Psalms 132
1Een lied Hammaaloth. O Heere! gedenk aan David, aan al zijn lijden; ▼ , ▼ , ▼ 2Dat hij den Heere gezworen heeft, den Machtige Jakobs gelofte gedaan heeft, zeggende: ▼ , ▼ 3Zo ik in de tent mijns huizes inga, zo ik op de koets van mijn bed klimme! ▼ , ▼ , ▼▼ van mijn bed klimme Hebr. mijner bedden; dat is, van enige mijner bedden.
4Zo ik mijn ogen slaap geve, mijn oogleden sluimering; ▼▼ slaap geve, Dat is, slapen late.
5Totdat ik voor den Heere een plaats gevonden zal hebben, woningen voor den Machtige Jakobs! ▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ woningen Aldus spreekt de profeet in het getal van velen, omdat aan den tempel veel kamers en verblijfplaatsen waren.
,
▼▼ voor den Machtige Die op de ark des verbonds zit.
6Ziet, wij hebben van haar gehoord in Efratha; wij hebben haar gevonden in de velden van Jaar. ▼▼ van haar gehoord Te weten, van de ark.
,
▼▼ in Efratha; Sommigen verstaan hier door Efrata de landstreek van Bethlehem, waar Kiriath-Jearim en Obed-Edoms huis niet ver vann gelegen was. Zie Gen 35:16 , Gen 35:19 . Anderen verstaan door Efrata Efraïm, en voorts de stad Silo in Efraïm gelegen, waar de ark lang gebleven was; Jdg 18:31 , en Jdg 21:19 ; 1Sa 1:3 .
,
▼▼ wij hebben haar Te weten, toen wij haar naar Jeruzalem brengen zouden.
,
▼▼ Jaär Deze plaats wordt in de heilige historie ook genoemd Kiriath-Jearim, dat is, de stad der wouden, waar de ark twintig jaar geweest is, nadat zij uit het land der Filistijnen wedergekomen was, 1Sa 6:21 , en 1Sa 7:1-2 . Zij wordt ook genoemd Baale, [dat is, de pleinen] van Juda, 2Sa 6:2 ; want zij lag in een vlak bosachtig land. Eenigen stellen hier: de velden des wouds.
7Wij zullen in Zijn woningen ingaan, wij zullen ons nederbuigen voor de voetbank Zijner voeten. ▼▼ Zijn woningen Te weten, des Heeren. Anders, hare; te weten, der ark.
,
▼▼ voor Of aan of naar, of tegen aan.
,
▼ 8Sta op, Heere! tot Uw rust, Gij en de ark Uwer sterkte! ▼▼ Sta op, Zie 1Ch 28:2 , en 2Ch 6:41-42 ., waar dit vers en de twee naastvolgende door Salomo toegepast worden op den tijd toen hij de ark in het heilige der heiligen deed brengen.
,
▼
,
▼ 9Dat Uw priesters bekleed worden met gerechtigheid, en dat Uw gunstgenoten juichen. ▼
,
▼ 10Weer het aangezicht Uws Gezalfden niet af, om Davids, Uws knechts wil. ▼▼ Weer het Dat is, sla hem zijne bede niet af; of weiger hem zijne bede niet. Zie de aantekening bij 1Ki 2:16-17 , 1Ki 2:20 . Of, weiger hem uw gunstige aanspraak en hulp niet.
,
▼▼ Gezalfden Door den gezefde verstaat de profeet hier zichzelven.
,
▼▼ om Davids, Hij wil zeggen: Ten aanzien der beloften, die Gij mij gedaan hebt. Of, versta hier Christus, door David, waar David een voorbeeld van geweest is. Alzo ook Psa 18:51 ; Jer 30:9 ; Eze 34:23 , en Eze 37:24 ; Hos 3:5 . En dan is de zin, om Jezus Christus' wil, die een knecht Gods genoemd wordt, ten aanzien der knechtelijke gedaante, die Hij aannemen zou.
11De Heere heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten. ▼▼ de waarheid Dat is, een vaste eed, een vaste belofte, of een eed der waarheid gezworen.
,
▼
,
▼▼ Ik op uw troon Dat is, zal Ik na u laten regeren.
12Indiën uw zonen Mijn verbond zullen houden, en Mijn getuigenissen, die Ik hun leren zal; zo zullen ook hun zonen tot in eeuwigheid op uw troon zitten. ▼▼ Mijn verbond Dat is, mijne geboden.
,
▼▼ Mijn getuigenissen, Dat is, mijne wetten, in welke Ik betuig hoe Ik wil geëerd en gediend wezen.
,
▼▼ tot in eeuwigheid Dat is, langen tijd zullen uwe nakomelingen het aardse koninkrijk bezitten; maar het geestelijke zal in Christus bestendigd zijn in eeuwigheid; Luk 1:32-33 .
13Want de Heere heeft Sion verkoren, Hij heeft het begeerd tot Zijn woonplaats, zeggende: ▼▼ Sion verkoren, Dat is, de stad Jeruzalem, die op den berg Zion gebouwd is. Deze stad heeft de Heere verkoren, dat zijn heilige godsdienst in dezelve zou bevestigd worden.
14Dit is Mijn rust tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, want Ik heb ze begeerd. ▼▼ heb ze begeerd Te weten, deze zitplaatsen, of woning, te weten, Jeruzalem, of Zion.
15Ik zal haar kost rijkelijk zegenen, haar nooddruftigen zal Ik met brood verzadigen. ▼▼ haar kost Te weten, van Jeruzalem, dat is, der burgers te Jeruzalem.
,
▼▼ rijkelijk zegenen, Hebr. zegenende zegenen; dat is, Ik zal hen rijkelijk verzorgen van alle nooddruft.
16En haar priesters zal Ik met heil bekleden, en haar gunstgenoten zullen zeer juichen. ▼
,
▼▼ haar gunstgenoten Dat is, mijne beminde, die Ik te Jeruzalem of in Zion heb.
,
▼▼ zeer juichen Hebr. juichende juichen.
17Daar zal Ik David een hoorn doen uitspruiten; Ik heb voor Mijn Gezalfde een lamp toegericht. ▼
,
▼▼ Mijn Gezalfde Dat is, den koning David.
,
▼ 18Ik zal zijn vijanden met schaamte bekleden; maar op hem zal zijn kroon bloeien. ▼▼ Ik zal zijn vijanden Dat is, Ik zal zijne vijanden in al hunne aanslagen te schande maken, gelijk Psa 35:26 , en Psa 109:29 .
,
▼
,
▼▼ zal zijn kroon Dat is, zijne majesteit en heerlijkheid, zijn rijk.
,
▼▼ bloeien Dat is, bloeiende blijven, zonder te verwelken.
Copyright information for
DutSVVA