm en veertien navolgende dezen naam hebben, daar van is verscheiden gevoelen. Sommigen menen dat zij alzo genoemd werden omdat zij gezongen werden door de Levieten, staande op zekere trappen. Anderen anders.
,
▼▼ Hij heeft mij verhoord Dat is, Hij heeft mij verlost.
2O Heere! red mijn ziel van de valse lippen, van de bedriegelijke tong. ▼▼ mijn ziel Dat is, mij, of verlos mijne ziel; dat is, mijn leven, te weten, dat het mij niet benomen worde.
3Wat zal U de bedriegelijke tong geven, of wat zal zij U toevoegen? ▼▼ Wat zal U Hij keert zich tot de leugensprekers, en hij spreekt elk hunner hoofd voor hoofd aan, hun verwijtende hunne boosheid. Anders: wat zal Hij u geven, o bedriegelijke tong? Hij te weten, God.
4Scherpe pijlen eens machtigen, mitsgaders gloeiende jeneverkolen. ▼
,
▼▼ gloeiende Die namelijk haast aan brand komen, zeer hittigen brand geven en de hitte lang behouden.
,
▼ 5O, wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik in de tenten Kedars wone. ▼
,
▼ 6Mijn ziel heeft lang gewoond bij degenen, die den vrede haten. ▼
,
▼▼ bij degenen, Met deze woorden geeft die van Mesech en Kedar verstaat.
7Ik ben vreedzaam; maar als ik spreek, zijn zij aan den oorlog. ▼
,
▼▼ als ik spreek, Dat is, als ik spreek of vermaan van vrede, zo vallen zij straks aan het oorlogen. Of, zij mogen mij niet horen spreken.
Copyright information for
DutSVVA