Psalms 81
1Voor den opperzangmeester, op de Gittith, een psalm van Asaf. [081:2] Zingt vrolijk Gode, onze Sterkte; juicht den God van Jakob. ▼ , ▼ , ▼▼ den God Dat is, dien God, die een verbond gemaakt heeft met Jakob en zijne nakomelingen.
2[081:3] Heft een psalm op, en geeft de trommel; de liefelijke harp met de luit. ▼▼ den God Dat is, dien God, die een verbond gemaakt heeft met Jakob en zijne nakomelingen.
3[081:4] Blaast de bazuin in de nieuwe maan, ter bestemder tijd, op onzen feestdag. 4[081:5] Want dat is een inzetting in Israël, een recht van den God Jakobs. ▼
,
▼
,
▼ 5[081:6] Hij heeft het gezet tot een getuigenis in Jozef, als Hij uitgetogen was tegen Egypteland; alwaar ik gehoord heb een spraak, die ik niet verstond; ▼▼ dat is Te weten, de bazuin te blazen.
,
▼▼ in Israël, Dat is, onder het volk van Israël.
,
▼ 6[081:7] Ik heb zijn schouder van den last onttrokken; zijn handen zijn van de potten ontslagen. ▼▼ het gezet Te weten, het blazen der bazuinen en de onderhouding der ceremoniën en feestdagen.
,
▼▼ tot een Te weten, zijne genade over zijn volk.
,
▼
,
▼▼ hij uitgetogen Te weten, God, die oorlog tegen de Egyptenaren gevoerd heeft, hen aantastende met zijne plagen.
,
▼▼ ik gehoord Dit spreekt Israël, in zulk een zin namelijk, willende te verstaan geven dat het in den persoon hunner vaderen [in wier lenden zij waren] onder een vreemd en onbekend volk in Egypte gewoond had.
,
▼▼ een spraak, Hebr. een lip; gelijk Gen 11:1 . De Hebreeuwse en Egyptische talen waren zo wijd van elkander verscheiden, dat de een den ander niet verstond; te weten, in het begin als zij eerst in Egypte kwamen. Zie Gen 42:23 . Sommigen nemen dit alzo, dat de profeet hier wil zeggen dat Israël te dien tijde nog niet verstond de aanspraak van God, als daartoe nog niet gewend zijnde. Verg. Act 7:25 .
7[081:8] In de benauwdheid riept gij, en Ik hielp u uit; Ik antwoordde u uit de schuilplaats des donders; Ik beproefde u aan de wateren van Meriba. Sela. ▼▼ Ik heb Dit zijn de woorden des Heeren, welken de profeet hier sprekende invoert.
,
▼▼ zijn schouder [Zijne], te weten van Jozef, dat is, der Israëlieten, gelijk vs.6.
,
▼
,
▼▼ van de pot Hebr. van de pot. Het schijnt dat de profeet daarop ziet, dat de kinderen Israëls potaarde hebben moeten graven, van welke zij gedwongen waren tichelstenen en potten te maken. Anders, bakken, te weten, waar men den kalk en het gruis in droeg. Anders, manden, korven.
,
▼▼ ontslagen Hebr. doorgegaan, of gepasseerd.
8[081:9] Mijn volk, zeide Ik hoor toe, en Ik zal onder u betuigen, Israël, of gij naar Mij hoordet! ▼
,
▼▼ uit de Of, in de schuilplaats, dat is, uit de dikke wolkkolom, in welke God als verborgen zijnde, zijn volk van Israël geleidde, maar de Egyptenaars verschrikte met donder, enz.; Exo 13:21 , en Exo 14:19-20 , Exo 14:24-25 . Zie ook Psa 77:18-19 .
,
▼▼ Ik beproefde Te weten, door groten dorst, dien Ik u te Rafidim liet lijden.
,
▼
,
▼ 9[081:10] Er zal onder u geen uitlands god wezen, en gij zult u voor geen vreemden god nederbuigen. ▼▼ Mijn volk, Dit zijn de woorden met welke God zijn volk aanspreekt in het geven zijner wet.
,
▼▼ Ik zal Dat is, Ik zal u tot getuige nemen. Of, Ik zal u betuigen en te kennen geven wat mijn wil is en wat gij doen zult.
,
▼ 10[081:11] Ik ben de Heere, uw God, Die u heb opgevoerd uit het land van Egypte; doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vervullen. 11[081:12] Maar Mijn volk heeft Mijn stem niet gehoord; en Israël heeft Mijner niet gewild. ▼ 12[081:13] Dies heb Ik het overgegeven in het goeddunken huns harten, dat zij wandelden in hun raadslagen. ▼▼ heeft Dat is, het is tot mij zo ijverig en zo getrouw niet geneigd geweest, als dat wel zou betaamd hebben; hetwelk daaraan gebleken is, als het zich straks, nadat Ik het mijne wetten en geboden gegeven had, een gouden kalf gemaakt heeft en jegens mij opgestaan is; Exo 32:2 , enz., idem Jdg 2:2 , en Jdg 4:1 , en Jdg 6:1 , en Jdg 8:27 , en Jdg 10:6 , en Jdg 13:1 , en Jdg 18:30 .
13[081:14] Och, dat Mijn volk naar Mij gehoord had, dat Israël in Mijn wegen gewandeld had! ▼ 14[081:15] In kort zou Ik hun vijanden gedempt hebben, en Mijn hand gewend hebben tegen hun wederpartijders. ▼▼ dat Israël Dat is, de Israëlieten. Daarom volgt er in den Hebr. tekst, gewandeld hadden, in het getal van velen.
15[081:16] Die den Heere haten, zouden zich Hem geveinsdelijk onderworpen hebben, maar hunlieder tijd zou eeuwig geweest zijn. ▼
,
▼ 16[081:17] En Hij zou het gespijsd hebben met het vette der tarwe; ja, Ik zou u verzadigd hebben met honig uit de rotsstenen. ▼
,
▼▼ hunlieder Te weten, mijns volks tijd, dat is welvaart, gelukzaligheid. De zin is dat zij een langdurig en goed leven zouden gehad hebben.
Copyright information for
DutSVVA