‏ Psalms 42

1Een onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. [042:2] Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!
 onderwijzing Zie Psa 32:1 . Anders, ene onderwijzing der kinderen van Korach, voor den opperzangmeester; en zo in enige volgende psalmen.
,
 opperzangmeester Zie Psa 4:1 . Dit moet men alzo verstaan, dat de profeet dezen psalm ten tijde van zijn vluchten voor Saul [naar het meeste gevoelen] gemaakt hebbende, naderhand, als hij koning en de ark in Zion was, gegeven heeft om in Gods huis gezongen te worden.
,
 kinderen Dat is, nakomelingen van Korach, wiens oproer en ondergang beschreven wordt, Num 16 . Deze Korach was een kindskind van Kahath, zoon van Levi. Wie nu onder de Kahathieten opperzangmeester bij Davids tijd in Gods huis geweest is, zie daarvan 1Ch 6:33 .
,
 hert Of, hinde; omdat het bijvoegde woord in het Hebr. in het vrouwelijk geslacht gesteld is, hoewel de Hebreën anderzins ook een eigen woord hebben, dat hinde, betekent.
,
 schreeuwt Het Hebr. woord wordt alleenlijk gevonden hier en in Joe 1:20 , alwaar het den beesten des velds in het algemeen wordt toegeëigend om uit te drukken hun geschreeuw of geroep, dat elk beest op zijne wijze maakt wanneer zij groten dorst hebben en naar water verlangen, uit welke oorzaak de dorst ook mag veroorzaakt wezen, hetzij door gebrek aan water in het algemeen, of door grote hitte wanneer zij gejaagd zijn, enz., gelijk David in zijn ballingschap wel terecht, als het wild, van Saul is omgejaagd, waarin hem nochtans meest verdroot dat hij van den openbaren reinen godsdienst beroofd was, gelijk in het volgende verklaard wordt.
2[042:3] Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen?
 dorst Dat is, verlangt uitermate zeer. Verg. Psa 63:2 . Isa 55:1 . Joh 7:37 . Rev 22:17 .
,
 ingaan In het huis des Heeren, waar de openbare godsdienst verricht wordt, en waar de ark des verbonds is, waarop God woont; 2Sa 6:2 .
3[042:4] Mijn tranen zijn mij tot spijs dag en nacht; omdat zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God?
 spijze Hebr. brood; dat is, ik voed en verzadig mij met tranen, gelijk een ander met spijs. Verg. Psa 80:6 .
,
 Waar Dat is, waar is nu de hulp van uwen God, op wien gij u verlaten hebt? alzo onder, vs.11. enz.
4[042:5] Ik gedenk daaraan, en stort mijn ziel uit in mij, omdat ik placht heen te gaan onder de schare, en met hen te treden naar Gods huis, met een stem van vreugdegezang en lof, onder de feesthoudende menigte.
 in mij Of, bij mijzelven; dat is, ik verga, bezwijk, mijne krachten begeven mij, mijn hart smelt weg, breekt mij [gelijk men zegt] van verdriet. Verg. Job 30:16 . Lam 2:12 . Anders wordt door de uitstorting des harten ook verstaan de uitting van alle gedachten en begeerte door het gebed, gelijk 1Sa 1:15 . Psa 62:9 .
,
 te treden Of, zediglijk, statiglijk, zachtjes treden. Het Hebr. woord wordt alleenlijk hier en in Isa 38:15 . gevonden, betekenende, naar het meeste gevoelen, hetgeen hier gesteld is. Anders wakker heen te treden.
5[042:6] Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en zijt onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven voor de verlossingen Zijns aangezichts.
 buigt Of, zijt nedergebogen. Hier beschrijft David zijn geestelijken strijd, dien hij in zijn kruis gehad heeft.
,
 voor de Of, ik zal Hem nog loven, zijn aangezicht, [dat is, zijn genadige tegenwoordigheid] [is] een gewisse, of menigvuldige behoudenis.
,
 aangezichts Dat is, die van zijn genadige tegenwoordigheid zullen voortkomen, die Hij volgens zijn woord aan mij bewijzen zal.
6[042:7] O mijn God! mijn ziel buigt zich neder in mij, daarom gedenk ik Uwer uit het land van de Jordaan, en Hermon, uit het klein gebergte.
 Jordaan Sommigen verstaan dat David hier ziet op drie landpalen van Kanaän, willende zeggen, waarheen hij ook zou mogen gejagen worden, dat hij niettemin God overal gedenkt en tot Hem toevlucht neemt, hetzij in het oosten van Kanaän, waar de Jordaan is, hetzij in het noorden, waar de bergen Libanon en Hermon zijn, hetzij in het zuiden, waar Juda met kleine bergen, als de noordelijke zijde, besloten is. Ondertussen kan dit ook een reden zijn van zijn verslagenheid, dat hij inplaats van den godsdienst bij te wonene, [gelijk hij tevoren gewoon was te doen] aldus moet omzwerven in de uiterste palen van Israël. Waarom sommigen dit overzetten: omdat ik Uwer gedenke.
,
  Hermon Dat is, de bergen Hermons, of der Hermonieten; dat is, die aan dat gebergte wonen. Zie van Hermon Deu 3:8 .
,
 klein Anders, uit het gebergte Mitsar, houdende dit voor een eigen naam van zeker gebergte.
7[042:8] De afgrond roept tot den afgrond, bij het gedruis Uwer watergoten; al Uw baren en Uw golven zijn over mij heengegaan.
 De afgrond Of, afgrond aan afgrond roept; dat is, de ene afgrond volgt op den anderen; het ene gevaar is niet over, of het andere komt er op. De profeet wil zeggen dat hem God zoveel lijden toezendt, dat hij als een, die bij groot onweder in een onstuimige en verbolgen zee vaart, waar het niet anders schijnt dan alsof hij slag op slag van de hoogte in den afgrond zal nederzinken. Verg. Psa 107:24-26 . enz.
,
 gedruis Hebr. eigenlijk stem; maar het Hebr. woord wordt van allerlei geluid gebruikt.
,
 watergoten Versta, geweldigen regen, die van den wind gedreven zijnde, zulks een gedruis en bruisen maakt als sterk lopende wateren, die door kanalen of sluizen van de hoogte in de laagte nederstorten.
8[042:9] Maar de Heere zal des daags Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn; het gebed tot den God mijns levens.
 Maar Alsof hij zeide: Dit is het alleen; dat mij dag en nacht behoudt; zonder dat ware ik een verloren man.
,
 gebieden Zie van deze manier van spreken Lev 25:21 . en verg. Psa 44:5 .
,
 zijn lied Dat is, van Hem, die mij altoos oorzaak geeft om Hem te danken en te bidden. Verg. Job 35:10 . Isa 30:29 .
,
 mijns Dat is, die mij wonderbaarlijk bij het leven houdt en in alle gevaren bewaart.
9[042:10] Ik zal zeggen tot God: Mijn Steenrots! waarom vergeet Gij mij? Waarom ga ik in het zwart, vanwege des vijands onderdrukking?
 Mijn Dat is, bij God, die mijn steenrots [dat is, toevlucht en bescherming] is, zal ik deze vrijheid gebruiken, dat ik Hem aldus klagelijk aanspreek.
,
 vergeet Uit de voorgaande woorden van geloof blijkt dat dit geen woorden van ongeloof zijn, maar dezen zin hebben: dewijl ik geloof dat Gij mijn sterkte zijt, waarom zoudt Gij mij dan vergeten? dat is, uwe hulp opschorten alsof Gij mij hadt vergeten. Verg. Psa 43:2 . Gen 8:1 .
,
 in het zwart Zie Psa 35:14 .
10[042:11] Met een doodsteek in mijn beenderen honen mij mijn wederpartijders, als zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God?
 doodsteek Of, zwaard, moordpriem. Hebr. doding, en voorts [omdat zij instrumenten zijn, waarmede iemand gedood wordt] een zwaard, moordpriem, enz. Hij wil zeggen dat hem zulks zo wee doet, alsof zij hem met een zwaard of moordpriem doorstaken of in zijn hart staken. Want de beenderen worden alzo voor het lichaam, het binneste en de vastigheid, sterkte, vermogen en gezondheid des mensen genomen. Zie Job 7:15 . Psa 35:10 .
11[042:12] Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige Verlossing mijns aangezichts, en mijn God.
 menigvuldige Hebr. verlossing. Boven vs.6, heeft hij gezegd dat zijn heil, zijne verlossing of behoudenis van Gods aangezicht kwam, of in zijn lieflijk aanschijn bestond; hier zegt hij nu dat God de behoudenis van zijn [van des profeten] aangezicht is; dat is, waarop hij ziet, of, die hem dagelijks voor ogen komt. Hij schijnt te willen zeggen dat hem God alzo steeds verlost en behoudt, dat het ogenschijnlijk is, dat hij het klaarlijk voor zijn ogen ziet, buiten dat zou hij telkens verloren zijn.
Copyright information for DutSVVA