Psalms 67
1Een psalm, een lied, voor den opperzangmeester, op de Neginoth. [067:2] God zij ons genadig en zegene ons; Hij doe Zijn aanschijn aan ons lichten. Sela. ▼ , ▼ , ▼▼ aan ons Of, bij, tot ons.
,
▼ 2[067:3] Opdat men op de aarde Uw weg kenne, onder alle heidenen Uw heil. ▼▼ uw De profeet spreekt nu God aan in den tweeden persoon, van wien hij tevoren in den derden persoon gesproken had.
,
▼▼ weg Dat is, [gelijk door het volgende woord, heil, verklaard wordt] hoe wonderbaarlijk en genadiglijk Gij uw volk behoudt, zo lichamelijk als geestelijk, en bijzonderlijk uw heil openbaart in het Evangelie, dat ook des Heeren en Gods weg genoemd wordt; Act 18:25-26 , enz.
3[067:4] De volken zullen U, o God! loven; de volken, altemaal, zullen U loven. 4[067:5] De natiën zullen zich verblijden en juichen, omdat Gij de volken zult richten in rechtmatigheid; en de natiën op de aarde die zult Gij leiden. Sela. 5[067:6] De volken zullen U, o God! loven; de volken, altemaal, zullen U loven. 6[067:7] De aarde geeft haar gewas; God, onze God, zal ons zegenen. 7[067:8] God zal ons zegenen; en alle einden der aarde zullen Hem vrezen.
Copyright information for
DutSVVA