Psalms 50
1Een psalm van Asaf. De God der goden, de Heere spreekt, en roept de aarde, van den opgang der zon tot aan haar ondergang. ▼▼ Asaf Of, voor Asaf; dat is, hem of zijnen nakomelingen ter hand gesteld, om in Gods kerk te gebruiken: gelijk Jakob en Israël dikwijls genomen worden voor de Israëlieten of Jakobs nokomelingen, en Aäron voor Aärons nakomelingen, 1Ch 12:27 . Alzo kan men ook door Asaf somtijds verstaan zijne nakomelingen. Asaf was een opperzangmeester en ook een ziener of profeet. Zie 1Ch 25:1 , enz.; 2Ch 29:30 .
,
▼
,
▼▼ aarde Dat is, inwoners der aarde.
2Uit Sion, de volkomenheid der schoonheid, verschijnt God blinkende. ▼▼ volkomenheid Dat is, volkomen schoon is, ten aanzien van den reinen godsdienst, der heilige vergaderingen, der ark des verbonds, enz. en van alle geestelijke betekenende zaken. Verg. Psa 48:3 ; Lam 2:15 ; 1Pe 1:10-12 .
,
▼ 3Onze God zal komen en zal niet zwijgen; een vuur voor Zijn aangezicht zal verteren, en rondom Hem zal het zeer stormen. ▼
,
▼
,
▼ 4Hij zal roepen tot den hemel van boven, en tot de aarde, om Zijn volk te richten. ▼ 5Verzamelt Mij Mijn gunstgenoten, die Mijn verbond maken met offerande! ▼
,
▼▼ mijn verbond Dat is, die offeren om het verbond, dat tussen mij en hen is, daardoor te verzegelen en te tonen dat zij mijn trouwe bondgenoten zijn. Van de ceremoniën in het maken van verbonden gebruikelijk, zie Gen 15:17-18 , en een exempel van verbondmaken tussen God en zijn volk door offeranden, Exo 24:4-8 . Dit alles zag op het bloed des NIeuwen Testament en den Middelaar van dien, onzen Heere Jezus Christus, in welken alleen het verbond Gods met al zijn ware gunstgenoten bevestigd is; Heb. 7, 8, 9, 10.
6En de hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid; want God Zelf is Rechter. Sela. ▼▼ En de Dit zijn weder de woorden van den profeet, die hij [eer hij voortgaat in het verhaal van Gods woorden tot zijn volk] hier invoegt, om de gerechtigheid van Gods oordeel aan te wijzen, waarvan alle creaturen getuigenis moeten geven, inzonderheid de hemelse heirscharen der heilige engelen, die hem in het oordeel bijstaan en verheerlijken, mitsgaders zijne heiligen, van wie ook gezegd wordt dat zij zullen richten; Mat 19:28 ; 1Co 6:2 . Verg. Dan 7:10 ; Mat 25:31 .
,
▼ 7Hoort, Mijn volk! en Ik zal spreken; Israël! en Ik zal onder u betuigen; Ik, God, ben uw God. ▼▼ betuigen Ik zal u ernstiglijk voorhouden en verklaren den rechten inhoud des verbonds, dat Ik met u opgericht heb. Of, Ik zal tegen u betuigen; dat is, u met ernst overtuigen dat gij mijn verbond overtreedt. Beide doet God in dezen psalm, eensdeels opscherpende de vromen, anderdeels de goddelozen huichelaars overtuigende en scherpelijk dreigende als verbondbrekers; en de Hebr. manier van spreken wordt in beide betekenissen gebruikt.
,
▼ 8Om uw offeranden zal Ik u niet straffen, want uw brandofferen zijn steeds voor Mij. ▼▼ Om uw Te weten, zoveel het uiterlijke aangaat; met offeren zijt gij gestadiglijk bezig, daar schort het niet aan, wil de Heere zeggen, maar aan het geestelijke en voornaamste, gelijk onder volgt. Sommigen verstaan het voorts van de afschaffing der ceremoniën des Oude Testaments en instellingen van den geestelijken godsdienst in het Nieuwe Testament.
9Ik zal uit uw huis geen var nemen, noch bokken uit uw kooien; 10Want al het gedierte des wouds is Mijn, de beesten op duizend bergen. ▼▼ duizend Hebr. gebergten van duizend; dat sommigen overzetten: op gebergten bij duizenden, verstaande dat van de beesten.
11Ik ken al het gevogelte der bergen, en het wild des velds is bij Mij. ▼▼ bij mij Of, aan mij, met mij; dat is, het is in mijne macht, voor mij gereed. Of het komt mij altemaal toe, Ik kan het hebben als het mij belieft, het is tot mij best; zulks dat gij ver verdoold zijt, zo gij meent dat gij mij met uw uiterlijke offeranden alleen zoudt vleien, of mijn verbond voldoen.
12Zo Mij hongerde, Ik zou het u niet zeggen; want Mijn is de wereld en haar volheid. ▼ 13Zou Ik stierenvlees eten, of bokkenbloed drinken? ▼ 14Offert Gode dank, en betaalt den Allerhoogste uw geloften. ▼ 15En roept Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren. 16Maar tot den goddeloze zegt God: Wat hebt gij Mijn inzettingen te vertellen, en neemt Mijn verbond in uw mond? 17Dewijl gij de kastijding haat, en Mijn woorden achter u henenwerpt. ▼
,
▼ 18Indiën gij een dief ziet, zo loopt gij met hem; en uw deel is met de overspelers. ▼▼ loopt Of, gij stemt met hem toe, gij hebt behagen in hem. De zinis: Gij zijt terstond ijverig en gereed om in zijn kwaaddoen toe te stemmen, en voegt u met hart, mond en daad met hem. Het Hebr. woord schijnt beider betekent deelachtig te zijn, lopen en behagen daarin te hebben.
,
▼ 19Uw mond slaat gij in het kwade, en uw tong koppelt bedrog. ▼▼ slaat Hebr. eigenlijk zendt; dat is, gij gebruikt, legt aan, besteedt dien in kwade zaken.
,
▼▼ koppelt Of, smeedt tezamen.
20Gij zit, gij spreekt tegen uw broeder; tegen den zoon uwer moeder geeft gij lastering uit. ▼▼ tegen uwen Tot zijn nadeel.
,
▼ 21Deze dingen doet gij, en Ik zwijg; gij meent, dat Ik te enenmale ben, gelijk gij; Ik zal u straffen, en zal het ordentelijk voor uw ogen stellen. ▼
,
▼▼ ten Hebr. zijnde zij, of zijn zal.
,
▼▼ ordelijk Gelijk op een rij, of in orde, zal Ik u optellen en doen gevoelen al uwe verbondsbrekingen.
22Verstaat dit toch, gij godvergetenden! opdat Ik niet verscheure en niemand redde. ▼ 23Wie dankoffert, die zal Mij eren; en wie zijn weg wel aanstelt, dien zal Ik Gods heil doen zien. ▼
,
▼
Copyright information for
DutSVVA