Psalms 27
1Een psalm van David. De Heere is mijn Licht en mijn Heil, voor wien zou ik vrezen? De Heere is mijns levens kracht, voor wien zou ik vervaard zijn? ▼▼ licht Dat is, de auteur van mijn voorspoed, van mijn troost, van mijne vreugde en van mijne behoudenis. Zie van zulke betekenis van het woord licht, Job 18:5-6 , gelijk integendeel allerlei tegenspoed door duisternis wordt betekend. Zie Gen 15:12 .
,
▼ 2Als de bozen, mijn tegenpartijen, en mijn vijanden tegen mij, tot mij naderden, om mijn vlees te eten, stieten zij zelven aan, en vielen. ▼
,
▼▼ naderden Om mij te bestrijden.
,
▼ 3Ofschoon mij een leger belegerde, mijn hart zou niet vrezen; ofschoon een oorlog tegen mij opstond, zo vertrouw ik hierop. ▼▼ hierop Op hetgeen hij vs.1 gezegd heeft.
4Een ding heb ik van den Heere begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des Heeren, om de liefelijkheid des Heeren te aanschouwen, en te onderzoeken in Zijn tempel. ▼▼ ding Of, ene [ begeerte ] heb ik begeerd. Verg. Jdg 8:24 ; 1Sa 2:20 , inzonderheid 1Ki 2:20 . David schijnt dit gedicht te hebben in zijne ballingschap, wanneer hij wel in vele zwarigheden stak, maar van gene zo verdrukt en gekweld werd dan dat hij den reinen godsdienst en goddelijk waartekenen der zaligmakende genade met Gods volk niet mocht gebruiken; waarom hij ook dit voornamelijk en gestadiglijk in zijne gebeden te dien tijde God heeft voorgehouden.
,
▼▼ zoeken Dat is, zonder ophouden daarom bidden en daarnaar trachten.
,
▼▼ lieflijkheid De lieflijke godsdienst, waardoor de Messias met al zijne weldaden wordt afgebeeld en dagelijks geloofd en geprezen.
,
▼
,
▼▼ tempel Of, paleis; versta den tabernakel of tent der samenkomst. De tempel eigenlijk alzo genoemd, is eerst naderhand van Salomo gebouwd, hoewel David voorhad dien te bouwen, eer Gods wil door Nathan verstond.
5Want Hij versteekt mij in Zijn hut, ten dage des kwaads; Hij verbergt mij in het verborgene Zijner tent; Hij verhoogt mij op een rotssteen. ▼▼ hut Als een herder zijn schaap, zo pleegt de Heere mij te bergen.
,
▼▼ kwaads; Dat is, in tijd van ongeval en beroerte.
,
▼
,
▼ 6Ook nu zal mijn hoofd verhoogd worden boven mijn vijanden, die rondom mij zijn, en ik zal in Zijn tent offeranden des geklanks offeren; ik zal zingen, ja, psalmzingen den Heere. ▼ 7Hoor, Heere! mijn stem, als ik roep; en wees mij genadig, en antwoord mij. ▼▼ stem Anders, [als] ik roep met mijne stem, enz.
,
▼▼ antwoord Dat is, bewijs de verhoring met dadelijke hulp.
8Mijn hart zegt tot U: Gij zegt: Zoek Mijn aangezicht; ik zoek Uw aangezicht, o Heere! ▼▼ tot U Of, van U, uwenthalve, U aangaande, zegt mijn hart, enz. Alsof hij zeide: Ik hoor U in mijn hart tot mij spreken, of, mijn hart houdt mij voor deze uwe woorden: Zoek mijn aangezicht. Zie nu, Heere, ik zoek het, doende wat Gij ons gebiedt, zo verberg dan uw aangezicht toch niet, enz., gelijk volgt.
,
▼ 9Verberg Uw aangezicht niet voor mij, keer Uw knecht niet af in toorn; Gij zijt mijn Hulp geweest, begeef mij niet, en verlaat mij niet, o God mijns heils! ▼ 10Want mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten, maar de Heere zal mij aannemen. ▼▼ vader Hij wil zeggen dat hij eenzaam en als weeskind [gelijk hij elders dikwijls spreekt] ontbloot is van de hulp dergenen, die het naaste en wel meest daartoe verplicht waren, maar hem niet konden, wilden of durfden helpen. Verg. Psa 69:9 . Anders, ofschoon mijn vader en mijne moeder mij verlieten, zo zal toch, enz.; van zijne ouders en broeders leest men wel 1Sa 22:1 , 1Sa 22:3 , dat zij tot hem zijn gekomen in de spelonk Adullam, maar dat zij hem zouden hebben verlaten, wordt nergens in de Schrift vermeld; tenwaren men het alzo verstond, dat zij hem geen hulp hadden konden doen, maar hij veel meer voor hen moest zorgen, dat zij in een verzekerde plaats mochten gebracht worden, gelijk 1Sa 22 verhaald wordt; of dat zij te dezen tijde mochten gestorven zijn.
,
▼ 11Heere! leer mij Uw weg, en leid mij in het rechte pad, om mijner verspieders wil. ▼ 12Geef mij niet over in de begeerte mijner tegenpartijders; want valse getuigen zijn tegen mij opgestaan, mitsgaders die wrevel uitblaast. ▼
,
▼
,
▼ 13Zo ik niet had geloofd, dat ik het goede des Heeren zou zien in het land der levenden, ik ware vergaan. ▼▼ Zo Dat is, een onvolmaakte en afgebroken rede van den profeet, voortkomende uit overdenking van al de schrikkelijke gevaren en zwarigheden, die hem waren overkomen, zijnde zodanig dat hij menigmaal had moeten bezwijken, indien hem zijn geloof op Gods belofte niet had ondersteund, ja zo gesterkt dat hij nog anderen kon leren de goede uitkomst met onverdrietelijk geduld en vertrouwen te verwachten, gelijk hij in het volgende, hier en Psa 31:24 doet.
,
▼▼ goede Dat is, verlossing, mitsgaders het beloofde koninkrijk, met Gods zegen.
,
▼
,
▼ 14Wacht op den Heere, zijt sterk, en Hij zal uw hart versterken, ja, wacht op den Heere. ▼▼ Hij zal Omdat gij hiertoe veel te zwak zijt en zulks bij uzelven dikwijls gevoelt, zo hebt goeden moed, de Heere zal u met krachten voorzien, dat gij hem met geduld en bestendigheid zult verwachten. Anders, uw hart vesterke zich.
Copyright information for
DutSVVA