Psalms 64
1Een psalm van David, voor den opperzangmeester. [064:2] Hoor, o God! mijn stem in mijn geklag; behoed mijn leven voor des vijands schrik. ▼ , ▼▼ in mijn Dat is, terwijl ik klaag, of aandachtig bid en kerm.
,
▼▼ vijands Dat is, dien de vijand met zijn vervolgen mij aandoet.
2[064:3] Verberg mij voor den heimelijken raad der boosdoeners, voor de oproerigheid van de werkers der ongerechtigheid. ▼ 3[064:4] Die hun tong scherpen als een zwaard, een bitter woord aanleggen als hun pijl; ▼ 4[064:5] Om in verborgen plaatsen den oprechte te schieten; haastig schieten zij naar hem, en vrezen niet. ▼▼ haastig Dat is, onvoorziens; alzo vs.8.
,
▼▼ vrezen Schromen of ontzien God noch mensen.
5[064:6] Zij sterken zichzelven in een boze zaak; zij houden spraak van strikken te verbergen; zij zeggen: Wie zal ze zien? 6[064:7] Zij doorzoeken allerlei schalkheid; ten uiterste doorzoeken zij, wat te doorzoeken is; zelfs het binnenste eens mans, en het diepe hart. ▼▼ allerlei Hebr. schalkheden, of onrechtvaardige, slimme, verkeerde trekken; dat is, zij bedenken met alle vlijt en scherpzinnigheid allerlei boze vonden, om heun goddeloos voornemen onder een schijn uit te voeren.
,
▼▼ ten uiterste Hebr. zij voltrekken een doorzochte doorzoeking, of, een onderzoek dat te onderzoeken is. Verg. Psa 137:8 ; alles [wil hij zeggen] doorsnuffelen, beproeven en ondervinden zij, of het dus of zo best zou mogen gelukken. Anders: wij worden verteerd [door hunne] doorzochte doorzoeking; [dat is, arglistige praktijken] zo diep is het binnenste eens mans en het hart.
7[064:8] Maar God zal hen haastig met een pijl schieten; hun plagen zijn er. ▼▼ hun Hij spreekt door den profetischen Geest van het toekomende, alsof het al geschied en voor ogen ware.
8[064:9] En hun tong zal hen doen aanstoten tegen zichzelven; een ieder, die hen ziet, zal zich wegpakken. ▼▼ tong Waarmede zij zo gruwelijk en bitterlijk tegen God, mij en alle vromen gezondigd hebben; dat is, hun eigen woorden zullen hen vangen en verstrikken, ja zij zullen zichzelven onder elkander met hun lasterlijke tongen verdriet aandoen en ten val brengen.
,
▼▼ zal hen Hebr. zal hem; dat is, een ieder van hen, hen altemaal.
,
▼
,
▼▼ zich Die hun tevoren was toegedaan, zal dan met hen niet meer te doen willen hebben. Hebr. zullen wegzwerven, of wegvluchten, in het getal van velen, alzo in het volgende vs.10.
9[064:10] En alle mensen zullen vrezen, en Gods werk verkondigen, en Zijn doen verstandelijk aanmerken. ▼▼ alle Dat is, vele personene van allerlei stand. Hebr. allen, of een ieder mens, zullen vrezen.
10[064:11] De rechtvaardige zal zich verblijden in den Heere, en op Hem betrouwen; en alle oprechten van hart zullen zich beroemen. ▼
Copyright information for
DutSVVA