Psalms 41
1Een psalm van David, voor den opperzangmeester. [041:2] Welgelukzalig is hij, die zich verstandiglijk gedraagt jegens een ellendige; de Heere zal hem bevrijden ten dage des kwaads. ▼ , ▼▼ Welgelukzalig Het Hebr. woord wordt dal betekent een dunne, magere, uitgeteerde van vermogen, zo van het lichaam, dat is, een kranke, als der goederen en middelen, dat is, een arme. [Zie Job 5:15 ] . Hier schijnt het gebruikt te worden van een kranke; want David krank geweest zijnde, of [zo sommigen] nog enigzins zijnde, en ondervonden hebbende hoe wel het hem deed, dat hem vrome lieden met oprecht en godzalig medelijden trouwhartiglijk bezocht en getroost hadden, en hoe wee het hem integendeel deed, dat de huichelaars, hem met een vals hart bezoekende, achter zijn rug zeer schandelijk van hem geoordeeld en gesproken hadden en nog dede, heeft de vromen met dezen psalm heiliglijk willen bedanken en zijn valse vrienden en bedekte vijanden beschamen.
,
▼▼ kwaads Dat is, in tijd van ongeval, tegenspoed.
2[041:3] De Heere zal hem bewaren, en zal hem bij het leven behouden; hij zal op aarde gelukzalig gemaakt worden. Geef hem ook niet over in zijner vijanden begeerte. ▼▼ leven Of, verkwikken, gezond maken. Want het Hebr. woord [dat eigenlijk levendmaken betekent] wordt alzo ook genomen.
,
▼
,
▼▼ Geef Of, Gij zult hem niet overgeven, enz. David spreekt hier God aan.
,
▼ 3[041:4] De Heere zal hem ondersteunen op het ziekbed; in zijn krankheid verandert Gij zijn ganse leger. ▼▼ ziekbed Of, bed, of koets der flauwigheid, zwakheid, matigheid.
,
▼▼ verandert Of, hebt Gij veranderd; dat is, Gij, o God, zult zijne krankte zo zeker ten beste veranderen, alsof ik het alrede geschied zag; op profetische wijze gesproken. Of, Gij keert, of wendt zijn ganse leger; dat is, Gij zijt hem inplaats van alle menselijke hulp, die men een kranke placht aan te doen.
4[041:5] Ik zeide: O Heere! wees mij genadig; genees mijn ziel, want ik heb tegen U gezondigd. ▼▼ zeide Te weten, in mijne krankte; Anders, ik zeg.
5[041:6] Mijn vijanden spreken kwaad van mij, zeggende: Wanneer zal hij sterven, en zijn naam vergaan? ▼▼Dit en het volgende nemen sommigen alzo, dat David hier wijders verhaalt wat hij van zijn wedervaren ten tijde zijner krankheid voor God geklaagd en gezegd heeft, en dienvolgens zetten zij het over, spraken, en zo in de twee volgende verzen.
6[041:7] En zo iemand van hen komt, om mij te zien, hij spreekt valsheid; zijn hart vergadert zich onrecht; gaat hij uit naar buiten, hij spreekt er van. ▼▼ zien Dat is, om mij te bezoeken, te zien hoe het met mij is.
,
▼▼ valsheid Hij houdt zich of hij het van harte wel meende, maar denkt mij alles kwaads toe, dat hij uitspreekt als hij van mij is, bij zijns gelijken.
,
▼▼ onrecht Of, ondeugd, ongerechtigheid, verdriet, boosheid.
,
▼▼ gaat hij Of, gaat uit, buiten spreekt hij er van.
7[041:8] Al mijn haters mompelen te zamen tegen mij; ze bedenken tegen mij, hetgeen mij kwaad is, zeggende: ▼
,
▼▼ hetgeen Anders, zij bedenken over mij kwaad; [dat] mij tegen [is].
8[041:9] Een Belialsstuk kleeft hem aan; en hij, die nederligt, zal niet weder opstaan. ▼▼ kleeft Of, benauwt hem. Zij willen zeggen: Hij heeft ergens Belials of schelmstuk, boevenstuk, bedreven, waarom hij met deze Belialsplaag [waarvan sommigen dit verstaan] beleden is, dies moet hij voort; gelijk Jobs vrienden hem als een goddelozen om zijn vreemd lijden veroordelen. Van het woord Belial, zie Deu 13:13 . en verg. 2Sa 22:5 .
,
▼▼ weder Hebr. niet toedoen, of voortvaren op te staan.
9[041:10] Zelfs de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzenen tegen mij grotelijks verheven. ▼
,
▼▼ brood Met mij dagelijks ter tafel ging, en met mij zeer gemeenzaamlijk leefde.
,
▼▼ grotelijks Hebr. groot gemaakt. Het is ene gelijkenis, genomen van de beesten, die met de hielen achteruitslaan en iemand kwetsen. De zin is: Hij heeft zich dartel, trouweloos en ondankbaar twegen mij opgesteld, om mij met list of geweld onder de voeten te werpen. Verg. Deu 32:15 . Deze woorden worden ook op den verrader Judas en den Here Christus [wiens voorbeeld David was] toegepast, Joh 13:18 . gelijk meer andere redenen in dezen psalm op Christus geduid worden.
10[041:11] Maar Gij, o Heere! wees mij genadig, en richt mij op; en ik zal het hun vergelden. ▼▼ vergelden Als hun heer zijnde en gesteld tot bestraffing der bozen en bescherming der vromen, zal ik hen volgens mijn ambt en hunne verdiensten behandelen. Want alhoewel Gij recht hebt mij te kastijden, zo hebbe zij toch geen recht of reden om met mij, hun goedigen heer zo trouweloos en vals te handelen.
11[041:12] Hierbij weet ik, dat Gij lust aan mij hebt, dat mijn vijand over mij niet zal juichen. ▼▼ weet ik Of, heb ik gemerkt.
,
▼▼ juichen Dat Gij, mij verlossende, mijn vijand de oorzaak van een groot vreugdegeschrei over mijn ondergang [dien hij wenst] beneemt.
12[041:13] Want mij aangaande, Gij onderhoudt mij in mijn oprechtigheid, en Gij stelt mij voor Uw aangezicht in eeuwigheid. ▼▼ onderhoudt Of, hebt mij onderhouden, of ondersteund, en hebt mij gesteld, enz.
,
▼▼ stelt Om mij als onder uw ogen, opzicht en vaderlijke zorg steeds te hebben, en mij genadiglijk te behouden, dat ik U hier als koning mag dienen en hierna uwe heerlijkheid aanschouwen in eeuwigheid.
13[041:14] Geloofd zij de Heere, de God Israëls, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid! Amen, ja, amen. ▼▼ Geloofd Hebr. gezegend.
,
▼
,
▼▼ Amen Deze herhaling van het woord Amen beduidt hier een zeer vast vertrouwen en hartelijken ijver van den profeet, dienende om dergelijke in de harten der vromen te verwekken.
Copyright information for
DutSVVA