Psalms 44
1Een onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. [044:2] O God! wij hebben het met onze oren gehoord, onze vaders hebben het ons verteld: Gij hebt een werk gewrocht in hun dagen, in de dagen van ouds. ▼ , ▼▼ vaders Dat is, voorvaders, de een voor, de ander na.
,
▼▼ dagen Hebr. dagen der oudheid.
2[044:3] Gij hebt de heidenen met Uw hand uit de bezitting verdreven, maar henlieden geplant; Gij hebt de volken geplaagd, henlieden daarentegen doen voortschieten. ▼▼ henlieden Te weten, onze voorvaders.
,
▼▼ geplaagd Hebr. kwaad gedaan; dat is, in het verderf gebracht, allerlei plagen aangedaan.
,
▼ 3[044:4] Want zij hebben het land niet geërfd door hun zwaard, en hun arm heeft hun geen heil gegeven; maar Uw rechterhand, en Uw arm, en het licht Uws aangezichts, omdat Gij een welbehagen in hen hadt. ▼
,
▼ 4[044:5] Gij Zelf zijt mijn Koning, o God! gebied de verlossingen Jakobs. ▼▼ mijn Koning Aldus spreekt de profeet hier, en in het volgende, in den naam van de kerk.
,
▼
,
▼▼ Jakobs Dat is, Jakobs nakomelingen, uw volk Israël.
5[044:6] Door U zullen wij onze wederpartijders met hoornen stoten; in Uw Naam zullen wij vertreden, die tegen ons opstaan. ▼ 6[044:7] Want ik vertrouw niet op mijn boog, en mijn zwaard zal mij niet verlossen. 7[044:8] Maar Gij verlost ons van onze wederpartijders, en Gij maakt onze haters beschaamd. 8[044:9] In God roemen wij den gansen dag, en Uw Naam zullen wij loven in eeuwigheid. Sela. ▼ 9[044:10] Maar nu hebt Gij ons verstoten en te schande gemaakt, dewijl Gij met onze krijgsheiren niet uittrekt. 10[044:11] Gij doet ons achterwaarts keren van den wederpartijder; en onze haters beroven ons voor zich. ▼▼ achterwaarts Dat is, doet ons vluchten voor onze vijanden. Of, hebt ons achterwaarts doen keren, en zo in het volgende.
,
▼▼ voor zich Zij roven ons goed en have tot hun voordeel, makende zich rijk van het onze, dat zij geroofd hebben.
11[044:12] Gij geeft ons over als schapen ter spijze, en Gij verstrooit ons onder de heidenen. ▼▼ schapen Hebr. schapen der spijze; dat is, die men slacht en opeet. Verg. vs.23.
12[044:13] Gij verkoopt Uw volk om geen waardij; en Gij verhoogt hun prijs niet. ▼▼ om geen Hebr. om geen goed, of rijkdom; of voor hetgeen geen rijkdom is, geen goed verstrekt; dat is, als omniet; zij worden wel als een verkochte waar aan den vijand overgeleverd, maar zonder prijs.
,
▼▼ verhoogt Hebr. vermeerderd, vergroot, niet in hunne prijzen, of schattingen. De manier van spreken schijnt genomen te zijn van de gewoonte, die men houdt in verkopen, daar men gemeenlijk den geboden prijs verhoogt als de waar van enige waarde is. Maar de profeet wil zeggen dat Gods volk alzo verkocht wordt, alsof het de moeite niet waard ware meer te eisen of te doen bieden dan de koper ten eerste voorstelde; dat is te zeggen dat zij van zeer klein waarde geacht zijn, ja snoder dan gemene slaven, die men zo op het eerste bod nog niet verkoopt, welker prijs nog wel verhoogd wordt. Verg. Deu 28:68 . Anders, Gij doet geen voordeel, of, Gij vermeerderd, [dat is, Gij verrijkt,] U niet van hun prijs, Gij bekomt geen voordeel, of gewin van hun prijs, omdat de vijand hen als voor niet wegneemt, dat het eigenlijk geen koop kan heten.
13[044:14] Gij stelt ons onze naburen tot smaad, tot spot en schimp dengenen, die rondom ons zijn. 14[044:15] Gij stelt ons tot een spreekwoord onder de heidenen, tot een hoofdschudding onder de volken. ▼ 15[044:16] Mijn schande is den gansen dag voor mij, en de schaamte mijns aangezichts bedekt mij; 16[044:17] Om de stem des honers en des lasteraars, vanwege den vijand en den wraakgierige. 17[044:18] Dit alles is ons overkomen, nochtans hebben wij U niet vergeten, noch valselijk gehandeld tegen Uw verbond. ▼▼ wij U Dit is te verstaan van de vromen en verstandigen on der het volk, die alhier klagen dat zij dit niet lijden als boosdoeners en affalligen van God, maar integendeel omdat zij God en zijn woord vastelijk aanhangen, gelijk zij, betuigen, vs.23.
18[044:19] Ons hart is niet achterwaarts gekeerd, noch onze gang geweken van Uw pad. ▼▼ pad Dat is, de geboden, waarin Gij ons bevolen hebt te wandelen.
19[044:20] Hoewel Gij ons verpletterd hebt in een plaats der draken, en ons met een doodsschaduw bedekt hebt. ▼▼ draken Hierdoor kan men verstaan de heidense tirannene. Hebr. des draaks. Anders, der walvissen; dat is, als in de zee, dat is in de allergrootste noden, uiterste gevaren.
,
▼ 20[044:21] Zo wij den Naam onzes Gods hadden vergeten, en onze handen tot een vreemden God uitgebreid, ▼ 21[044:22] Zou God zulks niet onderzoeken? Want Hij weet de verborgenheden des harten. 22[044:23] Maar om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen. ▼▼ om Omdat wij van U niet willen afwijken, maar in uw verbond volharden.
23[044:24] Waak op, waarom zoudt Gij slapen, Heere! Ontwaak, verstoot niet in eeuwigheid. ▼ 24[044:25] Waarom zoudt Gij Uw aangezicht verbergen, onze ellende en onze onderdrukking vergeten? 25[044:26] Want onze ziel is in het stof nedergebogen; onze buik kleeft aan de aarde. ▼▼ stof Wij zijn ten uiterste vernederd, verdrukt, veracht, moedeloos en verslagen. Verg. Psa 113:7 , en Psa 119:25 ; idem Lam 3:29 .
26[044:27] Sta op, ons ter hulp, en verlos ons om Uwer goedertierenheid wil. ▼
Copyright information for
DutSVVA