Psalms 75
1Voor den opperzangmeester, Altascheth; een psalm, een lied, voor Asaf. [075:2] Wij loven U, o God! wij loven, dat Uw Naam nabij is; men vertelt Uw wonderen. ▼ , ▼ , ▼ , ▼▼ voor Asaf Anders, van Asaf, maar het schijnt ganselijk dat het gevoelen dergenen het eenvoudigste is, die uit verg. van den inhoud van dezen psalm met 2Sa 2 , 2Sa 3 , 2Sa 4 , 2Sa 5 , afnemen, en aan Asaf gegeven heeft, ten tijde als hij na Sauls dood koning was geworden over Juda; en de zaken na Isboseths dood, daarop stonden dat hij het beloofde koninkrijk van gans Israel zou ontvangen, om God voor deze wonderlijke en genadige verandering der zaken te danken, met belofte dat hij alles, wat in het land vervallen was, naar Gods wil zou herstellen, en zich gedragen als een voorbeeld van Jezus Christus. Verg. ook dezen psalm met Psa 101 .
,
▼▼ naam nabij Dat is, Gij zelf, met de vervulling uwer beloften, die Gij mij gedaan hebt. Anders: en uw naam is nabij; te weten, in onzen mond.
,
▼▼ men vertelt Hebr. zij vertellen; te weten, ik en allen, die mij toegedaan zijn en dezen tijd met groot geduld verwacht hebben, en U nu danken, gelijk vs.2 gezegd.
2[075:3] Als ik het bestemde ambt zal ontvangen hebben, zo zal ik gans recht richten. ▼▼ bestemde Dat is, het koninkrijk, dat Gij mij beloofd hebt en de gezamenlijke stammen mij toegestemd hebben. Sommigen duiden het op den bestemden tijd des koninkrijks; idem, de vergadering der oudsten, als een rijksdag hiertoe bestemd, of de bestemde plaats der heilige vergaderingen; te weten, Zion, dat David, koning geworden zijnde, terstond voornam te winnen tot ene plaats voor den godsdienst en van zijn koninklijken troon; de zaak al op hetzelfde uitkomende.
,
▼▼ gans Hebr. rechtheden, of rechtigheden richten; dat is, ik zal in alle rechtmatigheid en billijkheid richten en regeren; alzo elders dikwijls.
3[075:4] Het land en al zijn inwoners waren versmolten; maar ik heb zijn pilaren vastgemaakt. Sela. ▼
,
▼▼ vastgemaakt Of, gerecht, recht gesteld. Ik heb begonnen alles in goede orde [in religie, politie en justitie] in Juda te herstellen, en zal zo, door Gods genade, voortgaan.
,
▼ 4[075:5] Ik heb gezegd tot de onzinnigen: Weest niet onzinnig; en tot de goddelozen: Verhoogt den hoorn niet. ▼
,
▼ 5[075:6] Verhoogt uw hoorn niet omhoog; spreekt niet met stijven hals. ▼ 6[075:7] Want het verhogen komt niet uit het oosten, noch uit het westen, noch uit de woestijn; ▼▼ verhogen Dat iemand verheven wordt tot groten staat en waardigheid.
,
▼
,
▼▼ woestijn; Dat is, van het zuiden, en [gelijk enigen menen] het noorden; want het Joodse land heeft woestijnen aan beide zijden, naar sommiger beschrijvingen.
7[075:8] Maar God is Rechter; Hij vernedert dezen, en verhoogt genen. ▼▼ is rechter; Dit, en het volgende, ziet in het bijzonder op Davids verhoging tot het koninkrijk, dat hem God [hoewel hij eerst van Saul heeft moeten lijden] door Samuel, beloofd had en op Sauls vernedering en verstoting van het koninkrijk, gelijk hem God door Samuel voorzegd had.
8[075:9] Want in des Heeren hand is een beker, en de wijn is beroerd, vol van mengeling, en Hij schenkt daaruit; doch alle goddelozen der aarde zullen zijn droesemen uitzuigende drinken. ▼
,
▼
,
▼
,
▼▼ schenkt Of, hij heeft daaruit geschonken; te weten, eerst zijn eigen volk, gelijk David en zijnen vromen metgezellen geschied was. Verg. Psa 73:10 ; Jer 25:17-18 ; 1Pe 4:17 .
,
▼▼ zijn Te weten, des bekers.
,
▼▼ droesem Dat is, de zwaarste straffen met het eeuwig verderf.
,
▼ 9[075:10] En ik zal het in eeuwigheid verkondigen; ik zal den God Jakobs psalmzingen. 10[075:11] En ik zal alle hoornen der goddelozen afhouwen; de hoornen des rechtvaardigen zullen verhoogd worden. ▼▼ hoornen der Dat is, het geweld, waarmede zij de vromen beschadiGen. Zie boven vs.5.
,
▼▼ hoornen des Dat is, macht en heerlijkheid.
Copyright information for
DutSVVA